Uit de tijdschriften
Jaarboeken
Aan het slot van het interview met Jos van Waterschoot in het vorige nummer van De Boekenwereld merkte Quaerendo-redacteur A.R.A. Croiset van Uchelen over het op stapel staande Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis op, dat het ‘ook artikelen die voor [Quaerendo] geschikt zijn, [zou] kunnen plaatsen. Kijk, het is geloof ik een typisch Nederlands verschijnsel om de zaken zo te versnipperen. We hebben straks dat jaarboek, we hebben Quaerendo, we hebben de Vereniging van Bibliofielen, we hebben De Boekenwereld, we hebben al die werkgroepen. [...] Het beste zou naar mijn idee zijn dat er één overkoepelende vereniging was, een soort van Bibliographical Society.’ Hoewel dat misschien nog niet met zoveel woorden is gezegd, is het de intentie van de Nederlandse Boekhistorische Vereniging deze rol te gaan vervullen. Er zal echter enige tijd over heengaan voor het werkelijk zo ver is. De afwachtende houding die de jonge vereniging in een aantal gevallen moet overwinnen hangt mogelijk mede samen met het feit dat zowel het bestuur ervan als de redactie van het jaarboek gerecruteerd zijn uit de universitaire boekwetenschap. De geleerde antiquaren, die in de negentiende eeuw aan het begin van de Nederlandse boekgeschiedenis hebben gestaan, en die tot op heden een niet onbelangrijke rol spelen bij de geschiedschrijving van het boek, lijken vooralsnog een beetje aan de zijlaan te staan. Het is echter onjuist een initiatief als het Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis (Leiden, NBV, 1994, 228 blz.) te beoordelen op witte plekken. En, ik zeg het maar meteen, de jonge vereniging heeft met dit eerste jaarboek een indrukwekkend visitekaartje afgegeven. Toen afgelopen zomer kort na elkaar het eerste Jaarboek van het Nederlands Genootschap van Bibliofielen en het eerste Jaarboek voor
Nederlandse Boekgeschiedenis verschenen, moet Croiset van Uchelen met schrik geconstateerd hebben, dat zijn voorspelling maar al te zeer bewaarheid is geworden en dat de meeste, zo niet alle, artikelen in beide jaarboeken in Quaerendo niet hadden misstaan (zoals ze dat ook niet zouden hebben in De Boekenwereld).
Het eerste Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis opent met een bijdrage van eindredacteur Han Brouwer, getiteld ‘De vele geschiedenissen van het boek’, waarin hij een overzicht schetst van de boekgeschiedschrijving in Nederland. Want het onderzoeksobject mag dan oppervlakkig bezien hetzelfde zijn, het boek, de methoden die daarop in de loop van anderhalve eeuw zijn losgelaten verschillen sterk. Brouwer begint zijn historiografie met negentiende-eeuwse geleerde antiquaren als A.C. Kruseman en Frederik Muller, die hij omschrijft als ‘representanten van een informele kring van verzamelaars, liefhebbers, bibliothecarissen, bibliografen, uitgevers en publicisten die tezamen als de eerste generatie boekhistorici kunnen worden aangemerkt’. Een tweede generatie ziet Brouwer in de jaren vijftig ontstaan aan de Universiteit van Amsterdam rond de hoogleraren H. de la Fontaine Verwey en Wytze Hellinga. Deze dragen zorg voor een, aldus Brouwer, ‘professionalisering [mijn cursivering, HH] en academisering van het boekhistorisch onderzoek’. Tenslotte onderscheidt hij een derde generatie die de laatste anderhalf à twee decennia van zich doet horen en die ‘onder de driekleur van produktie, distributie en consumptie - de ramen en deuren van de wereld van het boek wijd open zet’. Want hoewel de opbouw van Brouwers betoog suggereert dat de generaties elkaar in de tijd opvolgen, is dat niet de reden waarom hij van verschillende generaties spreekt. Deze generaties onderscheiden zich in zijn ogen vooral doordat hun onderzoeksterrein zich steeds verder uitbreidt. En daarin heeft hij natuurlijk gelijk, want eigenlijk is de eerste generatie boekhistorici nog steeds onder ons, alleen heten de representanten niet meer Kruseman en Muller, maar De Graaf en Landwehr, om, niet geheel willekeurig, twee namen te noemen. Als de Nederlandse Boekhistorische Vereniging ooit de overkoepelende
rol wil gaan spelen, die zij beoogt, dan moet ze deze geleerde antiquaren hartelijk omarmen. Zij hebben niet alleen zelf belangrijk boekhistorisch onderzoek gedaan (ik noem alleen maar Landwehrs recente bibliografie over VOC-publikaties), maar daarnaast als uitgever veel boekhistorisch onderzoek toegankelijk gemaakt. Wat zou de Nederlandse boekgeschiedenis zijn zonder het imposante bibliografische fonds van Uitgeverij De Graaf te Nieuwkoop?
Aan het eind van zijn overzicht concludeert Brouwer: ‘Hedentendage lijkt in plaats van een eenduidige discipline veeleer gesproken te moeten worden van een uitwaaierend multidisciplinair onderzoeksveld, waar oud en nieuw, traditie en innovatie naast elkaar bestaan, invalshoeken en benaderingen el-