zelfs geheel onverwacht, zoals blijkt uit zijn bedankbriefje: ‘Hooggeachte Heer Nypels, Ten zeerste dank ik U voor de toezending van mijn “Stille Steden” dat door uwe zorgen een buitengewoon mooi boekje geworden is. U hadt er mij nog niet van gesproken en daarom was het een verrassing. Aan het auteursrecht zal deze uitgave, dunkt mij, niet te kort doen.’ Nypels gaf hierna geen werk meer uit van Erens, hoewel hij bleef aandringen op de uitgave van diens memoires en na Erens' dood zelfs een uitgave van het verzameld werk overwoog.
Karikatuur van Charles Nypels door Luis Bagaría gedrukt op de achterzijde van een postkaart aan Frans Erens.
Naar aanleiding van de door hem gebruikte correspondentie besluit Bijvoet zijn artikel met enige polemisch-kritische kanttekeningen bij de in 1989 door Harry G.M. Prick bezorgde derde druk van Dansen en Rhytmen.
In hetzelfde jaarboek maakt Bijvoet ook een viertal brieven van E. du Perron openbaar die niet zijn opgenomen in de negen-delige editie van diens brieven. Deze brieven kwamen te voorschijn tijdens het project ‘Achterstanden’, waardoor het Letterkundig Museum gedurende de periode 1 september 1992 tot en met 31 januari 1994 in staat was een deel van de achterstand bij de collectieregistratie in te lopen. Eén van Du Perrons brieven werd gevonden in het archief van uitgeverij Van Loghum Slaterus. Dit archief was sedert het in september 1969 in het museum arriveerde onaangeroerd gebleven, maar is in het kader van ‘Achterstanden’ geordend en ontsloten. De weduwe Ida 3 (1994) 1 is geheel gewijd aan de afsluiting van dit project en Bijvoet schetst daarin kort de ontwikkeling van Van Loghum Slaterus. Deze uitgeverij werd in 1918 opgericht, maar zou tot volle bloei komen onder J.L. van Tricht, die in 1919 begon als onderdirecteur, om uiteindelijk vanaf 1928 de zaak alleen leiding te geven. ‘Door Van Trichts toedoen,’ stelt Bijvoet, ‘kreeg het [fonds] een duidelijk levensbeschouwelijk signatuur met veel religieus-socialistische, theologische, psychologische, pedagogische en wijsgerig-ethische uitgaven.’ Daarnaast gaf Van Tricht ook veel literatuur uit, zowel vertaalde als Nederlandse. Bij Van Loghum Slaterus verschenen werken van onder anderen Menno ter Braak, Reinier van Genderen Stort, Herman Heijermans, J.C. van Schagen, Henriëtte Roland Holst, Simon Vestdijk en Theun de Vries. Bovendien was Van Loghum Slaterus vanaf 1920 uitgever van De Stem en, na de Tweede Wereldoorlog, De Nieuwe Stem. De gang van zaken rond beide tijdschriften laat zich aan de hand van de correspondentie grotendeels reconstrueren. Bijvoet spreekt dan ook zijn overtuiging uit dat dit archief in het Letterkundig Museum goed op zijn plaats is, maar dat het ook voor boekhistorici
‘een schat aan nog ongebruikt materiaal bevat’.
Iedere keer dat er nieuwe gegevens over leven en werk van mannen als Nypels of Van Tricht beschikbaar komen, zoals in de genoemde artikelen van Theo Bijvoet, groeit het verlangen dat iemand zich aan een gedegen biografie van zulke markante uitgevers zal zetten. Maar hoewel het biografisch klimaat in Nederland zich het afgelopen decennium uiterst gunstig heeft ontwikkeld, zijn biografieën van Nederlandse uitgevers nog steeds bijzonder schaars. In juni 1992 besloot ik mijn in memoriam van Johan Polak in het COC-tijdschrift XL met de constatering: ‘Het lijkt me dan ook een daad van eenvoudige rechtvaardigheid dat er zo spoedig mogelijk subsidie beschikbaar wordt gesteld om zijn biografie te schrijven. Bij voorkeur door een beeldschone en literatuurminnende jongeman.’ De biografie van Polak zal nog wel geruime tijd op zich laten wachten, al was het maar omdat met de ordening van zijn omvangrijke archief nog een aanvang gemaakt moet worden. Een eerste aanzet is echter gegeven in Nexus 7 (1993), dat als eerbetoon en ter herinnering aan één van de oprichters een themanummer wijdde aan ‘De wereld van Johan Polak’. In de toespraak die Frits Bolkestein op 2 december 1993 in De Balie uitsprak bij de presentatie van dit nummer, zei hij ondermeer: ‘Johans verdiensten als uitgever zijn vele malen en