ook. De boekenafdeling was altijd druk bevolkt met een sociaal gemengd publiek. Van een hoog ingeschaalde bibliothecaris, die ook voor zich zelf elke dag een boek kocht, weet ik dat hij zijn lunchpauze er vrijwel dagelijks doorbracht, ten detrimente van de sjieke debitanten in Gruno's binnenstad; zij hebben, evenals hun vakgenoten elders, van de nieuwe openheid wel degelijk geleerd. Er zijn nu ontelbare boekhandels in Nederland waar ik onbevangen en bij voorbaat blijmoedig binnenloop.
Het is mijn overtuiging dat als je je beroep goed, dus kundig, inventief en vlijtig, beoefent de concurrentie je niet hoeft te deren. Een poging om de wedijver door wat je als een hogere macht ziet te laten uitschakelen komt mij voor als een zwaktebod. Zij is ronduit zielig als zij wordt gedaan door iemand die het politieke liberalisme kraaiend aanhangt.
Niet zo heel lang nadat de V-&-D-kwestie had gespeeld, liepen mijn vrouw en ik op een zondagmiddag van onze woning aan de Amsterdamse Herengracht naar het Rijksmuseum; een tentoonstelling trok aan ons. Wij passeerden een hoek van de Keizersgracht en de Nieuwe Spiegelstraat, waar het hoofdkantoor van een kruideniersassociatie gevestigd was. Op ooghoogte boven het souterrain aan de straatkant zag ik (ik ben 1,92 m lang) achter een raam een pocketboekenmolen staan. Ik was verbluft. Er stond een nieuwe reeks van pockets in uitgestald. Doordat mijn uitgeverij gelieerd was aan een landelijk dagblad, leefde het begrip scoop in mij. Ik spoedde mij naar de dichtstbijzijnde telefooncel en belde een kunstredacteur op. Ik ried hem aan, onmiddellijk met een op te trommelen fotograaf plus een trapje naar het door mij aangeduide venster te gaan voor wat een primeur leek. Zo geschiedde. De volgende dag had Het vrije volk op de voorpagina een bericht met een, helaas wat vage, foto. Er brak wederom een relletje uit. Iemand die hoog in de boekverkopersorganisatie was, een andere dan de vorige keer, deed een vruchteloze demarche bij een officiële instantie. De kruidenierspockets bleken van hogerhand niet te keren. Een lang leven hadden zij niet. Echter, het verschijnsel dat boeken op veel meer verkooppunten beschikbaar kwamen en hun loze sjiekheid kwijtraakten, luidden zij wel in.
Ik schrijf dit uit mijn geheugen. Ik weet nog wel dat de kruideniersassociatie de Spar was. Ik herinner mij niet meer hoe de kruidenierspockets, die een naam hadden, heetten. Mij is ontgaan, welke titels in de serie zaten. Maar het moge in ieder geval duidelijk zijn dat ik het geschreven woord als een volksvoedsel, niet voorbehouden aan de min of meer bezittende klasse, wilde zien. ‘Boeken moeten desnoods met handkarren op straat worden uitgevent’ riep ik al kort na de Oorlog idealistisch uit. Een bevriende auteur, gezeten in zo'n forum dat naar de geest van de jaren vijftig de jaarvergadering van de Vereeniging met de lange naam moest opvrolijken, vertolkte om mij een plezier te doen de kreet, tot gruwel van de uit het hele land bijeengestroomde, van nature gauw verontruste middenstanders.
Het is allemaal voor iedereen gelukkig goed gekomen. Boeken zijn sinds de jaren zestig meer gemeengoed dan ooit, ondanks de bedreiging die van de televisie, ook zo'n spook destijds, leek uit te gaan. Je moest uit de provincie afkomstig zijn om te beseffen, welk een cultuurspreiding van het verse medium kon uitgaan. Wie in Warffum kon eerder een toneelstuk van William Shakespeare zien? De vervlakking, de brutaliteit en de banaliteit van tegenwoordig waren nog onvoorstelbaar. En ook nu heeft de hoop mij niet verlaten.
■