het drukwerk van de vele Nederlandse boekproducenten.
Uiteenlopende categorieën drukwerk die in de Republiek werden geproduceerd, vormen het uitgangspunt voor verscheidene bijdragen in de bundel. R.G. Fuks-Mansfeld (Amsterdam) richt zich in haar artikel op de Amsterdamse handel in Hebreeuwse boeken, waarmee een enorm publiek werd bediend. Het katholieke boek staat centraal bij Th. Clemens (Utrecht), die zich toelegt op de handel tussen de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden, terwijl Jean-Daniel Candaux (Genève) de in groten getale in Amsterdam geproduceerde hugenootse psalmboeken als uitgangspunt koos. Steeds opnieuw blijkt dat de Nederlandse ondernemers zich uiterst flexibel bewogen in het handelsverkeer en dat zij in de eerste plaats door commerciële en niet door ideologische overwegingen werden geleid. A. Dunning (Cremona) schrijft in zijn artikel over de produktie van muziekboeken dat morele waarden bij de muziekuitgevers - en in het bijzonder bij de Nederlandse ondernemers - ver te zoeken waren. Het overgrote deel van de muziekuitgaven in de achttiende-eeuwse Republiek betrof na- en roofdrukken van eerder (in het buitenland) gepubliceerde werken. Het resultaat was wél dat deze werken tot in de uithoeken van Europa werden verspreid!
Ook de Leidse uitgever Pieter van der Aa (1659-1733) had bepaald geen schone lei, zoals staat te lezen in de bijdrage van P.G. Hoftijzer. Zijn regelmatige schendingen van de handelsgebruiken en zijn pogingen een monopolie te verwerven op de uitgave van lucratieve werken, hadden hem een slechte reputatie bezorgd onder zijn confraters. Van der Aa's bedrijf groeide uit tot één der belangrijkste firma's in de periode na de hegemonie van de Elzeviers. Hoftijzer schetst op basis van overgeleverde correspondentie Van der Aa's contacten met diverse buitenlandse afnemers. De Amerikaanse onderzoeker Raymond Birn (Oregon) koos eveneens een vooraanstaande boekverkoper als onderwerp, Marc-Michel Rey, om aan te geven wat zijn betekenis was als verspreider van de denkbeelden van de Verlichting.
De Nederlandse inbreng op de boekenbeurzen van Frankfurt en Leipzig vormt het onderwerp voor A.H. Laeven (Nijmegen). Hij geeft aan dat dit boekhistorisch terrein weliswaar niet meer geheel braak ligt, maar dat een nadere analyse van de catalogi van beide beurzen nog belangrijke informatie kan opleveren voor de geschiedschrijving van het Nederlandse boek. De vele boekenveilingen die plaatsvonden te 's-Gravenhage in de eerste helft van de achttiende eeuw, worden besproken door Otto S. Lankhorst (Nijmegen). 's-Gravenhage bezette in die periode na Amsterdam de tweede plaats in de rangorde van boekensteden, wat onder meer tot uiting kwam in een uitzonderlijk groot aantal veilingen. Het relatief kleine aantal veilingcatalogi dat ons rest uit die jaren, vormt thans een belangrijke bron voor de bestudering van particuliere bibliotheken of fondsen en assortimenten van uitgevers.
In de bundel zijn verder bijdragen opgenomen van Hans Bots (Nijmegen), S. Corsini (Lausanne), I.H. van Eeghen (Amsterdam), John Feather (Loughborough), Jean-Dominique Mellot (Paris), M. Schlup (Neuchâtel), Katherine Swift (Oxford) en Françoise Weil (Dijon), waarin verschillende aspecten van de internationale handel aan de orde komen. Het zou te ver voeren deze artikelen allemaal afzonderlijk aan de orde te stellen, wat niet betekent dat ze minder interessant zijn. Samenvattend kan worden gesteld dat het merendeel van de bijdragen in Le Magasin de l'Univers moet worden opgevat als bevestiging van de Europese oriëntatie van het vaderlandse boekbedrijf in de zeventiende- en achttiende-eeuwse Republiek.
Des te opmerkelijker is het betoog van de in 1991 overleden Leidse boekhistoricus Bert van Selm, dat van geheel andere strekking is. In zijn bijdrage over de Amsterdamse boekverkoper Johannes van Ravesteyn toont Van Selm aan dat deze zijn activiteiten buiten de landsgrenzen vooral benutte om een zo breed mogelijk assortiment boeken te verkrijgen voor zijn boekwinkel. De ruilhandel met buitenlandse collega's in Frankfurt was dus geen doel op zich, maar een middel om zijn Nederlandse klandizie te kunnen voorzien van gewilde titels. Het internationale karakter van Van Ravesteyns fonds, moet daarom worden geïnterpreteerd als voortvloeisel van een bedrijfsvoering die toch voornamelijk op een Nederlands publiek gericht was.
Van Ravesteyn profiteerde met zijn boekhandel van de gunstige lokale omstandigheden en hij was in het Amsterdam van de Gouden Eeuw bepaald niet de enige. Het aantal drukkers en boekverkopers kende in die periode een explosieve groei. Van Selm vraagt