Bibliografische notities 13
Het oeuvre van de typografe Fré Cohen (1903-1943) heeft nooit de aandacht gekregen die de grote Nederlandse meesters als Piet Zwart, Paul Schuitema en Gerrit Kiljan ten deel viel. Haar werk is vaak ook braver, minder spannend, maar in bijvoorbeeld Schipholbrochures, de omslag voor het fotonummer van De Reclame, een aantal publikaties voor de gemeente Amsterdam, bereikt ze fraaie, eigentijdse resultaten. Dat zij zoveel sympathie en nieuwsgierigheid oproept, komt naar mijn smaak veeleer tot stand doordat zij in haar omvangrijke grafische oeuvre als het ware een atlas creëerde van het bloeiende socialistische en joodse verenigingsleven tijdens het interbellum. In dat licht bezien is kennisname van Fré Cohen. Leven en werk van een bewogen kunstenares van de hand van Peter van Dam en Philip van Praag een boeiende bezigheid. Het boek in 4to-formaat telt 160 pagina's, is zeer rijk geïllustreerd, ten dele in kleur, hoofdzakelijk scheppend werk., maar ook zeer interessant en ontroerend fotomateriaal uit het privéleven heeft zijn plaats gekregen. Een catalogue raisonné met 918 nummers, een lijst van tentoonstellingen van haar werk, bibliografieën van en over en een persoonsregister besluiten dit complete en waardevolle boek.
De ondertitel Bron van kennis en vermaak, lust voor het oog van wat het driedelige standaardwerk Het Geïllustreerde Tijdschrift in Nederland moet gaan worden en waarvan onlangs het eerste deel, Bibliografie 1840-1945 verscheen, lijkt ook van toepassing te gaan worden op de publikatie zelf. Dit is een naslagwerk, een leesboek, een bladerboek ineen, over Nederlandstalige geïllustreerde publiekstijdschriften, met als kenmerken gerichtheid op een zeer brede lezerskring, universele inhoud zonder uitsluiting in principe van welk onderwerp dan ook, als regel wekelijkse verschijningsfrequentie en commerciële exploitatie. De samenstellers J. Hemels en R. Vegt beloven voor 1994 het tweede deel van de bibliografie (1945-heden), waarna in 1995 het afsluitende deel, geschiedschrijving van het publiekstijdschrift, zal verschijnen.
Het boek opent met een algemene inleiding over het fenomeen tijdschrift, gesupplementeerd door een bibliografie. De daarna volgende, tien pagina's lange ‘Handleiding voor de gebruiker’ is zeker voor zo'n omvangrijk en ambitieus werk van belang. De auteurs stellen onmiddellijk in de inleiding, dat ‘Vanwege beperkingen in tijd en omvang’ de bibliografie geen aanspraak maakt op volledigheid. Het is mij elders in het boek niet duidelijk geworden of deze uitspraak opgevat moet worden als een bescheidenheidstopos of dat de auteurs nog substantiële aanvullingen verwachten. Voor de gebruiker zou een toevoeging dat er wel naar die volledigheid gestreefd is, aangenaam geweest zijn, tenzij het weglaten daarvan beduidt dat dit niet het geval is. Verder wordt de bibliografie gepresenteerd ‘als een hulpmiddel voor onderzoekers, uitgevers, journalisten en andere geïnteresseerden’, omdat tijdschriften ‘een onuitputtelijke bron van informatie vormen over verleden en heden, die nog te weinig wordt aangeboord.’ Van harte citeer ik hierbij de waarschuwing die de auteurs misschien beter vet hadden kunnen laten afdrukken: ‘De staat waarin veel materiaal verkeert is een van de grote problemen bij het onderzoek. Veel tijdschriften worden niet ter inzage gegeven omdat ze letterlijk onder je handen uit elkaar zouden vallen. In het verleden is er niet altijd zorgvuldig mee omgesprongen. Veel materiaal is gedoemd voor eeuwig te verdwijnen als het niet wordt gerestaureerd. Hier ligt de taak voor overheid, bibliotheken en archieven.’ Wie nog steeds denkt, dat het met dit probleem wel meevalt, leze het zojuist gepubliceerde, zeer verontrustende, maar ook enige hoop gevende artikel van H. Jansen, ‘Bytes to bytes & dust to dust’ in KB centraal XXII (1993) 12, p. 4-6. Voor een kwart miljard redden wij ons papieren geheugen van de negentiende en twintigste eeuw. Dat alle
bibliofielen zich verenigen in dit verkiezingsvoorjaar!
De oeuvre-catalogus oogt tamelijk volledig. Het hier afgebeelde portret van L. Hirschel uit 1938 moge een kleine aanvulling zijn.
De eigenlijke bibliografie bevat in alfabetische volgorde 200 titelbeschrijvingen, in totaal ruim 350 pagina's beslaand. Op zeer overzichtelijke wijze wordt de gebruiker bij elk tijdschrift via een twintigtal aandachtspunten geïnformeerd over titel cum annexis (plaats van uitgave, verschijningsperiode, en -frequentie, verspreiding, oplage), produktie (uitgever, drukker, hoofdredacteur, medewerkers), verkoop en promotie (prijs, abonneeverzekering: ‘een aantal bladen heeft een gratis ongevallenverzekering voor abonnees’, wijze van abonneewerving en premies), advertenties (tarieven, hoeveelheid per nummer, aard der advertenties), verschijningsvorm (formaat, aantal pagina's, aantal kolommen, aspecten van tekst en beeld), bijzonderheden (bijvoegsels, bijbladen, regionale edities), his-