| |
Berichten
Het koren van P.G. Hoftijzer
Was er die middag een bom gevallen op de Lutherse Kerk te Amsterdam, dan zou het - in ieder geval voorlopig - met de boekgeschiedenis in Nederland gedaan zijn. Wanneer een gebeurtenis dergelijke satanische gedachten bij de aanwezigen oproept, moet er wel iets bijzonders aan de hand zijn. De fine-fleur van de Nederlandsche boekgeschiedenis was in ieder geval die mening toegedaan. Men had zich op vrijdag 17 september 1993 begeven naar de aula van de Universiteit van Amsterdam, waar P.G. Hoftijzer zijn inaugurele rede zou uitspreken.
Hoftijzer werd in 1992 aangewezen om de betreurde Bert van Selm op te volgen als bijzonder hoogleraar vanwege de Dr. P.A. Tiele-Stichting. Deze stichting, die op initiatief van W. Hellinga werd opgericht op 7 mei 1953 en genoemd is naar de negentiende-eeuwse Leidse conservator, bibliograaf en uitgever, zet zich in voor de wetenschappelijke bestudering van het boek en de bibliografie. Dat doet zij door financiële steun te verlenen aan belangrijke uitgaven als Le Magasin de l'Univers (1992), het oprichten van een samenwerkingsverband als de Werkgroep Dr. N.G. van Huffel (zie elders in dit nummer), maar bovenal door leerstoelen in het leven te roepen.
De opeenvolging, invulling en uitbreiding van de verschillende leerstoelen geeft een mooi beeld van de ontwikkeling van een vakgebied dat men op zijn allerneutraalst zou kunnen noemen: boekwetenschap. Het begon allemaal in het jaar van oprichting met het bijzonder hoogleraarschap in de wetenschap van het boek en de bibliografie waarvoor men H. de la Fontaine Verwey - geen onbekende voor Boekenwereld-lezers - benoemde. Het ging hier blijkens de omschrijving om een leerstoel in wat men vandaag de dag de grondslagen van de boekgeschiedenis zou kunnen noemen: hoe worden boeken gemaakt, hoe worden ze beschreven? Uit de oratie van De la Fontaine Verwey bleek dat hij van plan was de leeropdracht breed op te vatten. Daar was alle ruimte voor, want een voorganger - waar ook in Nederland - had hij niet. Hij liet in zijn rede, getiteld De wereld van het boek (1954) een rijkdom aan benaderingen en invalshoeken de revue passeren en pleitte voor het schrijven van de ‘biografie’ van het boek, meer dan voor een bibliografie. Die biografie zou niet slechts een verkapt ‘uittreksel uit het bevolkingsregister’ moeten zijn, maar ook wat vlees en bloed moeten bevatten. Vol- | |
| |
gens De la Fontaine Verwey kon het bibliografisch onderzoek de ondersteuning van studies naar bij voorbeeld boekbanden, illustraties, uitgevers en drukkers goed gebruiken. Zijn rede wordt daarom vaak geciteerd, wanneer het gaat om de reikwijdte van de boekwetenschap. Twee jaar later werd een tweede leerstoel ingericht. G.W. Ovink werd benoemd tot hoogleraar in de geschiedenis en de esthetiek van de drukkunst en aanverwante grafische technieken. De aandacht van Ovink ging vooral uit naar het mooie, zeldzame en kostbare boek, wat in overeenstemming was met de beste boekhistorische tradities. Het zou immers nog drie jaar duren voordat in Frankrijk het spraakmakende l'Apparition du livre
(1958) verscheen dat een integrale ‘histoire du livre’ voorstond. De auteurs daarvan, L. Febvre en H.-J. Martin, vestigden de aandacht op de sociale en sociaal-culturele betekenis van ‘het boek’ in de Europese geschiedenis, waardoor ook goedkope pamfletjes en volksboeken tot onderzoeksobject konden uitgroeien. Want in de optiek van de ‘histoire du livre’ was het boek óók handelswaar, zij het van een soort met verstrekkende gevolgen. Was het daarom dat de opvolger van Ovink, E. Braches onder de licht gewijzigde titel geschiedenis van het boek en van de drukkunst, inzonderheid van de 19de en 20ste eeuw het roer overnam? Ook de andere leerstoel had inmiddels een kleine, maar veelzeggende wijziging ondergaan. De la Fontaine Verwey was sinds 1962 niet langer hoogleraar in de wetenschap van het boek en de bibliografie - dat segment ging verder onder de leiding van Th.P. Loosjes -, maar in de boek- en bibliotheekgeschiedenis waarin de echo van de ‘histoire du livre’ te beluisteren is. Wie echter afgaat op de titels van de oraties van De la Fontaine Verweys opvolgers, respectievelijk H.D.L. Vervliet en F. Janssen, ziet dat de sociologie van het boek het toch nog steeds moest afleggen tegen de typografische invalshoek. De rede van Vervliet was getiteld Gutenberg of Diderot? De typografie als factor in de wereldgeschiedenis (1977), die van Janssen werd uitgegeven onder de titel Auteur en drukker in de geschiedenis van de typografische vormgeving (1989). Prikkelende onderwerpen en beslist een leeropdracht waardig.
De beoefenaren van de ‘histoire du livre’ zullen echter meer verwacht hebben van de leerstoel geschiedenis van uitgeverij en boekhandel die in 1989 werd ingesteld ter vervanging van Braches' geschiedenis van het boek en de drukkunst want die viel inmiddels niet langer onder auspiciën van de P.A. Tiele-Stichting. De eerste boekhistoricus die de eer te beurt viel deze nieuwe post te aanvaarden was Bert van Selm, wiens proefschrift Een menighte treffelijcke boecken (1987) van een nieuwe aanpak getuigde. Van Selm wilde zich niet alleen met de produktie van boeken, maar nadrukkelijk ook met de distributie en de consumptie daarvan bezighouden. De reeks colleges die hij voorbereidde en die inmiddels gebundeld is in Inzichten en vergezichten (1992) gaf daar eveneens blijk van. Nog voordat hij zijn oratie kon uitspreken, overleed Van Selm. Dat P.G. Hoftijzer als zijn opvolger werd benoemd, lag enigszins voor de hand. Hoftijzer, die in 1987 promoveerde op Engelse boekverkopers bij de beurs, een studie over de Amsterdamse boekhandels Bruyning en Swart in de jaren 1673-1724, geldt als een kenner bij uitstek van boekhandels- en uitgeverijgeschiedenis. Evenals Van Selm staat Hoftijzer een veelomvattende vorm van boekgeschiedenis voor, waarin ook ruimte is voor de bestudering van - bij voorbeeld - het meer efemere drukwerk.
In zijn rede, getiteld De zeis in andermans koren. Over nadruk in Nederland tijdens de Republiek gaf hij een voorbeeld van zulk onderzoek. Nadrukken was immers een niet geoorloofde handeling, zodat deze vorm van uitgeven doorgaans lastig te traceren is. De rede is inmiddels uitgegeven door de vakgroep Boek-, Bibliotheek en Informatiewetenschap van de Universiteit van Amsterdam en aldaar te bestellen. Om die reden wordt hier slechts een korte impressie van Hoftijzers betoog gegeven. Hoftijzer noemde de nadruk, die ‘schadelijke pest der autheuren en druckers’ een complex verschijnsel, omdat er tal van motieven voor bestonden en al evenzovele mogelijkheden om zich tegen nadruk te weren. Het kwam zelfs voor dat een drukker zijn eigen uitgaven nadrukte. De ‘officiële’ bescherming tegen nadruk was het aanvragen van een privilege, maar van de in totaal ca. 300.000 boeken die tussen 1584 en 1795 verschenen, werd voor hooguit 1% een privilege aangevraagd. Het aanvragen van zo'n octrooi was namelijk een kostbare aangelegenheid. De ongeoorloofde nadruk valt uiteraard veel moeilijker in cijfers te vatten, zodat het niet mogelijk is om daarvan een soortgelijk percentage te noemen. Het is onder andere om die reden dat Hoftijzer in zijn rede niet dieper inging op de ‘distributie’ en ‘consumptie’ van
| |
| |
nadrukken. Wie zich met nadrukken bezighoudt, moet zich vooralsnog tot incidentele gevallen beperken, aldus Hoftijzer. Daar knoopte hij een uiteenzetting over de stand van zaken met betrekking tot het boekhistorisch onderzoek aan vast. Onze bibliografische kennis, een van de pijlers van het vak, schiet nog te kort en het laatste woord over de nadruk is dus bepaald nog niet gesproken, zei hij. Hij besloot zijn rede als volgt: ‘Maar dat zou waarschijnlijk ook het geval zijn geweest indien een ander thema uit de Nederlandse boekgeschiedenis het onderwerp van deze uiteenzetting zou hebben gevormd. Veel onderzoek moet nog plaats vinden, op vrijwel ieder gebied en in alle tijdvakken, zeker ook in de negentiende en twintigste eeuw. Nederland loopt wat dit betreft enigszins achter bij het buitenland en ik heb mij wel eens afgevraagd waarom dit zo is. Een deel van het antwoord ligt mijns inziens in het opvallende gebrek aan belangstelling dat Nederlandse historici in het verleden voor het boek hebben getoond. Boekgeschiedenis is in ons land tot ver in deze eeuw het bijna exclusieve domein geweest van enthousiaste liefhebbers, bibliothecarissen, archivarissen, filologen. Het verklaart de overvloed aan waardevolle bibliografieën en bronnenpublikaties, aan de vele interessante studies over typografie en mooie boeken; het verklaart ook de vorderingen die zijn gemaakt op het gebied van de analytische bibliografie. Maar waar zijn de studies over economische, sociale en politieke aspecten van de geschiedenis van het Nederlandse boek? Wat weten wij, om slechts een enkel voorbeeld te noemen, over de arbeidsomstandigheden in het boekenbedrijf; over de positie van drukkers en boekverkopers in het economische verkeer; over de houding van de kerk en de overheid ten opzichte van de drukpers; over welke boeken door wie werden gelezen en welke factoren daarop van invloed waren? Het is al die onderzoekers uit andere disciplines niet kwalijk te nemen dat zij zich
niet in de eerste plaats met dergelijke onderwerpen hebben beziggehouden. Integendeel. Maar waar historici in het buitenland deze vraagstukken reeds vele decennia lang aan de orde stellen, is het merkwaardig dat hun vakgenoten in Nederland het er zo lang bij hebben laten liggen. De historicus die onlangs binnen deze universiteit het voorstel deed de enige vakgroep in Nederland met een volwaardig afstudeerprogramma in de boekwetenschap weg te bezuinigen, is wat mij betreft een treurig symbool van de desinteresse van zijn vakgenoten voor de geschiedenis van het Nederlandse boek.’
Hier verwees Hoftijzer naar een onlangs door de historicus J. Talsma in de faculteitsraad gedaan voorstel de vakgroep waaronder de Tiele-leerstoel ressorteert, op te heffen. De toekomst van de vakgroep Boek-, Bibliotheeken Informatiewetenschap ziet er momenteel niet rooskleurig uit. Wat de precieze consequenties zullen zijn, valt nu nog niet te overzien. Toch eindigde Hoftijzer zijn oratie niet in mineur. Want gelukkig, zei hij, ‘is de laatste tien, vijftien jaar de belangstelling voor de boekgeschiedenis vanuit allerlei disciplines, met inbegrip van de historische, enorm toegenomen. Er werken nu meer onderzoekers, jong en oud, op dit terrein dan ooit te voren. Er bestaan diverse boekwetenschappelijke en bibliofiele gezelschappen, er verschijnen gerenommeerde tijdschriften, en, alsof dit alles nog niet genoeg is, gaat volgend jaar de eerste echte Nederlandse Boekhistorische Vereniging van start. Bovendien ligt op dit moment bij de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek en het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek in Vlaanderen een gezamenlijk projectvoorstel van Nederlandse en Belgische boekhistorici op tafel tot de vervaardiging van een meerdelig groot-Nederlandse geschiedenis van het gedrukte boek in de Lage Landen. U zult het met mij eens zijn, Dames en Heren, boekhistorici in Nederland leven thans in een opwindende tijd.’ Gelukkig was er geen bom gevallen. Want deze vrijdagmiddag bood niet alleen stof tot nadenken maar nodigde tevens uit tot plannen maken en fantaseren over de toekomst.
■
Lisa Kuitert
| |
De verdwenen antiquaar
In november is het boek De verdwenen antiquaar van prof. mr. Herman de la Fontaine Verwey (1903-1989) verschenen. Het is een bundeling van zijn ‘Herinneringen van een bibliothecaris’ die hij tussen 1985 en 1989 voor De Boekenwereld schreef. De verdwenen antiquaar bevat lichtvoetige stukjes die door velen van onze lezers ‘verslonden’ werden. Toegevoegd zijn drie bijdragen die hij elders publiceerde en die ook het karakter van memoires hebben.
De aartsverteller De la Fontaine Verwey neemt zijn lezers mee naar verscholen antiquariaten en markante verzamelaars en gunt
| |
| |
hen een kijkje achter de schermen van de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek. Niet alleen belangrijke aankopen maar ook de dramatische gebeurtenissen tijdens de Tweede Wereldoorlog komen in dit boek ter sprake. De verdwenen antiquaar en andere herinneringen van een bibliothecaris is de informele geschiedenis van één van Nederlands grootste bibliotheken. Het is meeslepend geschreven en laat zich nu eens lezen als een spannende detective dan weer als een dramatische vertelling. Achter in het boek is een bibliografie opgenomen van de door De la Fontaine Verwey gepubliceerde boeken en artikelen.
Toegeschreven aan Joris Hoefnagel, Een allegorie op de Spaanse tirannie, Bryn Mawr College, Pennsylvania. Van deze grote ets is tot nu toe geen ander exemplaar bekend.
De verdwenen antiquaar is rijk geïllustreerd en gebonden. De schutbladen zijn versierd met de gedigitaliseerde Dutch Type Library-Elzevir Borders. Het boek telt 224 pagina's, is uitgegeven door De Buitenkant en kost ca. f 47,50. Het is verkrijgbaar in de boekhandel of bij de uitgever.
■
| |
De tweedracht verbeeld
In de tentoonstelling De Tweedracht Verbeeld, die van 17 oktober tot 14 november in de Atlas van Stolk te Rotterdam werd gehouden, stond het begin van de Tachtigjarige Oorlog centraal, de opstand van de Lage Landen tegen Spanje. Officieel begon deze oorlog in 1568 met de onthoofding van enkele Nederlandse edelen. Pas in 1648 kwam er een einde aan de vijandelijkheden met de vredesconferentie van Münster. Wat aanvankelijk een plaatselijk
| |
| |
incident in de Zuidelijke Nederlanden leek te zijn, escaleerde tot een internationaal conflict dat uiteindelijk in vrijheid en autonomie voor het noorden resulteerde.
De tentoonstelling toonde aan dat de Tachtigjarige Oorlog de eerste oorlog was waarin op ruime schaal gebruik werd gemaakt van papieren propaganda. Duizenden pamfletten en historieprenten werden gedrukt, met gegraveerde afbeeldingen bedoeld om de bevolking wakker te schudden en haar steun te verwerven. De prenten uit de eerste jaren van de oorlog bleken zo effectief te zijn dat dezelfde thema's en symbolen op ieder kritiek moment terugkwamen.
Detail uit Een allegorie op de Spaanse tirannie van Joris Hoefnagel.
Een raadselachtige prent toegeschreven aan de Antwerpse kunstenaar Joris Hoefnagel, getiteld Een allegorie op de Spaanse tirannie, was de aanleiding voor deze tentoonstelling. De tot nu toe onbekende ets, uit 1570, is afkomstig uit de verzameling van het Bryn Mawr College in Pennsylvania. De tentoonstelling bevatte verder onder andere prenten die direct verband houden met de motieven
| |
| |
van Hoefnagel. De eerste vijf prenten van de tentoonstelling worden gedateerd tussen 1566 en 1570. Te beginnen met afbeeldingen van de beeldenstorm weerspiegelen zij de onstuimige verhouding tussen kerk en staat in de Nederlanden in die tijd.
Veel van de prenten illustreren enerzijds het wrede bewind van de Spaanse hertog van Alva, anderzijds het optreden van Willem de Zwijger, prins van Oranje, aanvoerder van de Opstand en uiteindelijk leider van de vrijheidsstrijd. De laatste prenten geven een beeld van de kortstondige hoop op vrede direct na de Pacificatie van Gent in 1576, die spoedig een illusie zou blijken te zijn. Dit dubbelzinnige vredesverdrag had niet de steun van Filips II. De volgelingen van Willem van Oranje hadden de smaak van de vrijheid geproefd en hun angst voor Spaanse onderdrukking was te sterk. De oorlog werd hervat en eindigde in 1648 met de scheiding van de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden.
Bij de tentoonstelling is een Engelstalig boek verschenen waarin al de prenten staan afgebeeld en van commentaar worden voorzien. Na Rotterdam is de tentoonstelling te zien in de Universiteitsbibliotheek van Leuven (2 december 1993-9 januari 1994), het Philadelphia Museum of Art (5 februari-10 april 1994) en in het University of Indiana Museum te Bloomington (1 juni-17 juli 1994).
■
| |
Menno Hertzberger Prijs
In mei 1994 zal de Menno Hertzberger Prijs van de Nederlandsche Vereeniging van Antiquaren voor de negende maal worden uitgereikt. Deze prijs werd in 1963 ingesteld door de Nederlandse antiquaar Menno Hertzberger, toenmalig voorzitter van de Vereeniging, ter stimulering van de bestudering van de geschiedenis van het boek en de beoefening van de bibliografie. De prijs wordt toegekend voor een al dan niet gepubliceerde studie op het gebied van de bibliografie of de geschiedenis van het boek in de ruimste zin des woords, wordt eens in de drie jaar uitgereikt en bedraagt f 5000, -. Bij voorkeur wordt de prijs bestemd voor (een) Nederlandse auteur(s) of voor (een) buitenlandse auteur(s), indien zijn/haar (hun) werk speciaal betrekking heeft op de Nederlandse bibliografie of de geschiedenis van het Nederlandse boek.
Voor zover het gepubliceerd werk betreft, komen alleen die boeken of tijdschriftartikelen in aanmerking, die voor de eerste maal verschenen zijn gedurende de jaren 1990-1992. Niet gepubliceerde manuscripten dienen binnen deze periode voltooid te zijn.
Het bestuur van de Stichting Menno Hertzberger Prijs vormt tevens de jury en bestaat uit de heren A.R.A. Croiset van Uchelen, J.F. Heijbroek, F.W. Kuyper (secretaris), C. Reedijk (voorzitter) en C. de Wolf. Boeken, tijdschriftartikelen of manuscripten kunnen worden toegezonden aan de secretaris van de stichting (Jansweg 39, 2011 KM Haarlem), bij wie ook exemplaren van het reglement verkrijgbaar zijn.
De Menno Hertzberger Prijs werd eerder uitgereikt aan mej. dr. I.H. van Eeghen voor haar boek De Amsterdamse Boekhandel 1680-1725 (1965), prof. dr. W. Hellinga en mevr. L. Hellinga voor hun boek The fifteenth-century printing types of the Low Countries (1968), prof. dr. ir. C. Koeman voor zijn boek Atlantes Neerlandici (1972), dr. L. Voet voor zijn boek The Golden Compasses (1975), P. Valkema Blouw voor zijn Bibliografie der Nederlandse drukken 1541-1600 (1978), dr. P.J. Buijnsters voor zijn Bibliografie der geschriften van en over Betje Wolff en Aagje Deken (1981), dr. F.A. Jansen voor zijn boek Zetten en drukken in de achttiende eeuw (1985) en prof. dr. B. van Selm voor zijn boek Een menighte treffelijcke Boecken (1991). De sluitingstermijn voor inzending is 1 februari 1994.
■
| |
Amsterdamse grafiekkalender
Dit jaar hebben de gebruikers van het Amsterdams Grafisch Atelier voor het eerst het initiatief genomen tot het maken van een kalender met twaalf hoogwaardige, originele bladen grafiek: litho's, etsen, zeefdrukken en gemengde technieken. De prenten zijn met afneembaar plaksel op de kalenderbladen bevestigd, zodat men aan het eind van het jaar een kleine, maar fijne collectie moderne grafiek overhoudt. De oplage van de kalender bedraagt honderd exemplaren. Aan dit project werd meegewerkt door de grafici José van Tubergen, Frank Hulscher, Martin Stoete, Ingeborg Doetsch, Vera Scheerlink, Sytze Folkertma, Inge Hattinga Verschure, Fennanda Eleveld, Hans Bertrand, Jens Bommezij, Herma Deenen en René van Kempen. De vormgeving werd verzorgd door Peter van Balgooi. De kalender kost f 400, - en is te bestellen of af te halen bij het Amsterdams Grafisch Atelier,
| |
| |
Anjelierstraat 155a, Amsterdam, van maandag tot en met vrijdag van 10.00 tot 17.00 uur. Telefoon (020) 6252186.
■
| |
De New Hollstein
Eind oktober werd in het Rijksmuseum het eerste deel aangeboden van de sterk verbeterde en geheel herziene reeks New Hollstein, Dutch and Flemish etchings, engravings and woodcuts 1450-1700. Het boek is gewijd aan Maarten van Heemskerck, part I en werd samengesteld door prof. Ilja M. Veldman. Over de oorspronkelijke opzet en uitvoering van de serie is uitvoerig geschreven in De Boekenwereld 2 (1985/1986) nr. 5. In de New Hollstein-reeks worden de oeuvres van verschillende graveurs bijna uitputtend behandeld. In een handzame folder die o.a. op het Rijksprentenkabinet gratis af te halen is, worden kort de geschiedenis en de toekomstplannen voor dit standaardwerk geschetst.
Voor verdere informatie richte men zich tot de Royal Van Poll Printers/Publishers, Postbus 19, 4700 AA Roosendaal.
■
F.W.H. Hollstein (1888-1957), de Berlijnse kunsthandelaar die het initiatief nam tot de serie Dutch and Flemish etchings, engravings and woodcuts, ca. 1450-1700. Foto genomen in 1913.
| |
Nieuw bibliofiel genootschap in België
Afgelopen zomer werd in Leuven de oprichting bekend gemaakt van een nieuw bibliofiel genootschap, Literarte. De doelstelling van dit genootschap is het publiceren van ‘boeken van belangrijke inhoud in typografisch juiste vorm’ (om de beginselverklaring van Trajectum ad Mosam te citeren). De teksten kunnen recent zijn of van oudere datum, van bekende en onbekende auteurs, ze kunnen poëtisch, filosofisch of essayistisch zijn, avantgardistisch of klassiek. ‘Als ze maar mooi zijn,’ schrijft initiatiefnemer Jo Smet in een circulaire. De diversiteit die de teksten zal kenmerken keert terug in de vormgeving, waarbij onder meer gezocht zal worden naar mooi papier, fraaie kalligrafie en verzorgd bindwerk. Het is de bedoeling dat veel uitgaven geïllustreerd zullen verschijnen en ook daarbij zal in principe geen enkele grafische techniek uitgesloten zijn. De uitgaven van Literarte verschijnen maximaal twee keer per jaar en zijn alleen bestemd voor de leden van het genootschap. Het maximum aantal leden bedraagt 175. Elk lid kan rekenen op een genummerd en doorgaans gesigneerd exemplaar dat verspreid zal worden tegen de kostprijs, die meestal tussen de 3000 en 4000 Belgische frank zal liggen. De eerste uitgave staat gepland voor eind 1993 en betreft een speciaal voor het genootschap geschreven tekst van Eriek Verpale (1952). Verpaele debuteerde als dichter, schreef essays, verhalen en de roman Alles in het klein (1990), waarvoor hij de NCR-prijs ontving. Literarte heeft verder toezeggingen binnen van Benno Barnard, Leonard Nolens, Herman De Coninck en Patricia de Martelaere en er is contact gelegd met Hugo Claus en Johan Anthierens. Naast werk van hedendaagse (Vlaamse) auteurs overweegt men bij Literarte ook de uitgave van werk van auteurs als Vasko Popa, Leonardo Sciascia, Lou Andreas-Salomé, Euclides de Cunha, Fernando Pessoa, Pier
Paolo Pasolini en Willem Elsschot. Wie lid van Literarte wil worden dient een waarborgsom van 2000 Belgische frank te betalen, die bij uittreding teruggevorderd kan worden. Als lid verbindt men zich ertoe de werken die door het genootschap uitgegeven worden aan te kopen.
Nadere inlichtingen over Literarte zijn te verkrijgen bij Jo Smet, Redingenhof 2, 3000 Leuven, België.
■
| |
Leeslust in Alkmaar
Wie leest is nooit alleen, luidt een overbekende leus. De meeste mensen lezen dan ook juíst
| |
| |
als ze alleen zijn. Lezen in gezelschap wordt vaak als onbeleefd gezien. Het is immers een volstrekt individueel en volkomen onafhankelijk tijdverdrijf: één van die genoegens die men met een ander niet delen kan. Was het niet Gerard Reve die ooit zei dat dineren in een restaurant, onder het oog van de overige gasten, als een bijna obscene handeling moest worden beschouwd? Eten doet men niet en public. Toch lijkt het erop dat hij in zijn afkeer alleen staat, want schaamteloos wordt er sinds mensenheugenis buiten de deur gegeten. En schaamteloos leest men sinds jaar en dag gezamenlijk.
Al 200 jaar gebeurt dat in Alkmaar in het leesgezelschap ‘Leeslust baart kunde’. Ter gelegenheid van deze hardnekkige obsceniteit verscheen een aardig gedenkboek, van de hand van historicus M. van der Bijl, die zelf lid van het gezelschap is. Dat is beslist een eervol lidmaatschap, want ‘Leeslust’ bestaat al 200 jaar uit hooguit tien personen. De inhuldiging van een nieuw lid is dan ook een bijzondere gebeurtenis waarvoor de nodige parafernalia, zoals een zilveren drinkbeker, van stal gehaald worden. Het gezelschap is zich bewust van een lange traditie. In Leeslust baart kunde. 200 jaar leesgezelschap in Alkmaar wordt de opkomst en ontwikkeling van deze club aan de hand van veel archiefmateriaal geschetst. Van der Bijl besteedt aandacht aan de reglementen, de lectuurkeuze en aan het ledenbestand. De nodige achtergrondinformatie ontbreekt niet, maar het geheel blijft toch wat oppervlakkig. Die indruk wordt versterkt wanneer men kijkt naar de geraadpleegde literatuur. In enkele bijlagen worden stambomen van Alkmaarse families gegeven, alsmede een ledenlijst van ‘Leeslust’. Deze lijst is voorzien van gegevens omtrent beroep, kerkelijke gezindte en eventueel lidmaatschap van andere genootschappen zoals de vrijmetselaarsloge ‘Noordstar’. Bestond het gezelschap omstreeks 1793 vooral uit handelaren en winkeliers, tegenwoordig overheersen juristen, artsen en leraren. Opmerkelijk is dat echtparen tot 1974 geen recht hadden op individueel lidmaatschap. Curieus. Wie leest is immers nooit alleen.
Leeslust baart kunde. 200 jaar leesgezelschap in Alkmaar door M. van der Bijl kost f 17,50 (excl. verzendkosten) en kan - al dan niet gezamenlijk - worden besteld bij mevr. A.E. Wind-Batelaan, Fred. Hendriklaan 41b, 1814 JN Alkmaar.
■
Lisa Kuitert
|
|