Bibliografische notities 12
Bij de cartografische uitgever Canaletto, Postbus 68, 2400 AB, Alphen aan den Rijn, is een prachtig boek over Willem Janszoon Blaeu uitgekomen. In de reeks Monumenta Cartographica Neerlandica, die tot doel heeft de inventarisatie, beschrijving en gedeeltelijke facsimilering van los uitgegeven kaarten, verscheen als vierde deel van de hand van Günter Schilder Losse kaarten en topografische prenten uitgegeven door Willem Janszoon Blaeu, opgedragen aan de 75 jaar geworden éminence grise van kaartkundig Nederland, prof. dr. ir. C. Koeman.
Steunend op een twintigjarig onderzoek in vooral buitenlandse verzamelingen geeft deze kartobibliografie na een korte inleiding over de stand van zaken in het Blaeu-onderzoek een zeer rijk geïllustreerd overzicht van de los uitgegeven kaarten en topografische prenten, waarbij de geschiedenis van elke koperplaat in haar verschillende staten wordt beschreven in 67 nummers. In het laatste, derde hoofdstuk wordt, met aandacht voor historische, geografische en kunsthistorische aspecten, dieper ingegaan op 23 kaarten en prenten, die in facsimile op ware grootte bijgeleverd zijn. Het boek is in twee kolommen gedrukt met parallelle Nederlandse en Engelse tekst, telt 364 foliopagina's, gebonden in linnen en kost f 300, -. Een fascinerende monografie over kaarten en prenten, die gegeven het feit dat ze los uitgegeven werden veel kwetsbaarder waren dan gelijksoortig materiaal in atlassen en boeken en derhalve veel zeldzamer zijn.
In een bijdrage aan de vorig jaar verschenen feestbundel voor de antiquaar Bob de Graaf schreef ik: ‘Een bibliografie waarvan het bestaan wellicht niet absoluut urgent is, maar toch zeker nuttig en gerechtvaardigd zou zijn, is die over de theorie en practijk der (toegepaste) kunsten.’ Welnu, ik ben althans gedeeltelijk op mijn wenken bediend, want zo'n soort boek ligt voor me. Met Kunst op schrift. Een inventarisatie van Nederlandstalige publikaties op het gebied van kunsttheorie en esthetica 1670-1820 heeft Jacqueline de Man met medewerking van Andries Höweler, eindredactie Paul Knolle, Bert Pol, Paul van Reijen en Peter de Voogd, een voor Nederland niet alledaagse bibliografie bezorgd. Het boek is tamelijk prettig - layout in drie kolommen ietsje saai, 32 illustraties een beetje weinig en enigszins te grijs gedrukt - uitgegeven door de Primavera Pers, Leiden 1993, 263 pagina's, linnen, folio en kost f 105,-.
Een paar steekwoorden uit het ‘Ten geleide’:* niet analytisch, louter enumeratief,* zeker onvolledig (o.a. is Zuid-Nederland niet systematisch onderzocht en zijn Nederlandse auteurs publicerend in niet-Nederlandse talen niet opgenomen), * streven naar volledigheid in keuze der kunsten, * nadruk op talige publikaties (teken- en perspectiefboeken zonder tekst bijvoorbeeld niet opgenomen).
Van het grootste belang voor de aard van het boek en in het verlengde daarvan de mate van opgetogenheid erover bij de koper/gebruiker is de inhoudelijke afbakening van het onderwerp. De samenstellers hebben ‘als richtlijn genomen dat de op te nemen teksten een substantiële hoeveelheid theoretische reflectie moeten bevatten’. Dat is natuurlijk een te respecteren keuze, maar ik betreur hem wèl enigszins. Praktische handboeken bevatten altijd - de auteurs zijn zich dit natuurlijk ook bewust - min of meer impliciet en/of expliciet theoretisch commentaar. Hoe stel je vast of voor zo'n handboek een bepaalde hoeveelheid theoretische reflectie ‘substantieel’ genoemd moet worden en kunnen ook slechts een paar theoretische zinsneden niet héél relevant zijn? Het is wellicht wat simpel geredeneerd, maar bij deze vaker voorkomende afbakeningsproblematiek heb ik altijd de neiging te denken: als je het werk tóch doet, als het probleem al niet meer is ‘wat is er’, maar ‘wat neem ik wel/niet op’, waarom dan niet alles opgenomen, zeker als het uitgangspunt het ontsluiten van het onderzoeksgebied is, het aandragen van materiaal. Het boek wordt er inderdaad een stuk dikker, dus duurder door, maar ook veel vollediger, dus waardevoller. Minder moeilijk dan alleen over ‘de theorie van...’ lijkt mij een boek samen te stellen over ‘de theorie en praktijk van...’, zeker als het nog steeds waar is dat theorie en praktijk niet te scheiden zijn.
De inventarisatie telt 1890 nummers, die altijd, waar toepasselijk, één of meer categoriecodes meekrijgen (retorica, poëtica, toneel, beeldende kunsten, dans, muziek, tuinkunst, bouwkunst, algemeen, encyclopedieën e.d., esthetica), jaar van verschijnen, auteur, titel, formaat en omvang, signatuur van het beschreven exemplaar, illustraties, inhoud, overige relevante zaken. De bibliografie wordt besloten met een zeer nuttig systematisch register op de categoriecodes (waar op het eerste gezicht de lengte van de afdeling poëtica opvalt) en een register op naam.