Gerezen wit 93 & 94
Reinold Kuipers
93
Naar gelang het gedrukte boek zich qua verschijningsvorm verder van zijn voorbeeld, de codex, verwijderde, eigenlijk al vrij vroeg, raakten de optische finesses die eerst nog met het handschrift als leerstof werden toegepast buiten gebruik, een deel van de vele ligaturen maar ook de delicate variaties van het wit binnen de regels. De oorzaak zal wel een economische zijn geweest. De handzetter, en geruime tijd later, de machinezetter, kon slechts allerlei esthetische subtiliteiten in het paginabeeld verwezenlijken als hij voortdurend alert was en bij zijn aandacht voor de tekst van de routine afweek, wat tijd, en dus geld, kostte.
De handzetter (ik blijf nu maar bij hem) stelde de zethaak, zijn primaire werktuig aan de bok met de letterkasten erop, in op de vereiste zetbreedte (ik denk aan twintig augustijnen maar breder of smaller kwam uiteraard ook vaak voor) en begon aan de taak, die lang met stukloon werd gehonoreerd. Als hij een twaalf-puntsletter moest gebruiken, scheidde hij als hij zijn stiel serieus beoefende de woorden met een spatie van vier punten, het derde deel van het corps dus, en deed zo zijn best om de van hem verwachte produktie, als basis voor het loon omgerekend tot de strekkende lengte aan pasjes (een pasje is bij het gegeven voorbeeld zes punten dik), op de galei, het blad met twee of drie haaks aangebrachte randen waarop de inhoud van de volle zethaak telkens voorlopig werd overgebracht, te krijgen, Volgens dit resultaat en op grond van het aantal fouten, liefst zo min mogelijk natuurlijk, werd zijn bekwaamheid beoordeeld. Hij deed niet anders als ten tijde van de Herleving van de Boekdrukkunst een eminente boekvormer toezicht hield, al kwam er dan bij een cursief, doorgaans nu eenmaal slanker dan een romein, minder wit tussen de woorden. De nagestreefde schoonheid kreeg het werkstuk, een beetje zoals bij de codices, via de mise en page en het bijwerk, de titelpagina, de kopjes en de initialen; het platte zetsel bleef op de correctie na zoals het was.
Het heeft mij gedurig verbaasd dat dit platte zetsel niet meer is veredeld. De scala van beschikbaar kastwit, de kwart punt, de halve punt, de punt, de anderhalve punt, de twee punten, de drie punten, de vier punten, het pasje en het vierkant plus de kwadraten van anderhalf vierkant, twee, drie en vier vierkanten, maakt, vooral met de kleinste spaties en in combinaties, een gelijkmatige verdeling van het wit-voor-de-blik binnen de zetspiegel en aan de zijkanten, als deze beide recht moeten zijn, mogelijk. Wie een willekeurige bladzijde van vrijwel elk boek-in-proza bekijkt, ziet aan de linkerkant dat de A, de T, de V, de W, soms de X, de Y, soms de f, soms de t, de v, de w, soms de x, de apostrof, de ‘omgekeerde komma’ en het kastlijntje min of meer inspringen en aan de rechterkant een eender fenomeen bij merendeels de zoëven genoemde karakters en bovendien de k, de r, de komma en de punt. Andere, incidentele afwijkingen van de verticalen kunnen ook voorkomen. Bij poëzie speelt in dit opzicht enkel de linkerkant een rol. Het is mogelijk, voor de ogen van de lezer een redelijk rechte lijn, zoals een kalligraaf of een lettertekenaar deze nastreeft, te creëren door de letters en de leestekens een beetje in de marges te laten uitspringen. Om dit te doen moet voor een regellengte van twintig augustijnen de zethaak tweeëntwintig augustijnen wijd worden gemaakt en dient tussen twee vierkanten aan wit, die eerst allebei voorin kunnen staan, worden gezet; als de regel vol raakt, kan het tweede vierkant naar achteren worden verplaatst. Waar zulks voor het nobele doel nodig is, moet een vierkant worden vervangen door een pasje, een vierpuntsspatie en zoveel wit meer als voor het effect wenselijk is, meestal anderhalve punt of nog een kwart punt erbij; het verschil van een kwart punt is heus nog zichtbaar. De afstanden tussen de woorden kunnen tijdens het echte zetten op dezelfde manier geëgaliseerd worden; er ontstaat al
doende een systeem, waarbij als iemand ‘uw vrouw’ of een andere cumulatie van wit dragende letters of leestekens tegenkomt de mindering passend wordt verdubbeld. Om een regel vol te maken geschiedt ten slotte het inwinnen en, des noods, het uitvullen; dan blijkt pas of het