De Boekenwereld. Jaargang 9
(1992-1993)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 243]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Niet in den handel’ Voorbehouden negentiende-eeuwse letterkunde
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den Dag’ van 1879, de roman Half Bloed van H. de Veer, hoofdredacteur van die krant en schrijver van het succesvolle boek Trou-ringh voor 't jonge Holland (Leiden, S.C. van Doesburgh, [1868]).Ga naar eind3. Wie te weten wil komen wat voor letterkundige werken buiten de handel werden gehouden en om wat voor redenen dat, soms ostentatief, gebeurde, wordt geconfronteerd met enkele praktische bezwaren. De meeste van de her en der verzamelde titels blijken niet voor te komen in Brinkman's Catalogus van Boeken of in het Nieuwsblad voor den Boekhandel, zodat zelfs de zware taak van het napluizen van deze bibliografische bronnen geen soelaas zou bieden. Verder wordt algauw duidelijk dat boeken ‘buiten den handel’ uitgegeven, onderscheiden moeten worden van die ‘voor rekening van de schrijver’ gedrukt: de laatste waren meestal wel gewoon te koop.Ga naar eind4. De grote hoeveelheid letterkundig drukwerk, verspreid voor een liefdadig doel, ter leniging van nood bij rampen of ter verbetering van maatschappelijke misstanden, moest bij deze zoektocht ook buiten beschouwing blijven, evenals de talloze gelegenheidsgedichten en voordrachten bij de herdenking van nationale gebeurtenissen of de onthulling van gedenknaalden
J.P. Heije, Innigst leven eens dichters. Poëzie des huizes van Dr. J.P. Heije. Eerste bundel 1848-1853. Rechts (p. 245) de tweede bundel 1853-1857. Amsterdam 1873-1875 (foto's Universiteitsbibliotheek Nijmegen).
en beelden.Ga naar eind5. Huiselijke gedenkwaardigheden die de dichtader deden vloeien, werden wel toegelaten, maar drukwerk uit het genootschapsleven of van studenten- of gezelligheidsverenigingen niet.Ga naar eind6. Tegelijkertijd blijken de boeken ‘gedrukt als handschrift’, ‘pro manuscripto’, een toelaatbare variant uit te maken van een verzameling literatuur ‘buiten den handel’.Ga naar eind7. Maar een min of meer systematische heuristische methode om zo'n verzameling aan te leggen (proza, poëzie of toneel, of boeken met een letterkundig onderwerp, waarbij aan ‘letterkundig’ een brede invulling wordt gegeven), dient zich ook na een preciezere bepaling niet aan. Bij de samenstelling van het Register op de levensberichten der leden van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 1766-1991Ga naar eind8. heb ik ondervonden dat deze necrologieën of de eraan toegevoegde bibliografische notities regelmatig informatie verschaffen over het verlangde type drukwerk. Omdat de levensberichten pas omstreeks het midden van de negentiende eeuw wat uitgebreider worden en tal van letterkundigen geen lid zijn geweest van de Maatschappij, heb ik ervoor gekozen bij wijze van complement op de aldus verzamelde titels, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mijn toevlucht te nemen tot de twee edities van het Biographisch Woordenboek van Huberts, Frederiks en Van den Branden.Ga naar eind9. Een onmiskenbaar voordeel van raadpleging van levensberichten en Biographisch Woordenboek is dat men er tegelijk met een titel, informatie aantreft over de niet altijd erg bekende auteur, soms met bijzonderheden betreffende zo'n privé-uitgave. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor kleine kring, en daarbuitenDe bespreking van de reeds genoemde roman Half Bloed van Hendrik de Veer in De Portefeuille van 3 mei 1879 geeft een eerste aanwijzing omtrent de motieven om een letterkundig werk wel te laten drukken, maar niet op de markt te brengen: ‘Niet in den handel wordt veelal geacht ook te beteekenen: niet te beoordeelen [...].’ Kennelijk waren er schrijvers die zich het genoegen hun schrijfsels in druk te zien verschijnen niet wilden ontzeggen (en dat ook niet hoefden: een dergelijke uitgave moet hun het een en ander gekost hebben), maar niet het gevaar wensten te lopen door een boekbespreker ten aanschouwe van de gehele lezende gemeente te worden neergesabeld. Deze overwegingen lijken ook de emeritus-predikant J. Decker Zimmerman
De bibliografie van de Cats-verzameling van De Jonge van Ellemeet uit 1870 (foto Universiteitsbibliotheek Nijmegen).
(1785-1867) te hebben geleid, toen hij de letteroefeningen van zijn oude dag liet drukken voor vrienden en kinderen. Daarmee is nog niet gezegd dat men in zo'n geval afzag van aanspraken op een literair hiernamaals. Zo vergat Decker Zimmerman niet een exemplaar van zijn vertaling van Schillers Lied von der Glocke toe te zenden aan J.T. Bodel Nijenhuis, voorzitter van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, met het verzoek zijn boekje op te nemen in de bibliotheek van de Maatschappij. In het begeleidende briefje van 13 januari 1861 schreef hij: ‘de uitgave geschiedt niet publiek, als waartegen de bereikte 75jarige leeftijd waarschuwt; maar enkel in eenen afdruk voor mijne kinderen en vrienden, als op den titel vermeld staat. Reeds dit misschien maakt de bijdrage tot het eerstgenoemde oogmerk ongeschikt.’Ga naar eind10. Het voorbehoud dat de auteur maakte in deze laatste zin, wijst op het ongerijmde van literaire ambities die werden ontleend aan niet publiek verschenen werk. Andere schrijvers maakten het trouwens in dat opzicht veel bonter dan Decker Zimmerman. Zo hekelde Conrad Busken Huet in zijn bespreking van de bundel Gedichten (1876) van M. Coens (pseudoniem van W.L. Penning | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jr.) het halfslachtige standpunt waarop de dichter zich stelt die zijn boek buiten de handel wenst te houden, maar het toch doet toekomen aan recensenten met het verzoek er vooral niets over te schrijven.Ga naar eind11. Dit verwijt kan niet gelden voor Johannes Kneppelhout, toen die besloot tot een uitgave van zijn Franstalige jeugdwerk die buiten de handel moest blijven. In een voorbericht, getiteld ‘Un mot aux amis’, liet hij weten met deze publikatie van gedichten en prozaschetsen de ambitie zich met deze schrijfsels een plaats te verwerven in de Franse letterkunde ten grave te willen dragen. Hij was tot dit besluit gekomen nadat de redacteur van de Revue des deux Mondes, tot wie hij zich had gewend, hem had gemeld zijn bijdragen ‘trop peu importants et écrits dans un style trop étranger’ te vinden.Ga naar eind12. De twee delen jeugdwerk moesten worden beschouwd als een eresaluut voor een jongensdroom, waarover verder niet gepalaverd behoefde te worden. Ook hij wenste zich waarschijnlijk met deze uitgave te onttrekken aan het oordeel van de Nederlandse kritiek, waar de Franse er al de staf over gebroken had. Kneppelhout liet overigens wel vaker literair werk drukken voor de kleine kring van vrienden.Ga naar eind13. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Pruderie, verzet en angstIn de eerste decennia van de negentiende eeuw, voordat de boekbesprekingen door Potgieter in De Gids het tijdschrift de bijnaam van ‘de blauwe beul’ hadden bezorgd, lijkt er nog niet al te veel reden om te vrezen voor publieke verguizing. Toch deed de gedachte hun boeken in handen te zien van de filistijnen menige schrijver rillen. Maar ook twijfel aan de waarde van de eigen dichterlijke ontboezeming op een overbevolkte Parnas deed zich gevoelen. Voorin de dichtbundel Mijne porte-feuille van Js.M. Pfeil (Monnickendam 1828) staat een gedicht afgedrukt van Maria Petronella Elter-Woesthoven, waarmee zij Pfeil overhaalde zijn verzen te laten drukken voor zijn kinderen.Ga naar eind14. Zij hekelt er de drommen eigentijdse poëten die zich zo hoogbegaafd wanen dat het voor dichters als zij en Pfeil vermetel zou zijn aandacht te vragen voor hun werk. Hun rest slechts het
Pasquier, jeugdportret van W.C.M. de Jonge van Ellemeet, 1823.Miniatuur, 6.40 × 6.40 cm. Particuliere collectie (foto Iconographisch Bureau, 's-Gravenhage).
schaduwbestaan van de particuliere uitgave. Een eervolle vermelding in de literatuurgeschiedenis is immers niet wat zij begeren, alleen een vrijplaats voor hun intieme zangen: De vrolijke luimen eens teederen vaders,
Waartoe die onthouden, aan 't zanglie
vendkind?
Wanneer hem de jaren, met zorgen
bevrachten,
Maakt ligt nog uw zangtoon hem
lagchend gezind.
Laat drukken uw Liedjens! maar niet
voor de wereld,
Sinds lang overladen met Goden-banket,
De muzen vergrooten nog daaglijks hun
winkels,
En de uitverkoop maakt dat er ieder op
let.
Neen, vriend! doe als ik, en blijf t'huis
met uw verzen,
Er zijn magazijnen genoeg van dat slag,
Veel meer gesorteerd nog dan Bahlman
en Sinkel,Ga naar eind15.
Zit Febus, en gromt over 't werk van den
dag.
Natuur is veranderd, eene eeuw ging zij
zwanger,
Dan bragt zij een Hooft of een Vondel in
't licht,
Thans baart zij op eenmaal, een honderd
tal zonen,
Waar Vondel, waar Hooft, ja heel de oud-
heid voor zwicht.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar als wij eens dood zijn, en eeuwen
vergeten,
En Geijsbeek zoo wel is vergeten als wij,
Dan zal men in snippers en misdruk nog
zoeken,
Naar ieder juweeltje van u en van mij!
Welaan dan! voor kinderen en vrienden
gezongen,
Gedrukt of geschreven, het blijve in de
kas!
De tijdgenoot heeft reeds zijn maag
overladen,
Eer hij nog uw eet- en drinkliedjens las.
Maar eens, als uw kindren weemoedig
en teeder,
Een liedje herzingen dat vader hun
schonk,
En dan met hun arbeid die spelenver
vangen,
Waar bij uit uwe oogen uw vaderhart
blonk,
Dan bloeijen u rozen die nimmer ver-
welken,
Ofschoon er de laster zijn zwadder op
spoog,
Laat vrij dan trompetten en pauken ver-
stommen,
Het kinderlijk Liedje klinkt helder en
hoog.
Voldoe dan, uw dichtluim, teerhartige
vader.
Maar wacht u als ik doe, voor 't groot
magazijn!
Wij willen geen roem bij het nageslacht
oogsten,
Maar ook niet verguisd bij den tijdge-
noot zijn.
Hier valt onder de dichterlijke bescheidenheid toch iets te bespeuren van de tweeslachtigheid die Huet de niet-commerciële dichter verweet: als de waan van de dag verbleekt is, zou nog wel eens kunnen uitkomen dat de fruitige verzen van Pfeil (‘De Perziken’: ‘Roem, o Holland! op uw fruiten’) er nog fris en sappig bij liggen. Beduchtheid voor een terechtwijzing door de letterkundige kritiek blijkt ook Klaas Sybrandi tot het besluit gebracht te hebben zijn Antigone-vertaling ‘pro manuscripto’ te laten drukken.Ga naar eind16. In het voorbericht bij zijn boek schrijft hij daartoe aanleiding te vinden in de geringe belangstelling van het publiek voor de klassieken, maar ook gehandeld te hebben uit vrees ‘dat men licht den sprong van Crabbe op Sophokles nog grooter zou vinden, dan die van Moore op Crabbe’. Met deze zinsnede verwijst hij naar de bespreking van zijn vertaling van George Crabbe's Kerkregisters, die Potgieter in afleveringen in De Gids van 1858 en 1859 had laten afdrukken.Ga naar eind17. Daarin bracht de recensent Sybrandi's eerdere vertalingen in herinnering - De Val van de Engelen en De Peri en het Paradijs van Thomas Moore, gepubliceerd in De Vaderlandsche Letteroefeningen - en stelde hij de vraag naar het verband tussen beide dichtstukken: ‘Het is mogelijk, dat de heer Sybrandi weinig gediend zoude wezen met eene verklaring, die, hoe goed gemeend, zijn smaak altijd aan een schijn van bekrompenheid zou prijs geven; - maar als wij dezen daarvan thans gaarne vrij kennen, vergunne hij ons op te merken, dat het ons verbaast, hoe de zijne juist op twee zulke uitersten als Moore en Crabbe vallen kon?’Ga naar eind18. De conclusie van het lange stuk luidt dat Sybrandi met zijn vertaling de Nederlandse letterkunde eerder heeft geschaad dan vooruit geholpen. De doelstelling van critici als Potgieter om vermeende literaire broddelaars het publiceren tegen te maken, blijkt hier verwezenlijkt te zijn. Behalve met een afbrekende recensie kon een literaire grootheid nog op andere manieren een schrijver bewegen zich te beperken tot een particuliere uitgave.
Johan Conrad Hacke van Mijnden (1814-1873) (foto Iconographisch Bureau 's-Gravenhage).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Al bevatten Willem Veders Berijmde verhalen geen indicatie voor het motief om het boek niet algemeen verkrijgbaar te stellen, uit de brieven van Jacob van Lennep aan de dichter-predikantGa naar eind19. blijkt dat eerstgenoemde nogal wat had aan te merken op de gedichten die Veder wilde uitgeven. Zijn als bemoediging bedoelde, maar zuinig klinkende slotsom dat de publikatie ‘geheel niet af te keuren’ is, heeft wellicht Veder doen besluiten tot een uitgave ‘buiten den handel’. Een bijzonder excuus gaf J.J.L. ten Kate op voorin
Johan Conrad Hacke van Mijndens levens werk: een metrische vertaling van Dantes Divina Commedia, een half jaar voor zijn dood voltooid en niet in de handel gebracht (foto Koninklijke Bibliotheek 's-Gravenhage).
zijn Byron-vertaling Parisina ('s-Gravenhage 1838): toen hem ter ore was gekomen dat Nicolaas Beets ook een verdietsing van de Engelse bard wilde laten drukken, had hij besloten voor deze poeta laureatus de vlag te strijken en zijn uitgave niet alom te verspreiden.Ga naar eind20. Ook A. Bogaers hield aanvankelijk zijn dichtwerken Jochébed (1835) en De Togt van Heemskerk naar Gibraltar, in 1607 (1837) terug van het grote publiek, maar dat gebeurde niet, zoals destijds wel werd verondersteld, uit vrees voor de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
recensenten, maar uit pruderie. Dat is tenminste wat J.G. Gleichman opschreef in zijn biografische schets uit 1875, Het leven van Mr. A. Bogaers (1795-1870) op verlangen zijner dochter uit zijne nagelaten papieren geschetst. ‘Eene overgroote, misschien te ver gedreven, kieschkeurigheid dreef er hem toe, zich een eigen kring van lezers te zoeken,’ zo meende Gleichman.Ga naar eind21. Dat zulks niet de ontwikkeling van zijn dichterlijk talent ten goede is gekomen, is de mening van Busken Huet: ‘Doordat Bogaers' verzen aanvankelijk niet in den handel geweest zijn, en hij de gewoonte heeft gehad ze in fraai uitgevoerde afdrukken ten geschenke te zenden aan personen van wie hij meenen mogt dat zij er een bijzonderen prijs op stelden, is zijn talent niet-alleen niet onderworpen geweest aan de heilzame vuurproef der publiciteit, maar hebben ook ongetwijfeld een aantal beleefde en zwakke vrienden hem door hunne ijverige dankbetuigingen in den waan gebragt, dat hij den mond slechts behoefde te openen om godentaal te spreken.’Ga naar eind22. De veronderstelling dat het publiek geen smaak zal vinden in de gepresenteerde verzen wordt vaker geuit in het voorwoord bij een dichtbundel die niet voor de handel bestemd was. Die vermeende miskenning gold dan als verontschuldiging voor de beperkte uitgave en prikkelde de schrijver veelal tot een aanklacht tegen de heersende literaire modes. Met name de ‘erotische poëzie’ wordt genoemd als een genre dat niet langer bij het publiek in de gratie is. Uit de ‘Voorrede’ bij de dichtbundel Uit mijn dichterlijk leven (Deventer 1869) van B.W.A.E. Sloet tot OldhuisGa naar eind23. spreekt protest tegen de prozaïsche, rationele wereld waarin de liefdeslyriek verdacht was geworden: ‘Er zijn in het leven der volkeren ondichterlijke tijdperken, en zoodanig een tijdperk komt mij voor, dat wij ingetreden zijn. De kritiek heeft de bewondering vervangen. In elk geval zijn, sinds ik mij het eerst aan de poëzij wijdde, de smaak en geest der Nederduitsche dichtkunst zoo aanmerkelijk veranderd, dat ik voor mijne zangster op geringen bijval bij het algemeen zou durven hopen. Laat mij slechts op één verschijnsel wijzen! Het gevoelsleven openbaart zich met den meesten nadruk en in zijne oorspronkelijkste reinheid, als de eerste liefde het jeugdig gemoed ontvlamt. Deze bundel bevat onderscheidene erotische dichtstukken, [...] maar nu is er onder ons volk geene erotische poëzij meer; de minnezang zwijgt, en de zin daarvoor is zoo ten eenenmale geweken, dat in de bloemlezingen, die van tijd tot tijd voor Nederlands jongelingschap vervaardigd worden, de voortreffelijke erotische liederen van Bellamy, Nieuwland, Simons en andere onzer groote dichters, die iedere vreemde letterkunde tot het hoogste sieraad zouden strekken, als contrabande worden geweerd. Het zoude daarom dwaasheid zijn om aan mijne tijdgenooten erotische poëzij te willen opdringen.’ Of Sloets Herfstdraden uit 1873 om dezelfde reden niet werd prijsgegeven aan de openbaarheid, blijft onduidelijk: de bundel bevat wat langere verhalende gedichten, maar opent met een vers ‘Aan Marie’, de vrouw van de dichter, met goud gedrukt. Veel poëzie die niet in de handel werd gebracht, onderscheidt zich door haar intieme karakter. J.A. Alberdingk Thijm verzamelde in zijn bundel Viooltjens en grover gebloemte (Amsterdam 1844) alle huiselijke verzen, geschreven bij gelegenheid van heuglijke gebeurtenissen in de familiekring, en stelde bij het overlijden van zijn moeder een portret samen, Catharina Alberdingk Thijm, ‘als handschrift gedrukt’. J.P. Heije vulde twee fraaie, in rood leer gebonden bandjes met het Innigst leven eens dichters, in vijftig exemplaren gedrukt, en met voorin de waarschuwing dat die afdrukken enkel als persoonlijk eigendom beschouwd mochten worden, en de bepaling dat niets eruit mocht worden overgedrukt of openbaar gemaakt vóór 1 maart 1909.Ga naar eind24. Voor die datum was het ook niet geoorloofd de bundel te verhandelen. Door de verdichting heen voelt de moderne lezer na zovele jaren nog piëteit voor het bewogen gemoed waaruit deze verzen opwelden. In de bundel Eenige gedichten van H.J. Wansink (Arnhem 1868) wordt het gedicht ‘Op het spel van mijn bijna twee-en-een-halfjarig zoontje’ gevolgd door een ‘Klaaglied bij den dood van mijn oudst kind en eenig zoontje’, nog toegevoegd toen de andere verzen al ter perse waren. Wansinks voorrede geeft wel een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
erg eigenaardige verklaring voor de omstandigheid dat zijn gedichten niet voor ieder verkrijgbaar worden gesteld: hij wil ermee doen uitkomen dat hij geen dichterlijke ambities heeft, maar bovendien ruimt het wel op, zo'n bundel met zijn gedrukte gedichten, die nu de plaats kan innemen van al die losse stukken papier ‘waarop ik nu juist zoo heel precies niet ben’. Soms neemt de gevoeligheid een loopje met de dichter. Heeft men met een afscheidslied voor de achterblijvende vrienden, geschreven bij de oversteek naar Indië, niet het recht verbeurd om een paar jaar later weer een Weeklagt aan te heffen als zoonlief scheep gaat van Java naar Amsterdam?Ga naar eind25. Moge de beperkte uitgave van deze intieme, zo men wil naïeve poëzie verklaarbaar zijn uit een oogpunt van pruderie, soms lijkt het opschrift ‘niet in den handel’ op de titelpagina eerder bedoeld als een merkteken van exclusiviteit, zoals tegenwoordig ‘private presses’ in kleine oplages drukken met de intentie het drukwerk exclusief en begerenswaardig te maken. De weelderig uitgegeven vertaling van Dantes Goddelijke Komedie door J.C. Hacke van Mijnden, met gravures van Gustave Doré, is daarvan een voorbeeld (verschenen bij A.C. Kruseman te Haarlem, in drie delen, Het Paradijs (1867), Het Vagevuur (1870) en De Hel (1873)). Hacke van Mijnden wijdde zijn hele leven aan Dante-studiën en beschouwde zijn vertaling ‘in dichtmaat’ als de bekroning van zijn werk. In zijn ‘levensbericht’ wordt overigens vermeld dat de boeken met ruime hand werden verspreid.Ga naar eind26. Vertalingen, als vrije bewerking of navolging met behoud van de dichtmaat, vormen trouwens een opmerkelijk onderdeel van de bijeengebrachte literaire privé-uitgaven. Het moeizame vertaalwerk van de klassieken of grote buitenlandse schrijvers heeft kennelijk menig negentiende-eeuwer doordrongen van de voorlopigheid en relatieve onbeduidendheid van zijn letterarbeid. M.C. van Hall (1768-1858) leidt zijn Navolgingen uit oude Latijnsche dichters (1855) in met de verzekering van zijn onvermogen de ouden naar de kroon te steken: ‘In het midden latende, of ik op den, zoo dikwerf misbruikten, naam van Dichter eenige aanspraak maken mag, wil ik mij echter niet rangschikken onder de hoogdravende vernuften van onzen tijd, die, in het hooge gevoel hunner voortreffelijkheid, vermetel genoeg zijn, om aan de dichterlijke Herculessen der Oudheid hunne knodsen te willen ontnemen, door het te doen voorkomen, alsof zij alléén de ware Dichters zijn; en waarvan de geringste der Bent zeggen durft: “Nul n'aura de l'esprit, hors nous et nos amis”; ja, die wanen, de voorbeelden van de Dichters der Klassieke Oudheid niet noodig te hebben gehad!’ Ook hier verneemt men de klacht over het verval van de letterkundige smaak, al dient deze tirade ook te worden verstaan als een bijdrage aan het voortdurende debat over de relatieve waarde van de eigentijdse letterkunde ten opzichte van de Griekse en Latijnse klassieken. Ten minste één van deze vertalingen heeft zich een (bescheiden) plaats verworven in de literatuurgeschiedenis: de metrische vertaling van Keats' Hyperion door Mr. Warner Willem van Lennep uit 1879 is wel genoemd als een uiting van de vernieuwing van de dichtkunst in die tijd. Van Lennep (1833-1903), jongste zoon van David Jacob van Lennep en Anna Catharina van der Poll, voorzag zijn boek met een opdracht aan Alberdingk Thijms vriendenkring. Een bijzondere vermelding onder de vertalingen verdient het ‘schuitpraatje’ waarmee J.E. van Varelen (1757-1840) was opgetreden tijdens een vergadering van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden en dat nadien, op aandringen van H.W. Tydeman, werd gedrukt voor kleine kring.Ga naar eind27. Het betreft de geschiedenis van het eerste boek van de Ilias, in dialect naverteld door een boer uit de streek tussen Leiden en Haarlem voor zijn medepassagiers op de trekschuit. De voornaamste overweging om dit ‘schuitpraatje’ niet algemeen verkrijgbaar te stellen was overigens niet literair-theoretisch van aard, maar betrof de twijfel aan de begrijpelijkheid van het dialect voor de lezer die niet uit deze streek kwam. Dat bezwaar had kennelijk niet gegolden toen Van Varelen de Maatschappij op zijn vermakelijke stuk vergastte: de leden kwamen waarschijnlijk toch allemaal uit de bollenstreek. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een van de privé-uitgaven van drukker en collectioneur A.D. Schinkel (1784-1864). Met deze publikatie van handschriften van Huygens en bescheiden betreffende zijn familie, waarop Schinkel de hand had weten te leggen, wilde hij bouwstoffen aandragen voor een levensbeschrijving van Constantijn Huygens. De ‘onuitgegeven dichtstukjes’ in deel 1 zijn: Kerck-Raedt, Snel dicht (Au pais de Ter goes, le 7e Juillet 1638), Grafschrift van mijn lieve kindskindje Susanne Constance Doublet van St. Anneland, Aen Mevrouw Brasser, Kin der Rym Aen myn derde soons soontje, Brevius, ‘Prendre dans un jour la Lorraine...’ (foto Universiteitsbibliotheek Nijmegen).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliofielen, bibliografen en dissidentenOok collectioneurs namen wel hun toevlucht tot uitgaven voor de kleine kring, als zij een beschrijving van hun letterkundige verzameling wilden publiceren. Een bekend voorbeeld is A.D. Schinkel (1784-1864), die een lijst liet drukken van de handschriften en incunabelen in zijn bibliotheek, samengesteld door M.F.A.G. Campbell.Ga naar eind28. Johannes Hilman (1802-1881) publiceerde een overzicht van alle toneelstukken in zijn boekverzameling en Jhr. W.C.M. de Jonge van Ellemeet onthaalde de deelnemers aan het twaalfde taal- en letterkundig congres in 1872 op een exemplaar van zijn Museum Catsianum, een twee jaar eerder gedrukte catalogus van zijn Cats-collectie, die hij in 1887 schonk aan de bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden.Ga naar eind29. Voor een uitgever beloofde de bibliografie of de boekwetenschap destijds overigens geen groot debiet, als we afgaan op de problemen met de publikatie van Ledeboers standaardwerk De boekdrukkers, boekverkoopers en uitgevers in Noord-Nederland sedert de uitvinding van de boekdrukkunst tot den aanvang der 19de eeuw (Deventer 1872). Het tijdschrift De Navorscher was begonnen met de publikatie
Een van de privé-uitgaven van drukker en collectioneur A.D. Schinkel (1784-1864). Met deze publikatie van handschriften van Huygens en bescheiden betreffende zijn familie, waarop Schinkel de hand had weten te leggen, wilde hij bouwstoffen aandragen voor een levensbeschrijving van Constantijn Huygens. De ‘onuitgegeven dichtstukjes’ in deel 1 zijn: Kerck-Raedt, Snel dicht (Au pais de Ter goes, le 7e Juillet 1638), Grafschrift van mijn lieve kindskindje Susanne Constance Doublet van St. Anneland, Aen Mevrouw Brasser, Kin der Rym Aen myn derde soons soontje, Brevius, ‘Prendre dans un jour la Lorraine...’ (foto Universiteitsbibliotheek Nijmegen).
van zijn boek in afleveringen, maar had er na enige tijd de brui aan gegeven. Ook zijn Alfabetische lijst der boekdrukkers (Utrecht 1876) moest een uitgeversvignet ontberen en bleef, vooralsnog, buiten de handel. Wie het opschrift ‘niet in den handel’ op de titelpagina in eerste instantie verbindt met een illegaal geschrift, obscuur drukwerk dat niet in verkeerde handen mocht vallen, en misschien door het bovenstaande teleurgesteld is, kan toch wel iets van zijn gading vinden in de negentiende eeuw. Een mooi voorbeeld is J.F. Helmers' Loflied op Jezus van Nazareth, in januari 1813 door de dichter voorgedragen in de Hollandsche Maatschappij van Fraaije Kunsten en Wetenschappen. In het gedicht dat nadien onder die titel werd afgedrukt in Helmers' Nagelaten gedichten zijn twee passages geschrapt, die alleen nog voorkomen in twaalf afdrukken van het Loflied, vervaardigd voor vrienden van de dichter.Ga naar eind30. Tekstvergelijking leert dat het hier om fragmenten gaat die in theologisch opzicht zeker niet onomstreden zijn geweest. In het eerste stuk, twintig verzen lang, wordt Christus bezongen als voortreffelijk mens, die men evenwel zou belasteren door hem goddelijk te noemen; in het tweede, dat achtentwintig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
regels beslaat, verwerpt Helmers de wonderen en voorzeggingen in de bijbel als ‘dwalingen, door 't bijgeloof geschreven!’ In de KB wordt een convoluut bewaard, vermoedelijk uit de bibliotheek van R.C. Bakhuizen van den Brink, waarin behalve dichtbundels en enkele handschriften van Helmers één van de twaalf vriendenboeken is ingebonden. Uit papieren in het boek blijkt dat het heeft toebehoord aan een zekere F.W. Schlosser. Er bevindt zich ook nog een exemplaar van het ongekuiste Loflied in de UB Leiden, afkomstig uit het boekenbezit van P. Boeles, die het weer had gekregen van P J. Ameshoff. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BesluitEen verkenning van motieven om negentiende-eeuws literair werk niet algemeen verkrijgbaar te stellen, ontleend aan een zeer voorlopige lijst van zulke boeken, moet wel besluiten met enkele relativerende opmerkingen. Allereerst de onvermijdelijke erkenning dat die motieven soms niet te achterhalen zijn. Nu eens omdat de betreffende boeken (vooralsnog) niet meer te vinden zijn, dan weer omdat een publikatie waarvan elders wordt beweerd dat zij ‘niet in den handel’ was, daarvan bij nadere inspectie op geen enkele wijze blijk geeft.Ga naar eind31. Waarom Jacob van Lennep de tweede druk uit 1855 van zijn Pleegzoon (ook onvindbaar) buiten de handel hield, blijft al evenzeer onduidelijk. Bovendien blijkt uit een vergelijking met dichtwerk dat wèl gewoon te koop was, dat de waarde van een overweging als het intieme karakter van de poëzie nogal betrekkelijk is. Doorslaggevend was waarschijnlijk de gevoeligheid van de auteur, alsmede de omvang van zijn beurs. De gedichten in de bundel Herfstloover van B.T. Lublink Weddik (Utrecht, W.F. Dannenfelser, 1863) lijken in intimiteit niet onder te doen voor die uit menige bundel waarvan uitsluitend de vriendenkring kennis mocht nemen. Maar in het voorbericht, toch ook in eerste instantie gericht ‘aan mijne vrienden’, heet het stoutweg: ‘Wie overigens, buiten dezen kring, welligt een oog in deze bladen werpt, hij vinde dáár meer waarheid dan kunst, meer liefde dan verhevene poëzij, en geene begeerte om aan de eischen van den tijdgeest te voldoen. Zoo veel prijs de schrijver dezer bladen op de goedkeuring van edele, onpartijdige en verlichte tijdgenooten stelt, even onverschillig is hem de afkeuring dergenen, die hem opzettelijk niet zouden willen of kunnen verstaan.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lijst van een aantal letterkundige publikaties of boeken met een letterkundig onderwerp, ‘niet in den handel’ Het betreft hier een opsomming van de boeken die zijn opgespoord met behulp van de Levensberichten der afgestorvene medeleden van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden en de twee edities van het Biographisch Woordenboek van Huberts, Frederiks en Van den Branden, zoals uiteengezet in het begin van deze bijdrage.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|