De Boekenwereld. Jaargang 9
(1992-1993)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 133]
| |
Portretten van Nederlandse boekverzamelaars 5
| |
[pagina 134]
| |
ren veertig ontstonden als gevolg van buitenlandse concurrentie grote moeilijkheden bij de rederijen. Dit miste zijn uitwerking op de scheepsbouw niet. Enkele jaren na de dood van Jan Schouten moest de werf door zijn zoons worden gesloten. Niet alleen in scheepsbouw en handel had Schouten zich doen gelden. In 1824 was hij toegetreden tot de Dordtse gemeenteraad en enkele jaren later kon hij zitting nemen in de Provinciale Staten van Zuid-Holland. In 1842 werd hij tot Ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw geslagen. Aan Jonkheer F.A. van Rappard, secretaris generaal bij het Ministerie
Scheepstimmerwerf van Jan Schouten (Gemeentearchief, Dordrecht. Dordr. III. 655).
van Oorlog schreef Schouten op elf oktober van dat jaar: ‘Hartelijk dank voor Uwe wenschen bij mijne benoeming als Ridder in de Nederl. Leeuw. Hartelijk dank zeg ik want ik weet wel dat uel. mogendheid dezelve vergezellen - maar nog boven dien dank voor het werkdadig deel dat gij zeker genomen heb in mij hetzelve te doen verkrijgen.’Ga naar eind2. Het bouwen van een schip voor de koning leverde blijkbaar niet vanzèlf een ridderorde op! Naast zijn beroepsmatige bezigheden had Jan Schouten verschillende liefhebberijen: geschiedenis, poëzie, een scheepsmodellencollectie en zijn verzameling boeken, prenten en autografen. Daarnaast wijdde hij zich met hart en ziel aan de vrijmetselarij. In deze internationale organisatie, ingesteld op een ‘voortdurend streven naar een hoger geestelijk en zedelijk peil’Ga naar eind3., leek hij zich goed thuis te voelen. In 1810 werd hij ingewijd tot leerling vrijmetselaar. Twee jaar later zette hij zich in voor de oprichting van de eerste Dordtse loge: ‘La Flamboyante’. Hiervan werd hij de leider, in jargon: ‘Achtbare Meester’. Ook op nationaal niveau speelde hij binnen de organisatie een belangrijke rol. In 1840 viel hem ‘de hoogst vereerende onderscheiding te beurt van Gedeputeerd Meester Nationaal voor de Symbolieke Graden te worden, welke betrekking hij tot roem en heil der Orde tot aan zijn dood vervuld heeft’.Ga naar eind4. Binnen de vrijmetselarij behoorde Jan Schouten tot een groep ‘met duidelijke opvattingen over het bevorderen van kennis en zelfontplooiing bij bredere lagen van de samenleving’.Ga naar eind5. Belangrijkste in deze groep van congenialen was Johannes Kinker, de in 1765 geboren Amsterdamse dichter, filosoof en toneelschrijver met wie Schouten goed bevriend moet zijn geweest.Ga naar eind6. In een brief die Kinker in 1823 aan zijn uitgever Johannes Immerzeel schreef, zegt hij een van Jan Schouten ontvangen gedicht ‘met zeer veel genoegen’ gelezen te hebben. Ondanks die waardering zijn Schoutens gedichten in de vergetelheid geraakt, waarschijnlijk omdat het meest gelegenheidspoëzie betrof. Zo schreef Schouten een ‘Lierzang op de overwinning te Algiers’, een ‘Broederlijke uitboezeming ter gelegenheid van het huwelijk van Prins Frederik der Nederlanden’ en een ‘Lijkklacht op Frederika Louisa Wilhelmina, Hertogin van Brunswijk’. Zijn nieuwste gedicht droeg Schouten steevast voor ter afsluiting van vergaderingen van het genootschap Diversa Sed Una, een burgerlijk gezelschap waar men zich oefende in uiteenlopende zaken als fysica en letterkunde. In de ‘Verslagen van leesvergaderingen’Ga naar eind7. die van de regelmatige bijeenkomsten werden gemaakt, vinden we Schoutens naam herhaaldelijk terug. Tot publikatie van zijn gedichten kwam het lang niet altijd, maar een klein aantal werd gepubliceerd in bijvoorbeeld de Muzen Almanak en de Vrijmetselaarsalmanak. In Rotterdam, bij genoemde Johannes Immerzeel, liet Schouten in 1819 een verzamelbundel Gedichten en gezangen verschijnen, waarin onder meer de volgende strofe te lezen is: | |
[pagina 135]
| |
‘Hoe zacht, hoe poesligis uw handje!
Wat zijn uw armen fraai besneên!
Wat wellen door uw blank korsetje
Al hemelsche bekoorlijkheên!’
Afgaand op de overgeleverde correspondentie had Jan Schouten in de jaren twintig al een aardige collectie prenten en boeken. Hij ging zelf naar veilingen, maar gaf vanuit Dordrecht ook vaak anderen opdracht kavels te kopen. De jonge G.J. Beeldsnijder van Voshol verzamelde naar Schoutens voorbeeld portretten en autografen van beroemdheden aan de hand van J. Scheltema's Staatkundig Nederland. De verkoop van Scheltema's eigen bezittingen was voor beiden een evenement, maar de scheepsbouwer kon er niet bij zijn. Op 19 april 1836 schreef Schouten aan Beeldsnijder: ‘Nogmaals dank voor de goede [...?] om mij iemand te bezorgen, die bij wijlen Vader Scheltema voor mij kan kopen, die man heeft zijn zaken goed gedaan, en ik zit maar op de rekening te wachten.’Ga naar eind8. De Rotterdamse taalkundige A. de Jager vernam dat Jan Schouten in het bezit was van een verzameling Nederlandse spreekwoorden in manuscript in drie banden. Op 9 maart 1840 schreef De Jager: ‘Konde Ued, mij ... toestaan dathandschrift eens in te zien, ten einde een breedvoerigen verslag daarvan te geven, dan zoude ik gaarne, met uw goedvinden, liefst op een zondag, een reisje naar Dordrecht daarvoor over hebben.’Ga naar eind9. Of De Jager het handschrift daadwerkelijk is gaan halen of dat hij het opgestuurd kreeg, wordt uit de briefwisseling niet duidelijk, maar zeker is dat Schouten het handschrift aan hem uitleende. Op 7 september bedankt De Jager voor het gebruik ‘van het door Ue. mij terinzage verstrekt handschrift, hetwelk Ue door tuschenkomst van onzen vriend Jacob reeds zal zijn geworden’.Ga naar eind10. De Jager besluit met de opmerking dat het hem ‘te allen tijde aangenaam zal zijn U. enige wederdienst te kunnen bewijzen’. Daartoe krijgt hij de kans als Schouten hem op 20 december 1843 meldt: ‘Van mijn vriend Jacob, boekhandelaar in 's Hage ontving ik heden eene missive, waarin zijn Ed. mij meld dat er [...] bij den boekverkoper Nijgh eene verkoping is, waarop onder Nummer [... ] voorkomt eene verzameling maçonnieke of Vrij Metselaarswerken.’Ga naar eind11. Schouten vraagt dan aan De Jager of hij die stukken voor hem wil gaan bekijken, en indien ze de moeite waard zijn, te kopen. Een dag later vervolgt Schouten: ‘Mogt Ued. bemerken | |
[pagina 136]
| |
er gecombineerd meer liefhebbers op [bieden] zo behoeft Ued. op geen vijf gulden te zien. Voorlopig bedank ik voor de genomen moeite zoo dat Ued. het nommer [...] kunt kopen tot f 20-, mits gecombineerd want als het verbrokkeld wordt heb ik er niets aan. Koopt Ued. het maar op mijnen naam en zoo Ued kooper is gelieft dan de goedheid te hebben mij van het gekochte maar [...] de rekening toe te zenden.’Ga naar eind12. Dat de verzamelaar op deze manier ook wel eens minder mooie stukken ontving is te lezen in een brief van Schouten aan de eerder genoemde F.A. Rappard, uit 1848: ‘Ik heb het door u gezondene ontvangen - doch wat de maçonnieke stukken aangaat moet ik u melden het prullaria is [...] zo Gij er nog iets voor betaald heb, heeft men U misleid.’Ga naar eind13. In maart 1845 schrijft Jan Schouten een brief aan Schinkel die op een veiling iets gekocht heeft dat Schouten zelf wel had willen hebben. ‘Op de verkoping zei den heer Scheurleer, is door u een handschrift gekocht rakende de Stad Dordrecht, zoo UEd. [... ] U zelf gekocht heb, wilde ik U vragen of Gij het zelve [wilt?] zullen afstaan zoo ja, gelieft dan maar de prijs te bepalen, en mij hetzelve toe te schikken.’Ga naar eind14. Schouten wilde het stuk hebben, geld speelde geen rol. Aan De Jager schreef hij op 4 juli 1844: ‘dat het onze gewoonte niet is te knibbelen’.Ga naar eind15. | |
Veilingen en catalogiBij het veilinghuis van C. Weddepohl te Amsterdam werden in december 1852 de prenten en manuscripten uit het bezit van Jan Schouten geveild en in februari 1853 de boeken. Het ging om tienduizenden prenten, ruim 3800 kavels boeken en meer dan 2200 autografen en manuscripten. De firma Weddepohl heeft van de beschrijving van de verschillende stukken helaas weinig werk gemaakt. Het gevolg is dat de in de catalogi vermelde objecten moeilijk te identificeren zijn. Nauwelijks een jaar na veiling van Schoutens collectie schreef Frederik Muller in de inleiding van zijn Beschrijvende catalogus van 7000 portretten van Nederlanders, over de ‘zeer belangrijke verzameling’ en ‘fraaijen Historischen Atlas’, maar hij betreurt de ‘weinig zeggende beschrijving; en echter indien er eenige verzameling geweest is, die een goede beschrijving verdiend had, het was deze’. Gelukkig bracht de verzameling volgens Muller ‘door den welverdienden naam, [en] door de bekendheid des achtingwaardigen bezitters’ nog een goede prijs op. Wat die prijs was en wie hem betaalde, is te zien in doorschoten exemplaren van de veilingcatalogiGa naar eind16., waarin bij ieder kavel de prijs en de koper worden vermeld. De totale opbrengst van de twee veilingen bedroeg ruim 25.000 gulden. Voor de eerste veiling bijna f 15.000,-, voor de tweede meer dan f 10.000,-. De meeste boeken werden voor minder dan een gulden afgeslagen. Een boek als Thomas à Kempis' Navolginghe Christi, editie Antwerpen 1505 werd voor f 2,60 verkocht. Carel van Manders Schilderboeck, Haarlem 1604, bracht f 1,30 op. De grootste kopers op de veilingen waren de Amsterdamse boek- en prenthandelaar Jacobus Radink en de puissant rijke dominee-verzamelaar J.J. van Voorst. Onder de andere kopers waren nog enkele bekende namen: Frederik Muller, Isaac Meulman, J.A. Alberdink Thijm, Martinus Nijhoff, J.L.C. Jacob - die blijkens brieven Schouten regelmatig op de hoogte had gesteld van zijn winkelvoorraad - en drukker/uitgever A.D. Schinkel. In de eerste catalogus verwoordt de veilingmeester zijn gedachten over Schouten en diens verzamelingen. Natuurlijk gaat het om reclamepraatjes als de veilingmeester spreekt over de ‘rijke verzameling’ die hij ‘allerbelangrijkst’ noemt. Hij was vooral op een goede verkoop gespitst. Bijzonder is wel de opmerking naar aanleiding van Schoutens overlijden: ‘Dat treurige besef wordt vervangen door de blijde ervaring, dat de lust tot het verzamelen van het schoone en zeldzame in Nederland toenemende is.’ Typisch negentiende-eeuws lijkt de waardering voor Schouten ‘die door zijn voorbeeld zooveel heeft bijgedragen, om bij anderen lust en ijver op te wekken [...] tot het in waarde houden van Gedenkstukken, door welke de Godsvrucht, Deugd en Roem van het voorgeslacht als het ware aanschouwelijk wordt voorgesteld’. | |
[pagina 137]
| |
Bijzondere merkwaardighedenDe boeken werden in de catalogus ondergebracht in uiteenlopende rubrieken als letterkunde, staatkunde, godgeleerdheid en kerkgeschiedenis, rechtsgeleerdheid, aardrijkskunde en reizen, oudheid, vaderlandse geschiedenis en wapenkunde. Ook een apart hoofdstuk Dordrecht ontbrak niet. Zowel wat betreft het aantal kavels als wat betreft de opbrengst sprongen de categorieën geschiedenis en met name letterkunde boven de andere afdelingen uit: ze vormden respectievelijk 25 en 50% van het gehele boekenbezit. Beide collecties waren nationaal gericht; het aantal buitenlandse of op het buitenland betrekking hebbende boeken was relatief gering. Onder letterkunde vinden we tekstuitgaven van middelnederlandse werken, werken van Cats en Huygens (Koren-bloemen, 's Hage 1658, verkocht voor f 1,30), maar ook de tijdschriften van Jacob Campo Weyerman, zoals de Rotterdamsche Hermes, uit het begin van de achttiende eeuw waren in Schoutens bezit. ‘Een zeldzame en zeer uitgebreide verzameling huwelijksgedichten, van den jare 1600 tot 1803, in 26 banden’ ging voor f 25,50 naar Radink. Op dezelfde bladzijde in de catalogus worden nog vermeld een band gedichten op geboorten, vier banden zilveren bruiloftsgedichten, twee banden stichtelijke gedichten en twee banden vaderlandse gedichten, veertien banden diverse gedichten en zestien jaarzangen van de ‘Broederschap van de aeloude Rhetorykkamer te Haarlem, onder de zinspreuk Trou moet blijcken’. Eigentijdse letterkunde werd door Jan Schouten ook verzameld. Naast een beperkte verzameling Feith en een grotere verzameling Tollens was de collectie Bilderdijkiana een uitschieter: 118 kavels bijzondere stukken waarin eerste drukken, manuscripten, bijzondere uitgaven, kladjes, correcties, clandestiene drukken, gesigneerde portretten enzovoort. ‘Uit hoofde der bijzondere merkwaardigheden van de hiervoren beschreven artikelen, zullen No. 1516 tot 1633 eerst ieder afzonderlijk geveild, en daarna te zamen in slag gelegd worden’, aldus de catalogus. Voor de diverse onderdelen werd in totaal bijna 350 gulden geboden, na de slag betaalde Radink voor de gehele collectie f 848,05. Een kavel dat een indicatie geeft van de grootte van de geschiedkundige collectie is nummer 182: ‘Zeldzame verzamelingen van historische en politieke tractaaten, ter opheldering der Nederlandse geschiedenis.’ Het gaat om 45 verzamelingen(!), geletterd van A tot UU, uit de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw. Alleen al onder A vond men een ‘groote verzameling tractaten van 1564 tot 1740 in 70 banden’. Het geheel werd voor f 550,-verkocht.
Fragment van het doorschoten exemplaar van de catalogus. (UB Leiden, sign. 1165 F 1).
Ook bij de prentveiling werden voornamelijk hoeveelheden opgegeven. Er waren drie ‘atlassen’ met prenten. De eerste bestond uit 23 banden en twee portefeuilles waarin ‘eenige duizenden platen, kaarten, platte gronden, stad- en dorpsgezigten, teekeningen, eere- en spotprenten, gedrukte stukken, verzen, enz., alle betreffende de Kerkelijke en Wereldlijke geschiedenis der Nederlanden, van de komst der Batavieren hier te lande tot heden’. De tweede atlas bestond uit 32 banden vol portretten van beroemde mannen. De derde atlas bevatte achttien banden en een portefeuille waarin afbeeldingen betreffende het huis van Oranje Nassau. Na de atlassen volgde nog een verzameling prenten met uiteenlopende voorstellingen, zowel los als in banden. Meestal werd in de catalogus alleen het aantal prenten vermeld, slechts een enkele keer voegde men een regeltje over | |
[pagina 138]
| |
de voorstelling toe. Maar zelfs dan zijn er niet altijd genoeg gegevens om te achterhalen wat Schouten precies bezat. De catalogus vermeldt bijvoorbeeld een portret van Uytenbogaert door Rembrandt. Maar Rembrandt maakte twee portretten van Uytenbogaert zodat het onduidelijk blijft of bedoeld werd ‘de remonstrantse predikant’ (Bartsch 279) of ‘de goudweger’ (Bartsch 281). Andere prenten van Rembrandt of bijvoorbeeld gravures van Lucas van Leyden zijn al even moeilijk te identificeren. Prenten van Saenredam, Dürer en Goltzius kregen in het geheel geen beschrijving mee. Jan Schouten Jzn., één van de zoons van Jan Schouten, kocht uit de tekeningenverzameling voor elf gulden de ‘atlas’ van Dordrecht. Simon van Gijn kon uit die verzameling 220 prenten bemachtigen en legde daarmee de basis voor zijn ‘Dordracum Illustratum’, de grote verzameling prenten, kaarten en tekeningen van Dordrecht die zich nu in het gemeentearchief aldaar bevindt.
Schoutens verzameling manuscripten en autografen was groot maar de kwaliteit van de verschillende kavels wisselde enorm. Zo bezat Schouten het manuscript van Hofwijck, een meesterlijk dichtwerk van Constantijn Huygens, dat zich nu in de Koninklijke Bibliotheek bevindt. In De Boekenwereld 7 (1990-1991), p. 191-195 berichtten Barbara Cremers en Ad Leerintveld over de in 1991 juist voltooide restauratie van dit topstuk. Op Schoutens veiling werd Nijhoff er voor f 8,- de eigenaar van. De 2570 handtekeningen van vorstelijke, voorname, beroemde en geleerde personen uit verschillende eeuwen lijken naast Huygens' gedicht geen slecht figuur te slaan. De veilingcatalogus meldt echter dat het hier louter facsimile's betreft!Ga naar eind17. De gehele autografenverzameling van Jan Schouten bevatte zo'n 2200 brieven en eigenhandig geschreven stukken. Ook hiervoor geldt dat veel van de objecten voor ons helaas niet te identificeren zijn. Slechts van enkele topstukken, bijvoorbeeld een brief van Erasmus aan Petrus Vulcanus (Allen 2460) uit 1531, voor f 65,- verkocht aan J.J. van Voorst, werd melding gemaakt. Dat Jan Schouten zich om de financiën geen grote zorgen hoefde te maken, betekende niet dat hij maar lukraak alles aankocht. Hij had zijn voorkeuren en wist rommel van goede waar te onderscheiden. Hij beheerde een boek- en prentenverzameling die behalve van grote omvang ook van hoge kwaliteit was. De allure maar vooral de vanzelfsprekendheid waarmee deze ‘captain of industry’ dat deed, blijft voorbeeldig. ■ |
|