| |
| |
| |
De collectie Engelbrecht in het Maritiem Museum ‘Prins Hendrik’
E. Bos-Rietdijk
‘Hoe meer men zich in deze kostelijke verzameling verdiept, des te sterker gevoelt men bewondering opkomen voor de begaafde, bezige en sterke geest die dit alles met zoveel liefde en zorg bijeenbracht.’ Dit schreef H. de la Fontaine Verwey in 1966 in de inleiding tot de catalogus bij de tentoonstelling Lof der Zeevaart in het Maritiem Museum ‘Prins Hendrik’ te Rotterdam. Deze tentoonstelling liet een keuze zien uit de collectie van dr. W.A. Engelbrecht die in april 1966 door de gemeente Rotterdam was aangekocht.
De WAE-collectie, zoals die in vakkringen wordt genoemd, is inderdaad een bijzondere collectie van een bijzondere verzamelaar. Onder de echte, gedreven verzamelaars kan men twee typen onderscheiden: de gourmand en de gourmet. De eerste geniet uitbundig van het verzamelen op zich zelf. Zijn interessen zijn veelzijdig en hij vindt veel, zo niet alles het verzamelen waard. In zijn collectie zijn schatten te vinden maar er schuilt ook dikwijls kaf onder het koren, want dit type verzamelaar zal niet snel een object afstoten. De gourmet gaat veel meer selectief te werk. Hij kiest een duidelijk omlijnd verzamelgebied, zal zich daartoe ook beperken maar streeft op dat beperkte terrein wel naar perfectie. Hij zal een goed stuk altijd inwisselen voor een beter.
Engelbrecht is een typisch voorbeeld van de gourmet-verzamelaar. Zijn collectie is qua omvang niet groot - zo'n kleine 1000 items - maar is kwalitatief van een uitzonderlijk hoog niveau. Zij is opgebouwd rond een centraal thema: het aandeel van de Republiek in de ontsluiting van de wereld in de late zestiende en in de zeventiende eeuw. Daarbij interesseerde Engelbrecht zich vooral voor een viertal aspecten. Wat was de stand van kennis van kosmografie, geografie, cartografie en zeevaartkunde in de periode vlak voor de Hollanders hun
Portret van dr. W.A. Engelbrecht. Anonieme tekening, in het bezit van de Kamer van Koophandel te Rotterdam.
ontdekkingsreizen begonnen? Hoe stimuleerden de resultaten van die reizen deze wetenschappen? Wat waren de gevolgen voor de Nederlandse handel en scheepvaart? En ten slotte: welke weerklank vonden de Hollandse activiteiten in het buitenland?
Men kan stellen dat de ruim honderd reisbeschrijvingen en journalen de kern van de verzameling vormen. Daarbij sluiten aan de wereld- en landbeschrijvingen daterend van het eind van de vijftiende tot de achttiende eeuw (circa 50) en de historieprenten betreffende de VOC en de WIC (circa 125). Een 75-tal werken geeft een beeld van de ontwikkeling van de wetenschap van astronomie, kosmografie en zeevaartkunde van de zestiende en zeventiende eeuw. Dan zijn er de boeken over scheepvaart, zeerecht, visserij, Nederlandse geschiedenis en topografie (ongeveer 100 stuks). Bijna de helft van de verzameling bestaat uit ‘cartografica’: circa 190 atlassen en 300 kaar- | |
| |
ten. Bovendien wist Engelbrecht de hand te leggen op zestien scheepsmodellen uit de zeventiende en achttiende eeuw, ook in de jaren tussen de wereldoorlogen bepaald niet de meest voorkomende objecten. Het is Engelbrecht gelukt om op het door hem gekozen terrein een collectie bijeen te brengen die nationaal en internationaal bekendheid heeft gekregen. Alvorens verder in te gaan op de verzameling is het zinvol iets te zeggen over de verzamelaar.
Willem Anton Engelbrecht werd op 25 juni 1874 geboren in Cherbon op Java als zoon van de resident van Bantam. Enkele jaren later vertrok het gezin naar Nederland. Na de middelbare school deed Engelbrecht toelatingsexamen voor de K.M.A. in Breda. In 1894 vertrok hij als officier der infanterie naar Indië waar hij in Atjeh dienst deed. Drie jaar later werd hij afgekeurd voor de tropendienst. Terug in Nederland koos hij voor een heel andere carrière. Hij ging werken bij het cargadoorsbedrijf Wambersie & Zn in Rotterdam, waar een oom van hem directeur was. In 1904 werd hij firmant. Meer dan vijftig jaar speelde Engelbrecht een vooraanstaande rol in het commerciële, maatschappelijke en culturele leven van Rotterdam. Om slechts een greep te doen: hij was in 1904 mede-oprichter van de Graan Elevator Maatschappij die de mechanisatie van de graanoverslag invoerde. In 1907 behoorde hij tot de oprichters van de werkgeversorganisatie Scheepvaart Vereniging Zuid. Als voorzitter sloot hij een jaar later de eerste collectieve arbeidsovereenkomst in de haven af. Vanaf 1908 was hij lid van de Kamer van Koophandel en in de periode 1930-1938 voorzitter. In 1913 was Engelbrecht nauw betrokken bij de oprichting van de Handelshogeschool (nu Erasmus Universiteit) waar hij decenniën lang verschillende bestuursfuncties vervulde. In 1954 verkreeg hij als ‘mercator sapiens’ het eredoctoraat. In de loop der jaren was Engelbrecht bestuurslid van diverse culturele en wetenschappelijke genootschappen, waaronder het Koninklijk Aardrijkskundig Genootschap en de Linschoten Vereeniging
Het is opvallend dat Engelbrecht zich juist in de periode van zijn drukste beroepsmatige en maatschappelijke werkzaamheden ontwikkelde tot een verzamelaar van grote eruditie. Hij verwierf een grondige kennis op zijn verzamelterrein, waarbij hij zich liet adviseren door antiquaren van naam in binnen- en buitenland. Zijn eruditie blijkt onder meer uit twee publikaties: De ontdekkingsreis van Jacob le Maire en Willem Cornelisz. Schouten in de jaren 1615-1617. Journalen, documenten en andere bescheiden, uitgegeven door W.A. Engelbrecht en P.J. van Herwerden, ('s-Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1945, 2 dln. Uitgaven Linschoten Vereeniging dl. 49 I en II) en W.A. Engelbrecht, De wereldkaart van Willem Jansz. (Blaeu) van 1618 (Bijlage Jaarverslag Maritiem Museum 'Prins Hendrik', Rotterdam 1948).
Van veel belang voor Engelbrecht als verzamelaar was zijn contact met F.C. Wieder. Frederik Casparus Wieder (1874-1943) is één van de pioniers van de studie der historische cartografie in Nederland. Hij werkte aanvankelijk bij het antiquariaat Frederik Muller in Amsterdam. In 1912 werd hij benoemd tot adjunct-bibliothecaris aan de Universiteit van Amsterdam. Van 1917 tot 1924 was hij bibliothecaris van de Landbouwhogeschool in Wageningen. In 1924 werd hij bibliothecaris
Titelblad van Spraeck ende woord-boeck, Inde Maleysche ende Madagaskarsche Talen... door Frederick de Houtman..., Amsterdam, Jan Evertsz. Cloppenburch, 1603. F. de Houtman was een van degenen die door Petrus Plancius was opgeleid tot het doen van sterrekundige waarnemingen tijdens de 'eerste schipvaart' naar Indië. Op zijn tweede reis werd hij in Atjeh gevangen genomen; de tijd tot zijn vrijlating gebruikte hij voor het samenstellen van dit woordenboek. WAE 322.
van de Rijksuniversiteit te Leiden, een ambt dat hij tot 1938 zou vervullen. Door subsidies van het Nederlands Aardrijkskundig Genootschap werd hij in
| |
| |
Titelblad van The Relation of a Wonderfull Voiage made by William Cornelison Schouten of Home.... London, Nathanaele Newbery, 1619. Engelse vertaling van het journaal van de reis van Willem Cornelisz. Schouten, 1615-1617; op deze reis werd ten zuiden van Vuurland een nieuwe zeestraat ont dekt: Straat Le Maire. WAE 268.
Titelblad van T'gebruyck vande Zee caerte ...door Doctoor Thomas Hood..., Amsterdam, Cornelis Claesz., 1602. WAE 267.h.
staat gesteld tussen 1914 en 1940 onderzoek te doen in Spanje, Italië, Engeland, Duitsland en Frankrijk waar hij in archieven maar ook bij handelaars en particulieren belangrijk historisch materiaal wist op te sporen. Dank zij hem is veel van dat materiaal in Nederlandse bibliotheken en musea terechtgekomen. Ook Engelbrecht heeft door Wieders bemiddeling belangrijke stukken kunnen verwerven.
In 1990 schonk zijn zoon, de heer K.W.A. Engelbrecht, het Maritiem Museum 'Prins Hendrik' een map 'Correspondentie F.C. Wieder, Nijhoff, R.W.P. de Vries meest betreffende historisch geografische verzameling'. De map bevat alleen de brieven aan Engelbrecht uit een korte periode, december 1915 tot april 1916. Toch zijn ze voor de geschiedenis van de collectie uitermate boeiend. De eerste brief van Wieder is gedateerd 28 december 1915. 'In antwoord op Uw geëerde, ben ik gaarne bereid U behulpzaam te zijn bij Uwe opzoekingen. Inderdaad is Uw vermoeden juist, dat in Engeland en Duitschland thans oud bezit verkocht wordt. Ofschoon er nu wel geen stroom van oude kunstwerken uit die landen vloeit, is het mij toch mogelijk geweest in den laatsten tijd verschillende zaken uit die landen te betrekken die in gewone tijden den omgekeerden weg gingen. [...] Voornamelijk hebben mijne aankopen zich bepaald tot oude Nederlandsche atlassen, waarvan ik nu reeds een aardige collectie bijeen heb, en indien U in die richting U wilt begeven dan zou U thans een goede gelegenheid hebben er op voordeelige wijze mede te beginnen.' Dan volgt een lijst 'Atlassen in mijn bezit. 6 Jan. 1916'.
Dat Engelbrecht zich inderdaad verder in die richting wilde begeven, blijkt uit Wieders brief van 12 januari 1916. ‘Ik heb de eer U de goede ontvangst te berichten van Uw schrijven van 9 Jan. 1.1. Ik gevoel mij gevleid dat U uit mijn collectie zulk een aanzienlijk aantal atlassen hebt uitgekozen. [...] Ik zal U gaarne, voorzover het mij mogelijk is, bij verder voorkomen van atlassen en kaarten, de voorkeur geven en medewerken Uwe collectie zoo fraai mogelijk te maken. Ook ben ik gaarne bereid bij veilingen U van dienst te zijn, zoowel met advies als met koopen. Indien U bij voorkomende gelegenheden Uwe opdrachten aan mij zoudt willen toevertrouwen, dan heb ik de zekerheid, dat ik niet tegen U concurreer. Ik houd alle veilingen bij.’ Drie dagen later schrijft hij: ‘Het programma voor Uwe verzameling komt zeer veel overeen met mijn studiën, en ik verwacht nog dikwijls in de gelegenheid te zijn, Uwe aandacht op iets bizonders te vestigen. Ik geloof dat U juist op een goed tijdstip met het aanschaffen van oude atlassen begonnen is. De prijzen zijn in de laatste jaren wel gestegen
| |
| |
doch niet in die mate als ik verwacht voor de eerste tien komende jaren.’
De hierboven genoemde lijst met atlassen bevat zeventien stuks. Engelbrecht kocht twaalf exemplaren. Van de vijf niet door hem op dat moment aangekochte atlassen bevinden zich thans twee stuks in zijn collectie en van de resterende drie zijn vroegere drukken aanwezig. Misschien mogen we hieruit afleiden dat Engelbrecht reeds in 1916 een aantal belangrijke atlassen in zijn bezit had. Dit lijkt heel goed mogelijk aangezien hij tien jaar daarvoor met verzamelen was begonnen.
In 1906 kocht Engelbrecht bij R.W.P. de Vries, antiquaar in Amsterdam, het Itinerario van Ian Huyghen van Linschoten, Amsterdam, Cornelis Claesz., 1595-1596.Een exemplaar in contemporaine band met de wereldkaart van Petrus Plancius uit 1594; alle afbeeldingen en kaarten schitterend gekleurd (inv.nr. WAE 233). Een toepasselijker begin van de collectie kan men zich moeilijk voorstellen: een samenvatting van kennis en
Brasilia qua parte paret Belgis.... Clemendt de Jonghe excudebat Anno 1664. De grote wandkaart van Brazilië door Georg Markgraf. Gravure op negen bladen, deels ingekleurd. WAE 598.
ervaring uit een eeuw Portugese vaart naar het Verre Oosten, een vooruitwijzing naar de ‘eerste schipvaert’ naar Indië en bovendien met de wereldkaart van Plancius, de grote promotor en wetenschappelijke stimulator van de Nederlandse ontdekkingsreizen.
Zoals al eerder gesteld, vormen de gedrukte journalen van die reizen de kern van de verzameling. Van alle vroege expedities naar Indië om Kaap de Goede Hoop, van de reizen op zoek naar een noordoostelijke en noordwestelijke doorvaart naar Indië, van de reis om de wereld door Olivier van Noort (1598-1601), en van de tocht van Schouten en Le Maire die bij Vuurland een doorgang ontdekten (later Straat Le Maire genoemd), van al deze reizen zijn de eerste gedrukte verslagen aanwezig. Misschien nog zeldzamer zijn de vertalingen van die journalen, zoals de Engelse vertaling van Gerrit de Veers journaal van de drie reizen ondernomen om de noordoostelijke doorvaart te zoeken (Londen 1609; inv.nr. WAE 279). Een wrange bijzonder- | |
| |
Kaart van het bijbelse Palestina in vogelvlucht door Natale Bonifacio, omstreeks 1590. Gravure, ingekleurd. WAE 819.
| |
| |
heid is dat de eerste Nederlandse uitgave uit 1598, waarin de poolkaart van Willem Barentsz was bijgebonden (inv.nr. WAE 278), in 1973 uit het museum werd gestolen. De poolkaart kon sindsdien worden bijgekocht, maar het journaal zelf kon tot nog toe niet worden verworven.
Niet bijzonder talrijk maar wel representatief zijn de boeken over astronomie, kosmografie en zeevaartkunde. Van de kosmografie van Petrus Apianus is zowel de eerste Latijnse uitgave van 1524 (inv.nr. WAE 286) als de eerste Nederlandse vertaling aanwezig (Antwerpen 1537; inv.nr. WAE 287). De meest invloedrijke standaardwerken op het gebied van de navigatie zijn vertegenwoordigd. Zo het Arte de Navegar van Pedro de Medina (Cordoba 1545; inv.nr. WAE 355), het Breve Compendio de la sphera y de la arte de navegar van Martin Cortes (Sevilla 1556; inv.nr. WAE 352) en Petrus Nonius' De arte atque ratione navigandi (Coimbra 1573; inv.nr. WAE 350).
Van de Nederlandse uitgaven op dit gebied noem ik slechts een enkel voorbeeld. Simon Stevins Havenvinding (Leiden 1599; inv.nr. WAE 267i) en de Engelse vertaling uit het zelfde jaar (inv.nr. WAE 335); Jan vanden Broucke, Instructie der Zee-vaert (Rotterdam 1609; inv.nr. WAE 319) en Jan Iarichs van der Ley, Gulden Zeeghel des grooten Zeevaerts (Leeuwarden 1615; inv.nr. WAE 333). Interessant zijn de leerboekjes over navigatie in de vorm van vraag en antwoord zoals T'ghebruyck vande Zeecaerte (Amsterdam 1602; inv.nr. WAE 267).
De land- en wereldbeschrijvingen vormen als het ware een verbinding tussen de reisbeschrijvingen en de cartografie. Ook hier vinden we voorbeelden van de belangrijkste werken uit de laat vijftiende en zestiende eeuw plus een keur van werken uit de zeventiende eeuw. Ik volsta met het noemen van twee voorbeelden. Het eerste boek dat in Spanje en in het Spaans gedrukt werd over Amerika, Martin Fernandez de Enciso, Suma de geographia (Sevilla 1519; inv.nr. WAE 151) en de Novus Orbis, Johannes de Laets beschrijving van Amerika met een eigenhandige opdracht van de schrijver aan Johan Maurits van Nassau.
Engelbrecht interesseerde zich kennelijk bijzonder voor Brazilië want daarover bevindt zich verhoudingsgewijs veel materiaal in de collectie. Onder andere de Engelse, Nederlandse en Latijnse uitgave van Walter Raleigh's beschrijving van Guiana (1596, inv.nr. WAE 182; 1598, inv.nr. WAE 180; 1599, inv.nr. WAE 181); het zeldzame Reysboeck van het Rijcke Brasilien (Leiden 1624; inv.nr. WAE 858); een fraaie uitgave van Caspar Barlaeus' Rerum in Braslia gestarum historia (Amsterdam 1647; inv.nr. WAE 406); een veertigtal historieprenten en topografische afbeeldingen en de grote wandkaart Brasilia qua parte paret Belgis (derde uitgave door Cl. de Jonghe, 1664; inv.nr. WAE 598).
Het historisch-cartografische deel van de collectie is ongetwijfeld het meest waardevolle van de collectie. Het bestaat
Titelblad van de atlas Speculum Orbis Terrarum door Gerard de Jode, Antwerpen, 1578.WAE 34.
| |
| |
Kaart van de kust van Engeland tussen het eiland Wight en Dover. Manuscript op perkament, met Portugese tekst.
Dit is een copie van kaart 22 uit Lucas Jansz. Waghenaers Spieghel der Zeevaerdt, wellicht een indicatie dat het in de bedoeling lag een Portugese vertaling van de Spieghel te verzorgen, waarvan echter geen exemplaar bekend is. WAE 899.
uit 2 manuscript-atlassen, 90 landatlassen, 70 zee-atlassen, 25 zeemansgidsen, 40 manuscriptkaarten en 260 gedrukte kaarten. Daarbij dient men te bedenken dat soms een iets andere telling wordt gebruikt. De kaarten uit drie compilatieatlassen (d.w.z. verzamelingen van willekeurig bijeengebonden kaarten) worden dan als afzonderlijke kaarten geteld. Het aantal gedrukte kaarten komt dan op bijna 500.
Ook de cartografische collectie is opgebouwd volgens een duidelijke systematiek. Engelbrecht was vooral geïnteresseerd in de ‘gouden eeuw’ van de Nederlandse cartografie, toen de Republiek en met name Amsterdam het centrum van de kaart- en atlasproduktie van de wereld was. Werk van Noordnederlandse cartografen vormt dan ook het leeuwedeel. Maar ook de periode vóór de Hollandse dominantie is goed vertegenwoordigd. Allereerst werk van Claudius Ptolemaeus, de Romeinse geograaf, dat vanaf 1477 vele malen en op vele plaatsen gedrukt werd. Engelbrecht bezat een aantal uitgaven, waaronder twee met prachtig gekleurde kaarten (Ulm 1486; inv.nr. WAE 56 en Straatsburg 1530; inv.nr. WAE 57).
Tot laat in de zestiende eeuw gaven de Italianen op cartografisch gebied de toon aan. Vooral in Venetië maar ook in andere steden verscheen een stroom kaarten van de toen bekende wereld. Een veertigtal is hier aanwezig, waaronder de beroemde wereldkaart van Giacomo Gastaldi (Venetië 1546; inv.nr. WAE 854).
In de tweede helft van de zestiende eeuw verschoof het zwaartepunt van de kaartproduktie naar de Zuidelijke Nederlanden. De belangrijkste cartografen waren Gerard Mercator, Abraham Ortelius en de minder bekende Gerard de lode. Van De Jode's Speculum Orbis Terrarum is in de verzameling zowel de eerste als de tweede uitgave aanwezig (Antwerpen 1578; inv.nr. WAE 34 en Antwerpen 1593; inv.nr. WAE 35). Gerard Mercator was de meest vooraanstaande geograaf van zijn tijd. Tot de collectie behoren o.a. de tweede druk van zijn Ptolemaeus-uitgave (Keulen 1584; inv.nr. WAE 40), de eerste druk van de Atlas - de eerste uitgegeven verzameling kaarten die de naam ‘atlas’ draagt - (Duisburg 1595; inv.nr. WAE 41) en de latere uitbreidingen en vertalingen. Bovendien wist Engelbrecht van zowel De Jode als van Ortelius een groep losse kaarten te verwerven, zonder tekst in verso en waarschijnlijk proefdrukken voor de eerste atlas-uitgave. Van Ortelius’ Theatrum Orbis Terrarum is er niet alleen de eerste uitgave (Ant- | |
| |
werpen 1570; inv.nr. WAE 51) maar ook de hoogst zeldzame Spaanse vertaling (Antwerpen 1588; inv.nr. WAE 52).
In Leiden verscheen in 1584 een geheel nieuw soort atlas: Teerste deel vande Spieghel der Zeevaerdt door Lucas Jansz. Waghenaer (inv.nr. WAE 104), de eerste gedrukte zee-atlas. Daarvoor bestonden er alleen leeskaartboekjes. Dit waren zeilaanwijzingen met detailkaartjes, gedrukt op klein formaat. De Spieghel was een echte atlas. Gedrukt op folioformaat met fraai gegraveerde kaarten bleek het een internationale bestseller met vertalingen in het Latijn, Frans, Duits en Engels. De volledige serie vertalingen vormt een hoogtepunt in de collectie.
Opmerkelijk is dat Wieder op 21 maart 1916 aan Engelbrecht schrijft: ‘Het is werkelijk te betreuren dat U nog steeds geen Waghenaer heeft maar “he does not turn up”.’ De zee-atlas werd gewaardeerd door kenners en geleerden, maar niet door de gewone zeeman. Om aan diens bezwaren tegemoet te komen publiceerde Waghenaer in 1592 de zeemansgids Thresoor der Zeevaert in oblong formaat, met weinig kaarten en veel tekst. Zeemansgidsen, die immers bestemd waren voor gebruik aan boord, zijn over het algemeen weinig bewaard gebleven. Van het Thresoor bezat Engelbrecht de eerste uitgave (inv.nr. WAE 125) en één uit 1602 waarin een appendix is opgenomen met een kaartje van Straat Sunda (inv.nr. WAE 126). Zoals Mercator en Ortelius het voorbeeld waren voor de Noordnederlanders bij de landatlassen en landkaarten, zo was Waghenaer het bij de makers van zee-atlassen, zeemansgidsen en paskaarten. De bekendste zeemansgids uit de zeventiende eeuw is Willem Jansz. Blaeu's Licht der Zee-vaert, Amsterdam 1608. In de collectie bevindt zich niet alleen de eerste druk (inv.nr. WAE 118) maar ook de Engelse vertaling uit 1612 (inv.nr. WAE 120) en de Franse uit 1620 (inv.nr. WAE 121).
Het is bijna ondoenlijk om uit de rijkdom aan zeventiende-eeuwse kaarten en atlassen voorbeelden te geven zonder te vervallen in een wat eentonige opsomming van titels met daarbij evenzeer eentonige kwalificaties als heel belangrijk, uiterst zeldzaam en zeer fraai. Laat ik volstaan met te zeggen dat van alle bekende en minder bekende kaartenmakers representatief werk aanwezig is, dikwijls ook in vertaling.
Apart wil ik een bijeenhorende groep kaarten rond de vroege Hollandse ontdekkingsreizen vermelden. In de jaren daaraan voorafgaand had de Amsterdamse geograaf en dominee Petrus Plancius uit buitenlandse bronnen materiaal verzameld ter voorbereiding van die tochten. Zo had hij de hand weten te leggen op 25 manuscriptkaarten van de Portugees Bartholomeus Laso. Deze kaarten gebruikte Plancius bij de uitgave van een serie van zeven kaarten die voor het eerst in Nederland de buiten-Europese kusten beschreven. Acht van Laso's kaarten worden in de collectie bewaard (inv.nr. WAE 8981-VIII). Na terugkeer van de eerste Nederlandse reizigers verwerkte Plancius hun gegevens op nieuwe kaarten.
Titelblad van de atlas The Mariners Mirrour, de Engelse vertaling door Anthony Ashley van Lucas jansz. Waghenaers Spieghel der Zeevaerdt, Londen 1588.Gravure Th. de Brij. WAE 108-a.
| |
| |
Kaart van India, Voor-Indië en de Indonesische archipel door Bartholomeus Laso, 1590. Manuscript op perkament. Eén van de acht kaarten van Bartholomeus Laso die door Petrus Plancius gebruikt zijn bij zijn kaarten van de buiten-Europese gebieden. WAE898-IV.
Insulae Moluccae celeberrimae ... Kaart van de Indonesische archipel en de Filippijnen door Petrus Plancius, omstreeks 1592. Gravure door Joannes van Doetecum, in een uitgave door Claes Jansz. Visscher, 1607. WAE 685-B.
| |
| |
Het werk van Plancius is bijna volledig aanwezig en kan beschouwd worden als een unieke verzameling binnen de verzameling.
Het zal duidelijk zijn dat dit korte overzicht geen recht kan doen aan de verzameling in zijn totaliteit. Wel hoop ik een indruk te hebben gegeven van het belang ervan voor een historisch-maritiem museum zoals dat in Rotterdam. Engelbrecht zelf was zich daar zeer wel van bewust. In 1923 werd hij lid van de Commissie van Toezicht van het museum, wat hij meer dan dertig jaar zou blijven; in 1958 werd hij erelid. Tussen 1919 en 1950 heeft hij het museum geregeld schenkingen en bruiklenen gegeven culminerend in het grote bruikleen in 1950, waarbij bijna de volledige collectie werd overgedragen. Enkele hem heel dierbare stukken, waaronder de Laso-kaarten, kwamen zeven jaar later naar het museum. Op 4 januari 1965 overleed Engelbrecht. In zijn testament had hij bepaald dat zijn collectie getaxeerd moest worden volgens internationale maatstaven en dat de collectie vervolgens aan de Gemeente Rotterdam moest worden aangeboden voor die prijs, met een korting van 20%.
De taxatie geschiedde door de heren N. Israel en M. Elte, antiquaren in respectievelijk Amsterdam en Den Haag, en de heer H. de la Fontaine Verwey, bibliothecaris van de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam. Medewerking verleenden de heer L. Houthakker, kunsthandelaar in Amsterdam, en de heer W. Voorbeytel Cannenburg, oud-directeur van het Nederlandsch Historisch Scheepvaart Museum in Amsterdam. Het taxatierapport is gedateerd 8 september 1965 en beslaat 44 bladzijden waar alle items stuk voor stuk vermeld staan. Op 28 april van het jaar daarop besloot de gemeenteraad van Rotterdam op voorstel van het college van B & W de collectie aan te kopen.
Een voor de hand liggende vraag is nu: wat kostte die collectie dan wel? Volgens het taxatierapport f 2.272.615,-. Het is bij musea niet gebruikelijk om openhartig over aankoopprijzen te spreken. In dit geval zie ik echter niet veel reden tot terughoudendheid. De gemeenteraad heeft immers uitgebreid over de aan koop gedebatteerd, omdat men het bedrag erg hoog vond. Die museale reserve ten aanzien van aankoopprijzen is overigens begrijpelijk. De historische of kunsthistorische waarde wordt niet bepaald door de financiële waarde en bij heel zeldzame objecten en bij unica geldt de wat grove uitdrukking ‘wat een gek er voor geeft’.
Toch kan het interessant zijn een aantal prijzen, dat de afgelopen decennia voor soortgelijke atlassen is betaald, te vergelijken met de bedragen die genoemd worden in het taxatierapport. Voor de twaalf atlassen die Engelbrecht in januari 1916 van Wieder kocht, betaalde hij f 4500,-. De prijs per atlas wordt in de correspondentie niet gespecificeerd. Die zelfde twaalf atlassen werden in 1965 tezamen getaxeerd op f 101.300,-, dus ruim twintig maal zo veel. Onder de atlassen is een Ruscelli-uitgave van Ptolemaeus uit 1561, die geschat werd op f 900,-. Een soortgelijke uitgave werd in 1989 in Londen geveild voor £ 220,-. Willem Jansz. Blaeu, vierde deel van de Zeespiegel, Amsterdam 1635, werd in 1990 in Duitsland verkocht voor DM 31.050,-. Ook de Zeespiegel behoort tot de twaalf atlassen van 1916, zij het in een latere uitgave van 1646 (inv.nr. WAE 68). Een derde voorbeeld uit die lijst: Mercators atlas uit 1595 werd in 1985 geveild voor DM 39.100,-. De uitgave van Mercators atlas door Jodocus Hondius uit 1606 werd vorig jaar in München geveild voor DM 37-950,-. Ook deze atlas bevindt zich in de verzameling (inv.nr. WAE 43). Ik denk dat uit deze voorbeelden genoegzaam blijkt dat bij geen benadering valt te zeggen wat de collectie als geheel op dit moment op de markt zou opbrengen. Voor het museum is dat verder ook niet van belang.
Ik wil eindigen met een citaat uit het taxatierapport. ‘Het is de ondergetekenden een behoeft er op te wijzen, welk een uitzonderlijke collectie door wijlen de Heer Engelbrecht is verzameld. Het opnieuw bijeenbrengen van een dergelijk geheel zal ten enenmale onmogelijk blijken te zijn. [...] Het is hun vaste overtuiging dat een dergelijke verzameling op het gebied der historische geografie en cartografie in privé-bezit haar weerga in de wereld niet kent.’ Het Maritiem Mu- | |
| |
Symbolische voorstelling van de Zeevaart. Gravure van Jacques de Gheyn naar G. Telrho, uitgegeven bij Hendrick Goltzius, 1587. WAE 579.
seum ‘Prins Hendrik’ prijst zich gelukkig dat die collectie nu in zijn bezit is.
| |
Literatuur
W.F. Lichtenhauer, ‘W.A. Engelbrecht (Cheribon 25 juni 1874 - Rotterdam 4 januari 1965)’, Economisch Historisch Jaarboekje 30 (1965), p. 315-322. |
J.B. van Overeem, ‘De collectie Dr. W.A. Engelbrecht’, Mededelingen van de Marine Academie, boek XIX (1967), p. 75-86. |
Lof der Zeevaart, catalogus bij de gelijknamige tentoonstelling, Maritiem Museum ‘Prins Hendrik’ Rotterdam, 21 december 1966 - 3 april 1967. |
E.M. Jacobs en A.C.J. Vermeulen, ‘Omnium rerum vicissitudo est’, catalogus van de kaarten en atlassen in de WA. Engelbrecht-collectie, onuitgegeven doctoraalscriptie, 1982. |
H. de la Fontaine Verwey, ‘Herinneringen van een bibliothecaris 9: II De brand van Vincennes’, De Boekenwereld 3 (1987), p. 154-157. |
|
|