De Boekenwereld. Jaargang 9
(1992-1993)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |
‘GreatDutch authors’
| |
[pagina 78]
| |
Manuscript van de eerste pagina van het eerste deel van De Nar uit de Maremmen (1927). Deze pagina is geschreven door Margo en de zijn van vember 1928 Carel (foto Letterkundig Museum, Den Haag).
deze uitbreiding en over het fascisme. Siste mons suggereerde de auteurs om via de hoofdpersoon ook de negatieve aspecten van het fascisme duidelijker tot uitdrukking te laten komen. De verkoop van De Nar II, die in noverbeteringen verscheen, liep matig in tegenstelling tot De Nar I. De Nar III verdig scheen in november 1929. Simons verwachtte dat de verkoop op gang zou komen als de drie delen van De Nar in één band tegen een verlaagde prijs uitgegeven zouden worden. Bij de Campana-reeks bleek dit een goede beleidsbeslissing te zijn geweest. En opnieuw organiseerde de Wereldbibliotheek in het voorjaar van 1930 een grote reclamecampagne en een tentoonstelling met propaganda-avonden voor het werk van Carel en Margo Scharten-Antink. Al deze aandacht weerhield de veeleisende Schartens er toch niet van voortdurend hun verontrusting over teruglopende verkoopcijfers te tonen of te klagen over afnemende inkomsten. In 1930 nam Leo Simons na 25 jaar afscheid als directeur van de uitgeverij. Het speet de Schartens zeer dat hun vriend bij de uitgeverij vertrok. Gedurende deze periode verkocht de Wereldbibliotheek 137.000 exemplaren van zeven titels van Scharten-Antink die hiermee 12% van de totale omzet van de Wereldbibliotheek voor hun rekening namen. Simons schreef bij zijn afscheid een treffend versje over de Schartens en hun uitgever. ‘Eerst willen ze géén reclame
Dàn willen ze het weer wèl!
Staan ze niet terecht ter fame
Dus: als een lastig stel?
Zooals je 'tdoet,
Is 't nooit eens goed!
Laat ze nu maar aan òns over
De exploitatie van
Toch niet jullie àllereersten
Nog alderlaatst' roman!
Wij weten wel, hoe 't moet!
Heusch 't komt wel goed!’
Nico van Suchtelen (1878-1949), al sinds 1913 werkzaam bij de Wereldbibliotheek en zelf ook auteur, volgde Simons in 1930 op als directeur. Van Suchtelen was uit heel ander hout gesneden, zakelijker, minder vriendschappelijk in de omgang met de Schartens. Van Suchtelen miste het relativerende vermogen van Simons waar Scharten zo gevoelig voor was. Met de aanmatigende toon van ‘het schrijverspaar’ had hij duidelijk meer moeite en op hun fascistische sympathieën reageerde hij nogal cynisch. Eind 1930, toen er over de gehele linie opnieuw een economische recessie heerste, beseften de Schartens dat het gewenste succes van De Nar en dus ook financiële gevolgen uitbleven. Dit had een weerslag op de verhouding tussen de auteurs en de uitgeverij. Het aantal brieven verdubbelde. In 1931 en 1932 herhaalde zich de kwestie van de foutieve of onduidelijke jaarafrekening. De Schartens streden met de Wereldbibliotheek om erkenning van alle herdrukken en duizendtallen. Men raakte geïrriteerd. Van Suchtelen gaf met tegenzin toe dat de Wereldbibliotheek verzuimd had de Schartens het ondoorzichtige rekensysteem uit te leggen. Het bleek dat de uit- | |
[pagina 79]
| |
geverij de twee series waarin de Schartenromans verschenen door elkaar gebruikte. Hoewel dc Schartens meestal nogal moeilijk tevreden te stellen waren, was het dit keer toch onredelijk van Van Suchtelen om hen als de lastigste Wereldbibliotheekauteurs te bestempelen. De Schartens hadden immers recht op een duidelijke afrekening. Volgens contract mochten ze tussentijds cijfers opvragen. Aangezien de Schartens van hun pen leefden, waren ze financieel bijna volledig afhankelijk van de Wereldbibliotheek. Af en toe dreigde Scharten met een andere uitgever, maar daar bleef het bij. De Schartens realiseerden zich inmiddels hoe riskant het was om al hun publikaties bij één en dezelfde uitgever te laten verschijnen. Dat vergrootte hun afhankelijkheid van de Wereldbibliotheek. Hieruit blijkt de kwetsbare positie van auteurs ten opzichte van uitgevers. Omgekeerd is de afhankelijkheid van de uitgever van één van haar topauteurs minder groot. Het echtpaar Scharten noemde zichzelf ‘de voordelige leveranciers van de Wereldbibliotheek’ aan wie de uitgeverij lange tijd veel te danken had. Aan de toon in de brieven van Van Suchtelen aan de Schartens is te merken dat hun belang voor de uitgeverij afnam. Tussen eind 1930 en 1935 noemde de
Affiche van een lezing in Hilversum, ca. 1927.Carel Scharten reisde vanaf 1924 regelmatig naar Nederland om lezingen over hun romans te houden (foto Letterkundig Museum, Den Haag).
Wereldbibliotheek een aantal keren de oorzaken van de omzetdaling. Van Suchtelen schreef dat volgens een natuurlijk proces een (succes)boek na twee of hoogstens drie jaar uit de boekhandel verdween en dat bovendien een nieuwe generatie de oudere generatie auteurs verdrong. Hij herhaalde deze argumenten op 1 maart 1933: ‘Het geldt hier een verschijnsel,[...] dat zich over de geheele boekenmarkt en over alle auteurs, zonder een enkele uitzondering uitstrekt. Jullie behoorden ontegenzeggelijk tot de meest gelezen auteurs in ons land. Welnu, bij den verminderden omzet van dit jaar zijn jelui in diezelfde positie gebleven [...].’ Maar Scharten was niet van het idee af te brengen dat de verkoop, evenals na de vorige algemene economische crisis van begin jaren twintig, zou verbeteren zodra deze crisis voorbij zou zijn. Hij vroeg voortdurend aandacht voor zijn penibele financiële situatie. Inmiddels was duidelijk geworden dat Scharten een groot deel van het recent verworven kapitaal had verloren door de beursval in 1929. En wat hij nog over had, reserveerde hij voor de oude dag. Hij wilde zijn stand hoog houden en aan niemand laten merken dat zijn inkomsten achteruit liepen. Kapitaal interen betekende een grote | |
[pagina 80]
| |
schande. Tot overmaat van ramp raakte Margo in 1933 overspannen. Scharten leed onder de druk om de volgende roman alleen te moeten schrijven. Hij eiste dat de Wereldbibliotheek in het vervolg alle brieven met teleurstellende financiële berichten naar een geheim adres in Florence zou sturen om zijn echtgenote te sparen. Op allerlei manieren zocht Scharten naar wegen om zijn financiële nood te lenigen. Zo zag hij in 1933 een potentiële markt in de Nederlandse fascisten aan wie hij De Nar, dat immers handelde over het Italiaanse fascisme, probeerde te verkopen. De Wereldbibliotheek werkte na enige aarzeling mee aan een advertentie in het nationaal-socialistische dagblad Volk en Vaderland.Ga naar eind3. Die aktie leverde maar 300 verkochte exemplaren op. De volgende roman De gave Gulden (1934) schreef Carel in zijn eentje, maar omdat de uitgever niet op de hoogte was, verscheen de roman op beider naam. De roman werd een flop. Behalve bij Francesco Campana had Carels ideologische bijdrage aan de samenwerking tot louter negatieve resultaten geleid. Op 6 november 1934 herhaalde Van Suchtelen voor de derde keer: ‘Jullie, ikzelf en andere tijdgenoo
Affiche van de Wereldbibliotheek (foto Letterkundig Museum, Den Haag).
Nico van Suchtelen, direkteur van de Wereldbibliotheek vanaf 1930 (foto Letterkundig Museum, Den Haag).
ten zijn eenvoudig slachtoffers van twee, op noodlottige wijze elkaar versterkende factoren: ïste de crisis (maar daaronder lijden alle schrijvers) en 2de de natuurlijke verdringing van een oudere generatie door een jongere.' Ondanks haar eigen slechte financiële situatie stelde de Wereldbibliotheek als blijk van goede wil een financieel hulpplan voor. De uitgever stelde voor om De Jeugd van Francesco Campana (10.000 ex.) en 't Geluk hangt als een Druiventros (4000 ex.) als premieboeken te gebruiken, alsmede aan de nieuwe roman Carnaval (1933) een extra reclamecampagne in Boekennieuws te wijden. Scharten was tevreden en dreigde niet langer met vertrek naar een andere uitgever. De vriendschappelijk verhouding was weer hersteld. Eind 1934 adviseerde de uitgever hen eens een jaar rust te nemen. Het lezerspubliek was mogelijk oververzadigd. Scharten kon zich dit financieel niet permitteren en kondigde in februari 1935 noodgedwongen een nieuwe roman aan: ‘Heb jij een maecenas voor me, dan grààg! maar zoo niet: kondig dan gerust aan een nieuw werk, voorloopig zonder titel. En zet dan eens niet: “het geliefde schrijverspaar” maar durf eens te zetten, wat ieder oogenblik de buitenlandsche | |
[pagina 81]
| |
critici zeggen: “great dutch authors”. Wacht eens niet, tot iederéén in Holland bij zal draaien, wanneer in het buitenland onze faam gevestigd raken zal.’ Margo was nog ziek en Carel toog andermaal alleen aan het werk. De volgende roman, Littoria, de verlossende Arbeid getiteld, was een geestdriftig boek over de drooglegging van de Pontijnse Moerassen, een pronkstuk van Mussolini. Van Suchtelen, beducht voor een inmiddels controversieel onderwerp als het Italiaanse fascisme, eiste voor het eerst vooraf inzage. Niet eerder correspondeerden ze zo uitgebreid over de inhoud. In een brief van 21 oktober 1935 wees Van Suchtelen hem op het polemische gedeelte in het Voorwoord: ‘We laten nu in het midden wie “gelijk” heeft, maar wijzen er alleen op dat het “ontaktisch” is op dit oogenblik zoo ostentatief de algemeene opvattingen tegen te spreken, terwijl het voor het succes van het boek niet alleen volkomen overbodig is, maar zelfs zonder eenigen twijfel schadelijk.’ De voorgestelde wijzigingen ontbreken, maar Scharten veranderde het Voorwoord ingrijpend. Het is opmerkelijk dat Scharten, ondanks de door de Wereldbibliotheek somber ingeschatte verkoop van Littoria, de uitgave doorzette. Scharten schatte de smaak van zijn lezerspubliek verkeerd in en zijn grote bewondering voor Mussolini woog kennelijk zwaarder. De uitgave van Littoria moet voor Van Suchtelen en mededirecteur P. Endt een lastig probleem zijn geweest. Scharten scheen dit zich later ook te realiseren zonder dat hij overigens zijn opvatting prijsgaf. Op 27 september 1935 schreef hij: ‘Het was van jou en Endt een moedige daad, een echte vriendschapsdaad Littoria uit te geven.’ Littoria verscheen eind november 1935 in een oplage van 7000 exemplaren waarvan 2200 bestemd voor abonnees met een royalty van 25 cent voor abonnee-exemplaren en 50 cent voor de overige. Het boek verkocht nauwelijks. De Schartens en hun lezers groeiden uit elkaar. De Schartens vestigden nu alle hoop op inkomsten uit vertalingen. Scharten voorzag in Duitsland meer belangstelling voor hun ‘actuele’ boeken vanwege de politieke ontwikkeling in Nazi-Duitsland. In 1935 verschenen Duitse vertalin gen van 't Geluk hangt als een Druiventros, De Nar en Littoria. Naarmate de Nederlandse belangstelling voor hun werk afnam, nam Schartens zelfoverschatting toe. Zo schreef hij op 10 juli 1936: ‘Ik dacht al eens aan een klein brochuretje, zoo van 8 kleine zijdjes: “Hoe het buitenland oordeelt”, om Holland over ons wakker te schudden.’ Volgens de Wereldbibliotheek zou zoiets averechts werken. Na het debacle van Littoria waren Schartens financiële perspectieven slechter dan ooit. Van Suchtelen schreef eind 1936, in een reactie op Schartens noodkreten uit Italië, dat de uitgeverij hun op dat moment weinig kon bieden, aangezien veel Scharten-romans al voor een premie-uitgave waren gebruikt. Eindelijk, na tien jaar lang waarschuwen van de uitgever, scheen de ernst van de situatie tot de koppige Schartens door te dringen en veranderden zij wederom van koers. Scharten schreef in 1936 dat de
Carel en Margo Scharten-Antink in Florence, ca. 1930 (foto Letterhet kundig Museum, Den Haag).
volgende roman, De groote Zorzi, zich in Venetië anno 1500 zou afspelen. Hij vroeg voor dit boek, dat tegelijkertijd in Duits zou verschijnen, een extra hoog honorarium van f 2000,- in verband met een uitgebreide voorstudie over de kunstschilder Giorgione in Venetië. Van Suchtelen aarzelde, omdat hij vreesde dat de roman het vereiste verkoopcijfer niet zou halen. Als gevolg van de aanhoudende economische recessie was het aantal abonnees tot 1600 gedaald en met name deze groep behoorde tot de afnemers van de Scharten-romans. Maar uiteindelijk besloot Van Suchtelen op 3 | |
[pagina 82]
| |
oktober 1936 het boek toch te publiceren. Hij verbond er wel een voorwaarde aan: ‘Maar we willen ook nu, evenals bij Littoria, onze oude vriendschap, door een daad bekrachtigen. Maar één ding moet ik, zooniet eischen, dan toch ten sterkste aanraden: Laat in dit boek geen fascistische sympathiëen [sic] doorschemeren, dat zou werkelijk een funeste uitwerking kunnen hebben.’ Een dergelijke eis was nooit eerder gesteld. Het is opvallend dat tien jaar geleden een uitgave van een Scharten-roman een garantie voor succes was, terwijl publikatie nu een risico voor de uitgever inhield. Bovendien wijzigde de Wereldbibliotheek in 1937 uit financiële nood haar beleid. Ze zou een serie zeer goedkope romans voor haar abonnees produceren en koos daarvoor uitverkochte romans zonder auteursrechten, een categorie waartoe de Scharten-romans niet behoorden. Daarmee verdween het wezenlijke belang van de Schartens voor de uitgeverij. Met niet aflatende ijver kondigde Carel Scharten op 13 december 1938 zowel een kunsthistorisch reisboek over Italië als zijn jeugdherinneringen aan. Volgens hem behoorde de Wereldbibliotheek als uitgever van al hun voornaamste werken
Fragment van brief van Carel Scharten aan zijn uitgever Nico van Suchtelen van de Wereldbibliotheek over een onduidelijke afrekening (foto Letterkundig Museum, Den Haag).
deze jeugdherinneringen uit te geven. Zo te lezen rekenden de Schartens op een plaatsje in de Nederlandse literaire canon. ‘Zij behooren, later, bij Verzamelde Werken enz.’, schreef hij. De Wereldbibliotheek relativeerde de vermeende belangstelling en zag voorlopig af van de uitgave.Ga naar eind4. In dezelfde brief beschuldigde Scharten zijn uitgever van inkomstenverlies door goedlopende romans van de Schartens als premie-uitgave te gebruiken en eiste schadevergoeding. Volgens Van Suchtelen bestond er echter geen samenhang tussen het premieboekensysteem en de met 85% dalende verkoop van de roman 't Geluk hangt als een Druiventros. Hij meende dat premie-uitgaven juist stimulerend op de verkoop hadden gewerkt. Hij onderbouwde deze stelling met een statistisch overzicht van de omzetdaling van 1934-1937. Als voorbeeld gaf hij Top Naeffs Voorbijgangers (geen premie-boek) waarvan de verkoop 75% daalde, terwijl Herman Heijermans Falkland (wel premie-boek) slechts 30% daalde. Toch voelde de uitgeverij zich waarschijnlijk economisch en moreel verplicht tegenover de Schartens die minstens 25 jaar lang medeverantwoordelijk | |
[pagina 83]
| |
waren voor het succes van de Wereldbibliotheek. Van Suchtelen bood hen in 1939 een structurele financiële oplossing aan en garandeerde jaarlijks een honorariumvan f 1000,-. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was er weinig contact tussen Amsterdam en Florence mogelijk, met name na 1942. In 1941 verscheen de laatste Scharten-roman Gij en ik. De oplage bedroeg dit keer slechts 3250 exemplaren, omdat het aantal Wereldbibliotheek-abonnees tot beneden de 1000 was geslonken. De royalty bedroeg 15 cent resp. 30 cent per verkocht exemplaar en in verband met de ‘katastrophale verliezen’ van de Wereldbibiotheek ontvingen de auteurs geen voorschot. In 1942 informeerde Van Suchtelen de Schartens ongevraagd over de regels voor de toetreding tot de Kultuurkamer. Voor herdrukken was namelijk toestemming van de Kultuurkamer nodig. De Schartens, die hun financiën bedreigd zagen, aarzelden om toe te treden en vroegen meer informatie. Op 22 mei 1942 schreef Van Suchtelen: ‘Omtrent die Kultuurkamer kon ik niet meer schrijven dan ik reeds deed. Ik weet niet wie er lid van zijn; ik zelfben het natuurlijk als uitgever. Wel kan ik jullie nog
Affiche van Littoria (1935), de band van dit boek werd ontworpen door Agta Meijer (foto Letterkundig Museum, Den Haag).
meedeelen dat alle uitgevers verplicht zijn alleen letterkundig werk aan te nemen van leden van de kk. Werk van nietleden mag niet worden gepubliceerd.’ De Schartens zagen af van het lidmaatschap. Toch verschenen net als bij alle uitgevers tot 1944 herdrukken van hun werk en verkocht de uitgever, doordat er tijdens de oorlog veel vraag naar romans was, alle voorraden. De afrekeningen over 1942,1943 en 1945 gaven relatief hoge bedragen van resp. f 2783,04, f 3053,80 en f 4433,56. Na de oorlog, eind 1945, schreef Van Suchtelen aan de Schartens dat hun namen op een Nederlandse ‘zuiveringslijst’ voorkwamen; dit was een voorlopige lijst van schrijvers wier werk niet verkocht of herdrukt mocht worden. Achteraf bleek de informatie van Van Suchtelen onjuist. De Schartens waren ‘upset’. Ze verdedigden zich door erop te wijzen dat ze het lidmaatschap van de Kultuurkamer hadden geweigerd. Dat was naar hun mening voldoende om hen van elke blaam te zuiveren. Van Suchtelen bood zijn excuses aan en schreef dat hij hen in feite had willen informeren over de irritatie bij lezers over nieuwe publikaties van C. en M. Scharten-Antink. Als reactie hier- | |
[pagina 84]
| |
Het echtpaar Scharten-Antink op oudere leeftijd, ca. 1938 (foto Letterkundig Museum, Den Haag).
op bood Carel de Wereldbibliotheek oorlogsdagboeken van Margo aan om dit vooroordeel bij het lezerspubliek weg te nemen. Uit deze reactie blijkt dat de Schartens totaal niet begrepen dat ze door hun fascistische sympathieën het krediet bij hun lezerspubliek hadden verspeeld. De uitgever schortte tot grote woede van de Schartens deze publikatie op. Uitgeverij Strengholt zag er eveneens van af en uiteindelijk verschenen ze nooit. De auteurs - vol onbegrip voor het standpunt van het Nederlandse lezerspubliek - waren aan het eind van hun leven zeer verbitterd. In 1948 volgde J. Winterink Nico van Suchtelen als directeur van de Wereldbibliotheek op. Hij onderhield een zakelijk contact met de Schartens. Op 31 oktober 1950 overleed Carel in Florence, vijf jaar later gevolgd door Margo. Het succes en de neergang van Carel en Margo Scharten-Antink hielden van 1906 tot 1950 gelijke tred met de opkomst en de achteruitgang van de Wereldbibliotheek. Hoe vriendschappelijk, emotioneel en langdurig de relatie tussen de Wereldbibliotheek en de Schartens ook was, toch blijkt duidelijk uit de briefwisseling dat de financiën een onbetwiste hoofdrol in hun contact speelden. Tussen 1905 en 1945 bereikte de omzet van Schartens boeken in totaal 340.000 exemplaren. Hun bestseller De Jeugd van Francesco Campana (1924) bekleedde in 1945 met een omzet van 43.000 exemplaren de vierde plaats op de bestsellerslijst van de Wereldbibliotheek. Uitgaande van een honorarium van f 500,- per 1000 exemplaren, hebben ze in deze veertig jaar f 170.000,- verdiend. Dit bedrag komt neer op f 4250,- gemiddeld per jaar, overeenkomend met f 42.500,- per jaar nu. Over de periode na 1945 ontbreken de gegevens. De Wereldbibliotheek en de Schartens waren als het ware schatplichtig aan elkaar. Dat is waarschijnlijk ook de reden dat ze elkaar, ondanks alles, zo lang trouw bleven. Af en toe dreigden de egocentrische Schartens wel met een andere uitgever, maar ze waren als kinderen zo blij wanneer de Wereldbibliotheek weer eens blijk gaf van haar waardering voor hun werk. De Wereldbibliotheek bleef in feite de Schartens langer trouw dan hun Nederlandse lezerspubliek, waarvan de Schartens - door de grote afstand Europeanen geworden - langzaamaan waren vervreemd. |
|