aan de omstandigheid dat het voorwerp van de hulde al veilig lang dood is.’ Elders in het artikel stelt Maas: ‘Uit de karikaturen spreekt een groot respect voor Multatuli. Albert Hahn portretteert hem als beeldenstormer tegen braafheid, dufheid, farizeïsme en benepenheid; Johan Braakensiek portretteert hem in 1910 als de zaaier uit de Ideën en in 1920 als de schutspatroon van de Javanen.’
Maas wijst erop dat dit positieve Multatulibeeld overigens niet algemeen was. De katholieken deden in 1910 bijvoorbeeld niet mee aan de herdenking. Een keuze die in
De Tijd
‘Rome: - Onze hulde zij u ruimschoots gebracht voor wat ge deedt voor de vrije gedachte!’
Orion (pseudoniem van P.H.J. Kroon) in Uilenspiegel 14 mei 1910.
werd verantwoord, mogelijk door Gerard Brom: ‘De Multatuliherdenking van morgen schuime dan zooals zij wil, maar wat zij viert is niets anders dan een grootgeborene, die in zijn hoogmoed en zinnedrift is ondergegaan, een verloren genie,
de ruïne van een mensch!’ Deze katholieke afzijdigheid was weer reden voor bespotting in
Uilenspiegel.
Multatuli mag in 1910 door de karikaturisten dan met de nodige achting behandeld zijn, dat wil niet zeggen dat de meesters van het poüood ook zachtmoediger waren geworden. Alleen richtten ze hun grimmigheid op andere doelen. Frederik van Eeden bijvoorbeeld. ‘Weinig Nederlandse letterkundigen is het gegeven geweest zoveel haat en afschuw op te wekken als Frederik van Eeden. Dat geldt voor zijn letterkundig werk, dat geldt evenzeer voor zijn verdere maatschappelijke activiteiten.’ Met deze regels begon Nop Maas zijn boekje Een duivelsvent. Frederik van Eeden in caricatuur (Amsterdam: De Beuk, 1991), dat tevens verscheen als Mededelingen van het Frederik van Eeden Genootschap 35. Hierin heeft hij alle hem bekende karikaturen van Frederik van Eeden bijeengebracht, die tijdens diens leven zijn gemaakt. ‘Een groot deel van de caricaturen heeft het gemunt op Van Eedens sociale en politieke activiteiten: Walden en de vereniging Gemeenschappelijk Grondbezit, de Amerikaanse reizen, zijn kandidatuur voor de Tweede Kamer. Ook zijn letterkundige activiteiten leveren stof voor spotprenten. Rond 1920 komen zijn toenadering en overgang tot het katholicisme enkele malen in beeld.’ Het belang van Een duivelsvent is niet alleen gelegen in de beoogde volledigheid, maar ook in de zeer uitgebreide verklaringen waarvan Maas de prenten indien nodig vergezeld doet gaan. Niet altijd is hij hierin tot zijn volle tevredenheid geslaagd: ‘Speuren naar de betekenis van oude caricaturen is interessant, maar soms ook frustrerend werk. Sommige plaatjes weigeren hardnekkig een deel van hun geheimen prijs te geven.’
Het annoteren van de prenten is echter pas mogelijk nadat ze bijeen zijn gebracht. En dat is geen eenvoudige zaak, zo vertelde Maas in zijn causerie ‘Van Eeden onder vuur. Opmerkingen bij de presentatie van “Een dúivelsvent”’, afgedrukt in Mededelingen van het Frederik van Eeden Genootschap 36 [1992]. De grondslag voor zijn speurtocht werd gelegd, toen hij in De Ware Jacob een aantal spotprenten op Van Eeden tegenkwam, die niet waren opgenomen in het in i960 verschenen Van Eeden, Van Eeden, daar komt hij aangetreden: ‘dat bracht me op het idee een zo compleet