Bibliografische notities 8
Wie vanaf heden voor allerlei ruggen van geiteleer nog het woord ‘marokijn’ bezigt, krijgt het aan de stok met de heren W.K. Gnirrep, J.P. Gumbert en J.A. Szirmai: ‘Het is beter, al deze historische termen, waar heden ten dage geen exacte invulling voor aan te geven is, te vermijden.’ Aldus betogen zij in Kneep & binding. Een terminologie voor de beschrijving van de constructies van oude boekbanden, Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 1992,126 p., vele tekstillustraties, papieren omslag, 4to., prijs f 40,-, indien besteld bij de Koninklijke Bibliotheek, inclusief verzendkosten. Genoemde heren vormen de ‘Techniekgroep’ van een oorspronkelijk uit zeven personen bestaande ‘terminologie-werkgroep’ die zich sinds 1985 ten doel stelde een Nederlandse terminologie van de historische boekband te schrijven. Maar, Hollandser kan het niet, er trad scheuring in de gelederen op, die leidde tot de genoemde ‘Techniekgroep’ en een ‘Stilistiekgroep’. Overigens blijkt uit het voorwoord dat anders dan bij veel scheurmakers de betrokken bandgeleerden nog voldoende binding met elkaar hebben behouden. Uit de zinsnede dit ‘deel alvast apart te publiceren’ moeten we afleiden, dat het versierende stuk nog zal volgen, waarbij in het voorwoord wordt opgemerkt, dat ‘constructieve’ en decoratieve aspecten niet overal zuiver van elkaar [zijn] te scheiden: de hoofdstukken over leer, kapitaal en snede leveren diverse voorbeelden op. Ook op die punten echter heeft de ‘Techniekgroep’ zich zoveel mogelijk beperkt tot technische en functionele aspecten, en het versierende effect van de gevormde patronen goeddeels buiten beschouwing gelaten. Anderzijds heeft zij de technische kanten van primair decoratieve bewerkingen, b.v. leerstempeling, niet behandeld. Gezien deze regelmatige onscheidbaarheid van technische en decoratieve
aspecten kan men het oprecht betreuren dat het in dit land van zuilen, omroepen en kerkgenootschappen ook al niet mogelijk is één boekbandterminologie te produceren. Wie zich positief opstelt, zal verzuchten: gelukkig, de eerste helft is er.
Na een algemeen hoofdstuk met o.a. het belangrijkste onderdeel ‘leer en perkament’ volgen er vijf kapittels gewijd aan ‘Het boekblok en zijn onderdelen’, ‘Naaien’, ‘Het Boekblok’, ‘Platten en bekledingen’ en ‘Uitwendige afwerking’. Het boek wordt besloten met een van commentaar voorziene ‘Literatuurselectie’ en vier registers op de Duitse, Engelse, Franse en Nederlandse termen. De inhoud wordt bepaald door het volgende uitgangspunt (p. 7): ‘Wij presenteren hier een selectie van termen die, naar ons op dit moment voorkomt, van toepassing kunnen zijn voor de elementaire bestudering en beschrijving van de in Westeuropa meest voorkomende typen van met de hand vervaardigde boekbanden (1830 is gekozen als een geschikt eindpunt).’ Waarom de ontwikkeling na 1830 buiten schot zijn gebleven, wordt niet toegelicht. Het doel van dit uitgangspunt is (p. 8) ‘een systematisch inzicht in de materie te krijgen en daarvoor een samenhangende en sluitende terminologie te ontwerpen’. Dat bleek ten dele pionierswerk: ‘Wij hebben onze terminologie opgebouwd met bestaande termen waar die ons bruikbaar leken, en met nieuwe waar ons dat nodig voorkwam. Daartoe hebben wij veel termen zelf nieuw gedefinieerd, veel ook nieuw ingevoerd - deels uit bestaand taalmateriaal gekozen, deels zelfverzonnen.’
Elk hoofdstuk bevat een aantal trefwoorden (met vermelding van geslacht en meervoudsvorm) met definitie, meestal gevolgd door een noot voor het vermelden van zaken die niet in de definitie voorkomen. Het lemma wordt besloten met (eventueel) af te raden termen (vooral opvallend aanwezig in de sectie leer en perkament) en (altijd) Duitse, Engelse en Franse equivalenten. De uitleg wordt met vele illustraties zichtbaar gemaakt.
De grote verdienste van deze publicatie lijkt mij dat er door een aantal experts met een niet geringe staat van dienst orde geschapen is in een onoverzichtelijk geheel aan terminologie, waarbij keuzes zijn gemaakt, standpunten ingenomen. Dat zal ongetwijfeld reacties oproepen, waar de schrijvers overigens zelf om vragen. Zo is het mij soms niet duidelijk waarom bepaalde zaken niet behandeld worden vanwege de complexiteit van de materie, waar men toch op andere plaatsen ook niet aarzelt meningen te verkondigen, knopen door te hakken, termen af- en aan te raden. Dit treft bijvoorbeeld bij de aanduiding voor afmetingen van boeken. De opvattingen over wat nog wel en wat niet meer octavo (enz. enz. voor quarto, folio) genoemd moet worden, verschillen naar mijn ervaring zowat per gebruiker, om nog maar te zwijgen over klein octavo, of nog fraaier octavo quarto-formaat. Het schrijverstrio volstaat met ‘Wij zullen