De Boekenwereld. Jaargang 9
(1992-1993)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |||||||||
Een verloren zoon of een belangrijke schenking boekbanden
Beheerders van bijzondere collecties zien zich van tijd tot tijd geconfronteerd met een aantrekkelijke schenking. Dit geluk kennen hun Nederlandse collega's zelden of nooit. Wij moeten onze bijzondere stukken zien te verwerven uit de almaar slinkende fondsen die de overheid ter beschikking stelt, en wat zeker niet vergeten mag worden, via het institutionele mecenaat van de vrienden-verenigingen. Ook al heeft de collectie boekbanden in de Koninklijke Bibliotheek menige aanwinst te danken aan haar Vereniging van Vrienden, toch is het een opwindende gebeurtenis een geschenk van formaat uit privé-handen te mogen ontvangen, temeer als het gaat om werkstukken van één belangrijke binder uit het recente
| |||||||||
[pagina 26]
| |||||||||
bij Van der Bom kon in de inleiding op de catalogus 75 jaar niet meer over Esveld gezegd worden dan dat hij ‘in vele stijlen tegelijk moet hebben gewerkt’. En deze ‘verloren zoon’ werd de bibliotheek kort geleden als het ware op een presenteerblaadje aangereikt!
D.N. Esveld, band uit 1921, in bruin oasis met Via het Rijksmuseum Meermanno-Westreenianum kwam ik in contact met goudstempeling en leeroplegwerk in allerlei kleuren, om Van der Wals De oudste vakbond van ons land (1915) (foto Koninklijke Bibliotheek, Den Haag).
Via het Rijksmuseum Meermanno- Westreenianum kwam ik in contact met de heer D.N. Esveld, zoon van zijn gelijknamige vader. Hij bezat ongeveer de helft van de banden die deze zijn beide zoons bij zijn dood had nagelaten, 22 luxebanden en enkele eenvoudigere bandjes.Ga naar eind1. Zij bevestigden mijn eerdere vermoeden, dat Esveld de belangrijkste vertegenwoordiger in Nederland moet zijn geweest van een stijl van bandbestempelen, die veel rijker was dan die van bijna al zijn tijdgenoten. Zij hingen doorgaans een typografische of calligrafische versiering aan; de platdecoratie van hun banden bestaat uit niet veel meer dan een, met meer of minder zorg gestempelde, tekst of groep sierletters, in sobere lijnomkadering met afdrukken van enkele zelfgesneden sobere stempels. Maar Esveld richtte zich in een belangrijk deel van zijn werken vooral op Engelse banden, versierd met takken en bloemen in rijke en levendige composities. Weer andere banden van hem zijn gebaseerd op oude bindstijlen of -technieken en tonen interesse voor het verleden. Een derde groep banden staat daarentegen dichter bij meer tektonisch werk van Nederlandse tijdgenoten, terwijl een vierde groep elementen uit al deze stijlen combineert en misschien de meest persoonlijke is. Toen ik deze banden te zien kreeg, kon ik mijn opwinding niet onder stoelen of banken steken en dat enthousiasme groeide toen bleek dat de heer Esveld een deel ervan aan de Koninklijke Bibliotheek ten geschenke wilde doen, vijftien van de mooiste en meest typerende banden die Esveld gemaakt heeft. De andere zeven banden werden de KB te leen afgestaan, ten behoeve van beschrijving en fotograferen, om op die wijze deel uit te maken van onze Esveld-documentatie. De net verworven banden zullen een belangrijke plaats krijgen in de tentoonstelling van bijzondere aanwinsten van de laatste vijf jaar, die de bibliotheek voor deze herfst in petto heeft. Het zou mooi zijn geweest wanneer de banden hier in hun ontwikkeling hadden kunnen worden gepresenteerd. Maar dat lukt niet. Esveld was een bescheiden mens en hij signeerde noch dateerde zijn produkten, met één uitzondering die hieronder ter sprake komt. Als bescheiden mens zal hij wars zijn geweest van publiciteit. Afgezien van de al genoemde afbeeldingen in Iets over den boekband, figureren enkele van zijn banden, fraai in kleur, in het artikel ‘Handvergulden’ dat verscheen in Voor de grafische werkers, 1943, waarbij de Amsterdamsche Grafische School het drukwerk van de afbeeldingen verzorgde. Het artikel gaat niet over de binder; de illustraties dienen slechts als toelichting bij de tekst. Toch geeft het een kleine afbeelding van de meester in actie, terwijl hij met een lijnrol een kader op een band in folio-formaat aanbrengt. Ook zijn vele banden van Esveld afgebeeld in A.J. Hagens Het handboekbinden (Haarlem 1945/46), bij acht de voorplatten en de rug en bij een rijtje van elf alleen de ruggen, dit alles | |||||||||
[pagina 27]
| |||||||||
onder, slechts, de vermelding van de maker. Aan Esveld zijn voorts een passage ter gelegenheid van zijn 40-jarig dienstverband bij Van Bommel (1932) en een korte necrologie (i960) gewijd, beide in Magnus, het vroegere tijdschrift van de Nederlandse Bond voor Boekbinders-Patroons. Meer over hem is in de literatuur niet te vinden. Esveld was allerminst rijk en bond eenvoudige boekjes die hij misschien van vroeger bezat of in een tweedehands boekwinkel speciaal voor dit doel kocht. Hij bond en versierde ze thuis, 's avonds na zijn werk, op de tafel in de huiskamer. Vergeleken met de pracht van hun omhulling stellen bijna al deze boeken inhoudelijk teleur. Hun data van publikatie helpen ons zelden bij het dateren van de banden en alleen voor die welke in de genoemde bronnen zijn afgebeeld, is er een ‘terminus ante quem’, 1932 of 1943. Wèl werd het duidelijk dat de overgrote meerderheid vóór 1940 gemaakt zal zijn. Dat is gemakkelijk te verklaren: in de orlogsjaren kon Esveld de materialen van hoge kwaliteit waarmee hij gewend was te werken, luxueus marokijn of segrijn en hoogwaardig bladgoud, niet of slechts met grote moeite verwerven. Na die tijd naderde zijn pensioen en miste hij voor thuis-binden misschien de energie en kracht. De band die Esveld zelf als zijn belangrijkste beschouwde en die in beide genoemde bronnen is afgebeeld, steekt in karmijnbruin oasis met leeroplegwerk in allerlei kleuren en is rijkelijk met goud bestempeld, voornamelijk door gebruikmaking van lijnen, bogen en cirkels. In 1943 werd de band aldus beschreven: ‘donker havannabruin écrassé. Leder open inlegwerk in de kleuren rood, zwart, groen, grijs en violet. Een rijk versierde band, geheel uit de hand bewerkt’. In de hoeken van het voorplat staan grote bloemen in leermozaïek en stempeling, die door guirlandes van onder andere hartjes aan elkaar verbonden zijn. Centraal is een üleet op een boekrug in zijaanzicht gestempeld, omringd door vlinders in driehoeken. Het fond bestaat uit vele flonkerende gouden puntjes. Esveld heeft het niet kunnen nalaten op de band om dit boek, F. van der Wals, De oudste vakbond van ons land, ontstaan en vijftigjarige werkzaamheid van den Algemeenen Nederl. Typografenbond (Nijmegen 1915), een werktuig van de binder centraal te zetten en niet een van de typograaf. Het achterplat is veel eenvoudiger versierd met onder andere de signatuur ‘DNE A'dam 1921’. De rug is versierd
D.N. Esveld, doublure van bovengenoemde band (foto Koninklijke Bibliotheek, Den Haag).
met hartvormige blaadjes die direct herinneren aan stempels van Cobden-Sanderson. Ook de binnenkanten van de platten zijn met leer overtrokken en met goud bestempeld. Het verguldwerk bewijst dat wat bij de dood van Esveld in Magnus gesteld werd, eigenlijk te bescheiden was:‘pur sang vakman... prima handvergulder’. Het kent in Nederland, voor zover mij bekend, geen parallellen en doet door de vele flonkerende puntjes van het fond direct denken aan het werk van beroemde Engelse ateliers van Sangorski & Sutcliffe en Rivière. Een andere band die genoemd kan worden is een experiment met een oude bindtechniek, de ‘buidelband’. Het werkstuk omvat Het Nieuwe Testament, uitgegeven door het | |||||||||
[pagina 28]
| |||||||||
D.N. Esveld, ‘buidelband’ in donkerbruin kalfsleer, met blindstempeling, om Het Nieuwe Testament (1933) (foto Koninklijke Bibliotheek, Den Haag).
Nederlandsch Bijbelgenootschap (1933), verschilt totaal van het voorgaande en werd circa vijtien jaar later gemaakt, vermoedelijk als reactie op Esvelds contacten met Van der Bom. Het was wellicht een voorbeeld om aan zijn leerlingen te laten zien. De band is niet met goud bestempeld, maar blind. Hij steekt niet in luxueus oasis, maar in degelijk kalfsleer dat in een wolkenpatroon gebeitst is. Hij heeft geen vlakke rug, maar echte ribben, zoals vroeger gewoon was. Het ingewikkelde patroon met bloemen en vlinders is vervangen door een sober, met lijnen gestempeld, ruitenpatroon in middeleeuwse stijl. Opzettelijk of door onkunde heeft Esveld de band voorzien van enkele details die we van originele buidelbanden niet kennen. Zo behoren de sluitriempjes er niet bij, nog minder het koordje dat de buidel afsluit en de ring aan het uiteinde, terwijl de buidel hier de kop van het boek verlengt en niet de staart: buidelboeken werden aan de riem gedragen om zó te kunnen worden gelezen. Het mag geen kritiek zijn, want Esveld zal het enige in Nederland bewaarde specimen, in het toen nauwelijks toegankelijke Museum Meerman, niet gekend hebben en dit soort banden alleen op afbeeldingen zijn tegengekomen. Wèl appreciëren we de moeite die hij in deze en andere ‘imitatie-banden’ heeft gestoken om oude technieken te doorgronden. De derde band is, alleen op het voorplat, rijk bestempeld en voorzien van enig oplegwerk. Dit maal zien we een afbeelding: een boom met tussen de bladeren twee vogels, die zich koesteren in het licht van de maan(?). Aan de voet een muisje en wat golven. Ik kan niet beoordelen in hoeverre dit ‘plaatje’, geheel opgebouwd uit bogen, cirkeltjes en punten, iets te maken heeft met de inhoud van het bandje, De moderne helicon van A. Fokke Simonsz. (Haarlem 1852), maar constateer dat dit soort bandversiering in zijn tijd uniek was en pas later door Dieuwke Kollewijn is opgepakt en verder uitgewerkt. Wie was deze man die, volgens zijn zoon, avond aan avond in de anonimiteit van zijn huiskamer werkte aan wat zijn idealen op het gebied van de boekband moet hebben weerspiegeld? Wie was Dirk Nicolaas Esveld die zijn kinderen 's avonds rustig moest houden om zijn flinterdunne bladgoud niet te laten wegwaaien of tot micro-balletjes te laten verkrummelen? Deze Amsterdammer in hart en nieren werd op 12 oktober 1877 in de hoofdstad geboren en stierf er 29 januari 1960. Hij kwam zijn stad zelden uit en heeft het buitenland nooit bezocht. Het | |||||||||
[pagina 29]
| |||||||||
buitenland bezocht hem wel. Zijn zoon herinnert zich de ‘Franse’ bezoekers die hun huis van tijd tot tijd bezochten, om Esvelds werk te bewonderen. Waren het Fransen of waren het Belgen, bijvoorbeeld uit de school van Ter Kameren, waar Van de Velde niet alleen het elan van de Jugendstil had gebracht, maar ook een gedegen blind- en verguldopleiding? Op 27 oktober 1892, toen hij net vijftien was geworden, trad Esveld in dienst van de firma Elias P. van Bommel. Zijn opleiding verliep intern, volgens de degelijke oude tradities die bij Van Bommel in ere werden gehouden. We kunnen de eerste tijd niet beter weergeven dan in de woorden die een redactielid bij Esvelds jubileum in 1932 in Magnus optekende, vermoedelijk uit de mond van de meester: ‘Wij zien bij hem het omgekeerde, van wat in deze tijd nogal eens voorkomt, namelijk de partij-werker, die prima handwerker wordt. Als jongen op de binderij gekomen, gaf hij zijn oogen goed de kost en voelde er veel voor om het schitterende werk, dat door en bij den Heer Van Bommel werd gemaakt, ook te kunnen vervaardigen. Hij begreep, dat den oefening den meester maakt en overtuigd dat oefening alleen door inspannenden arbeid verkregen werd, besteedde hij schier elk vrij uurtje, dat hij kon vinden, om zich in zijn vak te bekwamen, het werken in leder, het handvergulden en het daarmede verbandhoudende teekenen werden door hem zoo intens beoefend,
D.N. Esveld, band in grijs marokijn, met goudstempeling en enig leeroplegwerk, om De moderne helicon (1852) (foto Koninklijke Bibliotheek, Den Haag).
dat hij reeds, toen hij nog in de werkplaats met het gewone partijwerk meeliep, werk maakte, dat gezien mocht worden. Toen zijn patroon dit ontdekte, werd hij ook al spoedig van de eene naar de ander afdeeling overgeplaatst en sedert dien ging een zeer groot gedeelte van het kunstbindwerk, dat de Heer Van Bommel vervaardigde, door zijn handen. Eenmaal zoover gekomen, toonde de Heer Esveld zich ook hierin een meester, dat hij steeds besefte, wat hem nog ontbrak en overtuigd was, dat voortdurende oefening alleen zijn vaardigheid op peil kon houden.’ Hij bleef zich dus, thuis, bekwamen en kon zo een eerste klas handvergulder en een uitstekend vergulder van boeksneden worden, zeer bedreven in het aanbrengen van ciseleringen daarop - ik meen zijn strakke vormgeving te herkennen in enkele fraai bewerkte sneden van Van Bommel. Esveld interesseerde zich sterk voor de opleiding en had gedurende haar gehele bestaan (1921-1939) zitting in Subcommissie Noord-Holland van de Centrale Opleidingscommissie. Van dezelfde subcommissie was ook H. van Bommel lid, terwijl F.L. van der Bom lid was van de Centrale Commissie. Deze belangstelling bracht Esveld er al in 1915 toe te solliciteren naar het leraarschap handen persvergulden aan de Vakschool voor de Typografie te Utrecht, maar hij trok zich op het laatste moment terug. Wellicht schrok hij ervoor terug om Amsterdam te verlaten, maar de reden was eerder dat Van Bommel hem toen een geregelde loonsverhoging aanbood. Hij kon zijn meester-vergulder niet missen. In 1921 werd Esveld avondleraar aan de Amsterdamse Grafische School waar F.L. van der Bom voorzitter van het bestuur was zeker geen toeval. Men had er toentertijd behoefte aan om naast tekenaars-ontwerpers ook handvergulders in het lerarenkorps te hebben, zodat de leerling een programma kon worden geboden, dat aan de artistieke aanleg èn technisch kunnen recht deed. Van Bommel wilde Esveld voor het bedrijf behouden, weet zijn zoon, en bleef hem een geregelde opslag bieden. Bij zijn al genoemd jubileum in 1932 werd hij meesterknecht, waardoor ‘ieder zich naar zijn aanwijzingen heeft te gedragen’, zoals het in de toen vervaar- | |||||||||
[pagina 30]
| |||||||||
digde aankondiging heet. Esveld bleef tot aan zijn pensionering bij Van Bommel werken; aan de grafische school was hij, blijkens het artikel in Voor de grafische werkers, 1943 nog verbonden. Hij zat toen al 50 jaar in het vak. Uit het feit dat Hagen op het titelblad van zijn al genoemde Het hand-boekbinden als ‘Leraar Avondcursus Amsterd. Grafische School’ wordt aangeduid, leid ik af dat Esveld zijn functie tussen 1943 en 1945 heeft neergelegd. We weten weinig over de personen die betekenis hebben gehad voor Esvelds ontwikkeling als boekbinder. Het is evident dat Elias Pieter van Bommel daarbij een overwegend belang heeft gehad. Elias P. (1863-1944) was zoon van de bekende Amsterdamse handboekbinder Douwe Goethart van Bommel (1822-1897 of later). In 1886 stichtte hij zijn bedrijf dat van grote betekenis is geweest voor de betere industriële boekband en de luxueuze handboekband-in-kleine-oplage aan het einde van de vorige eeuw en eerste helft van onze eeuw in Nederland. Hij beschouwde partij-bindwerk niet als minderwaardig en wilde er dezelfde hoge eisen aan stellen als aan handbindwerk. Na grondige studie van binderijen in Leipzig was hij in staat in Amsterdam werk van dezelfde kwaliteit te leveren. Daardoor kon hij een belangrijk deel van de partij-markt terug veroveren, die toen in Duitse handen lag. Elias van Bommel heeft zijn bedrijf meer dan 50 jaar geleid, daarin sedert de vroege jaren twintig bijgestaan door zijn zoon Henri. Ook in de jaren dertig, toen het bedrijf een sterke teruggang meemaakte, bleef hij op zijn post. En al die tijd werkte Esveld voor hem. Elias van Bommel was ook een kundig handboekbinder. Het boekje Iets over den boekband en de catalogus 75 jaar boekbindkunst geven voorbeelden van zijn werk in verschillende stijlen: de neorenaissance (imitaties van banden die in Frankrijk rond 1550 gemaakt werden), de grillige ‘Indische’ ornamentiek die in Nederland rond 1900 populair was en de stijl met kleine bloemen en blaadjes zoals geliefd bij Cobden-Sanderson en zijn epigonen. Van Bommel had inzicht in vele stijlen van versiering, maar het is de vraag of hij een groot origineel talent had op dit terrein. Dat had Esveld in elk geval wel en de boven aangehaalde opmerking dat ‘een zeer groot gedeelte van het kunstbindwerk, dat de Heer Van Bommel vervaardigde, door zijn handen’ ging, stelt ons dan ook voor het - niet te beantwoorden - vraagstuk hoeveel van Van Bommels banden in feite door Esveld uitgevoerd èn ontworpen werd. Die vraag kan des te sterker gesteld worden voor de periode dat het bedrijf geleid werd door de zoon. Henri van Bommel (1890-1979) maakte zijn meesterproef omstreeks 1910, werd rond 1915 lid van de Bond van Boekbinders-Patroons en leidde het bedrijf sedert de jaren twintig samen met zijn vader en later alleen. Hij vervulde, in goede en slechte tijden, allerlei bestuurlijke functies, met name in de Bond, tussen 1924 en zijn dood, als secretaris (1933-1961) als penningmeester (1961-1967) en daarna als adviseur, en had hij grote invloed op het bondsbeleid. Voor zover bekend werkte hij echter na zijn leerjaren niet meer als kunstboekbinder. Sedert 1963 stonden zijn zoons R. en H. van Bommel hem in de bedrijfsvoering bij. De firma werd aan het einde van de jaren zestig geliquideerd. Esveld heeft dat niet meer meegemaakt. Wat overgebleven was van de omvangrijke collectie hand- en persstempels, waarmee Esveld dag in dag uit moet hebben gewerkt, ging naar de FGE (de opvolger van de Bond van Boekbinders-Patroons), werd in 1982 door de FGE gepubliceerd en bevindt zich nu in het Grafisch Museum te Zutphen. Een aan het begin van onze eeuw in enkele exemplaren gemaakt boekje met stempelafdrukken in inkt, Handverguldmateriaal Elias P. van Bommel, geeft afdrukken van alle daarin voorkomende handstempels maar ook menig stempel dat verloren ging voordat het fonds bij de FGE terecht kwam. Bij een vergelijking van stempels op Esvelds banden met afdrukken in speciaal dit boekje, valt op dat beide de rankenrollen die Esveld op enkele inslagen afdrukte gemeen hebben, alsook alle stempels die hij op zijn twee bewaarde imitaties van achttiende-eeuwse kantwerkbanden zette. Deze handstempels had hij dus van Van Bommel geleend. Van de beide blaadjes in stijl van Cobden-Sanderson moet Esveld echter een eigen set bezeten hebben: de afdrukken | |||||||||
[pagina 31]
| |||||||||
op zijn band en in het boekje verschillen. Voor het overige valt bij een stempelvergelijking op dat Esveld overwegend materiaal gebruikte, dat te eenvoudig van vormgeving is voor een vergelijking: bogen, lijnen, punten en cirkels. Bijna al zijn vormen werden door gebruikmaking van dit materiaal opgebouwd! Vermoedelijk heeft hij ze van Van Bommel geleend; beide voorbeeldenboekjes leren dat de firma over een indrukwekkend fonds van dit soort beschikte. In de catalogus 75 jaar bindkunst in Nederland heb ik het verguldwerk op een band van Van Bommel, bestempeld met doorsnijdende linten en mauresken, toegeschreven aan B. Ellermeyer ‘die toen veel handbindwerk van de firma vervaardigde’. Nu is duidelijk dat Esveld minstens even goed de (expert) vergulder kan zijn geweest. De firma had aan velerlei verzoek naar meer en minder origineel verguld- en inlegwerk te voldoen. En wie kon dat beter uitvoeren dan Esveld? In dit bedrijf kon hij zich uiten in datgene wat hij het best beheerste en wat hem lief was. Toch zal dit werk hem niet altijd bevredigd hebben en vond hij het nodig bepaalde esthetische problemen ‘uit te plussen’ en zo zien we hem voorover gebogen zitten, over zijn stempels op de huiskamertafel. Werden de ontwerpen hem aangeleverd, of maakte hij ze (op den duur) zelf? In Magnus, dat in de beginperiode vele geïllustreerde artikelen over de boekband in andere landen en tijden bevatte en dat stellig op het bedrijf aanwezig was, kon hij daartoe inspiratie opdoen. Of vond hij relevante afbeeldingen in de boeken op het vakgebied, die de firma ongetwijfeld bezat, of, misschien, in het soort album met ingelegde, uitgeknipte afbeeldingen dat van andere bedrijven bekend is? Stellig heeft ook Frederik Lambertus van der Bom richting gegeven aan Esvelds activiteiten op het gebied van de boekband, maar hoever diens invloed ging is niet aan te geven. Van der Bom (1873-1955) behoorde, meer nog dan Van Bommel, tot de leidinggevende figuren van het vak en niet, als Esveld, tot de werkers. Van der Bom was in 1909 een van de oprichters van de Bond van Boekbinders-Patroons en volgde in hetzelfde jaar Jan Mensing als voorzitter op, om deze functie tot juli 1946 te behouden. Verder was hij, sedert de oprichting in 1929, voorzitter van de Grafische Bedrijfsvereniging en hanteerde hij de voorzittershamer onder andere ook in het bestuur van de Amsterdamse Grafische School, de Centrale Commissie voor het Boekbindersbedrijf. Hij was lang bestuurslid
D.N. Esveld aan het werk in zijn huiskamer; naar een oude foto.
van de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels tussen 1928 en 1943, toen het hele bestuur na aanstelling van een gemachtigde door de bezetter en-bloc aftrad. Uit de lofprijzingen die hem van velerlei kant werden toegezwaaid in een speciaal nummer van Magnus, verschenen bij zijn dood in 1955, wordt duidelijk dat deze onvermoeibare en rechtschapen man er ook trots op was binder te zijn. Als handboekbinder met open oog voor de mechanisatie was hij, net als Esveld, een warm voorstander van de vakopleiding en ook op dat terrein een stuwende kracht. Vermoedelijk hebben beiden elkaar in de opleiding eerst recht gevonden. Waarschijnlijk heeft Van der Bom, wiens handboekbanden in zijn Iets over den boekband bepaald niet revolutionair blijken te zijn geweest, in Esveld zijn meerdere op esthetisch terrein erkend. Hìj zal hem ertoe aangespoord hebben een enkele maal naar buiten te treden, bij voorbeeld door de afbeeldingen in zijn boek. Ik denk dat het contact met van der Bom ook in ander opzicht | |||||||||
[pagina 32]
| |||||||||
van wezenlijk belang voor Esveld geweest is. Zijn experimenten met oude bindtechnieken en methoden van versieren dateren, voor zover valt op te maken uit de data van de omsloten boeken, uit de periode ná het verschijnen van Van der Boms boek en voor mijn geestesoog zie ik beide heren delibereren over hoe een bepaald bandtype waarvan zij wèl de afbeeldingen, maar niet de originelen kenden, nagebootst zou kunnen worden. Indirect of direct zal ook Jan (Johannes Cornelis Maria) Mensing (1869-1952) invloed op Esveld uitgeoefend hebben. Mensing nam in 1893 het boekbindbedrijf van zijn vader, Carolus Johannes over, maar bleef een overwegende belangstelling voor de handboekband behouden. Hij was niet alleen een van de oprichters van de Bond voor Boekbinders-Patroons, maar ook van de vereniging ‘Kunst toegepast op boekbanden’ (1895), die in 1896 en 1897 het tijdschrift De boekband uitgai, waarin al een verslag van de activiteiten van Cobden-Sanderson werd gegeven. Zijn band om het album-Boissevain, in 1910 in Magnus beschreven en afgebeeld, was voorzien van leeroplegwerk en een stempeling van blaadjes en lijnen, vertoont de invloed van Cobden-Sanderson en doet sterk denken aan Esvelds bovengenoemde ‘Typographen-band’. Alleen is Mensings lijnvoering strakker. Ook H.W. Yntema, een ander oprichter van ‘Kunst toegepast op boekbanden’ en vóór 1909 overleden, kan invloed op Esveld hebben uitgeoefend, wellicht slechts indirect. Een door hem gemaakte en in 1910 in Magnus gepubliceerde band heeft op de platten een patroon van door lijnen gestempelde spitsbogen die hun oorsprong vinden op de plaats waar de ribben aan het plat raken. Een vergelijkbare bogenstempeling vinden we op een van de ons geschonken Esveld-banden. Ook Leendert Jan Lievegoed (1866/67-1928) kan invloed op hem gehad hebben. De banden die leerlingen in 1914 onder zijn leiding maakten, vertonen in elk geval een soort patroon van blinde lijnen met gouden puntjes dat, weliswaar in veel meer speelse vorm, in later werk van Esveld naar voren komt. Of zijn deze ‘tektonische’ banden, waar de versiering een verlengde is van de constructie, eerder geïnspireerd op Duits werk, gemaakt in de omgeving van het Bauhaus, in het bijzonder door Ignatz Wiemeier? In Esvelds werk vinden we de voorliefde voor ‘Indische versieringen’, die vele Nederlandse binders of ontwerpers van banddecoraties in de eerste tien jaar van onze eeuw hadden, niet terug. Esveld maakte geen batik op perkament - in feite heb ik geen banden in perkament van hem gevonden. Noch paste hij het grillige soort versiering toe dat banden van Mensing, Smits, Van Bommel en Lebeau in die periode kenmerkte. Ook de latere Nederlandse liefde voor typografische of calligrafische teksten op de platten had hij, zoals gezegd, niet. J.B. Smits en S.H. de Roos waren vooraanstaande representanten van deze stijl. Het is mogelijk dat Esveld door eigentijds Duits werk beïnvloed is - dat van Wiemeier werd al genoemd. Van Bommel zal indertijd in Leipzig niet alleen ideeën opgedaan hebben voor het mechaniseren van zijn binderij, maar ook over nieuwe stromingen in de bindkunst en die later aan Esveld hebben doorgegeven. Maar hij kan werk van vroeg twintigsteeeuwse Duitse binders ook uit afbeeldingen gekend hebben, bij voorbeeld die in 1914/15 in Magnus gepubliceerd werden. Esvelds voorliefde voor grote, uit verschillende stempels en bogen opgebouwde, centrale rozetten, kan teruggaan op vergelijkbare vormen in vele afbeeldingen bij dit artikel. Franse invloed is in Esvelds werk niet te bespeuren, maar een gelijkenis met sommige art-nouveau-banden van Van de Velde, zij het een zeer oppervlakkige, valt niet te ontkennen. Veel belangrijker voor zijn ontwikkeling als vergulder moet echter het eigentijdse Engelse werk zijn geweest, waarmee hij wellicht niet alléén door afbeeldingen in aanraking is gekomen. Wat betreft de stempelpatronen moet in de eerste plaats gewezen worden op Cobden-Sanderson die al een aantal malen genoemd is. Een band van hem werd in 1897 in De boekband gepubliceerd en andere banden in 1911 in Magnus. Toch lijkt-Esvelds werk nog meer gemeen te hebben met banden van Cobden-Sandersons leerling Douglas Cockerell die in het tweede nummer van | |||||||||
[pagina 33]
| |||||||||
Magnus (1910) naar voren komt met o.a. een band die centraal op de platten een grote rozet heeft, samnegesteld uit vele kleinere stempels. Verder tonen sommige banden ook een gelijkenis met stukken gemaakt door leden van de Guild of Women Binders. Ik weet niet hoe Esveld de Engelse banden gekend kan hebben. De Nederlandse binder stonden, blijkens vele korte vermeldingen in Magnus, in elk geval allerlei relevante catalogi ter beschikking, bij voorbeeld van de Engelse antiquaar Maggs die ook eigentijdse banden te koop aanbood en afbeeldde. Verder kan Esveld de exposities van boekbanden bezocht hebben die van tijd tot tijd gehouden werden, zoals die van Engels bindwerk in het Stedelijk Museum (1923). Op dezelfde wijze kan Esveld kennis hebben genomen van het werk van toenmalig beroemde Engelse binders als Rivière, Zaehnsdorf en vooral Sangorski & Sutcliffe die, net als Van Bommel maar op veel hoger niveau, alle soorten (hand)boekbanden maakten, van de meest luxueuze eenling tot een relatief sobere band in ‘oplage’. Hun prachtigste ‘jewelled bindings’ waren al juwelen door een totale bestempeling van de achtergrond met vele puntjes met een effect als van Byzantijnse mozaïeken. Maar zij bevatten vaak ook echte juwelen, waardoor de prijs van deze banden in de duizenden (toenmalige!) ponden kon lopen. Het meest extreme voorbeeld was hun absolute meesterwerk dat Omar Khayám's Rubáiyat (een toen geliefde tekst om ‘exotisch’ te binden) bevatte, gemaakt voor een rijke Amerikaan en uit veiligheidsoverwegingen met de onverwoestbare ‘Titanic’ naar de VS werd verscheept... In Esvelds ‘Typografen-band’ zie ik een poging de pracht van dit soort banden in een bescheidener Nederlands te vertalen - zonder succes! Esveld lijkt zijn invloeden vooral tot circa 1920 te hebben ondergaan, om die daarna zelfstandig te verwerken. In de jaren dertig stond hij nog éénmaal onder invloed van een confrater, Van der Bom, maar eerder in intellectueel dan artistiek opzicht. Zelf heeft hij nauwelijks invloed op anderen gehad. Weliswaar zal zijn wijze van werken menig leerling aan de school een goed voorbeeld hebben gegeven, maar zijn teruggetrokken karakter zal hem verhinderd hebben ook in artistiek opzicht school te maken. Het zal duidelijk zijn dat het voor de KB een buitenkansje is werk van deze man in de collectie te mogen opnemen, zeker waar het door de diversiteit inzicht biedt in zijn totale kunnen en de verschillende stijlen en technieken waarin hij zich gedurende een lang en vruchtbaar leven heeft verdiept. Het is dan ook niet zonder emotie dat ik de slotpassage van het al genoemde artikel uit Magnus van 1932 aanhaal: ‘Hij bleef oefenen en werken. De verzameling, die hij zoo langzamerhand van eigen werk gekregen heeft, is een zeer merkwaardige collectie, die naar wij hopen, niet steeds verscholen zal blijven in zijn woning’. In deze wens heeft zijn zoon na 60 jaar voorzien! | |||||||||
Aanbevolen literatuur
|
|