Boekbesprekingen
Balans en Perspectief van de Nederlandse Cultuurgeschiedenis. De productie, distributie en consumptie van cultuur. Onder redactie van JJ. Kloek en W.W. Mijnhardt. Amsterdam-Atlanta, Rodopi, 1991. 135 blz. isbn 90-5183-211-7 f 29,50.
Cultuurgeschiedenis is een woord waar je niet te lang naar moet kijken. Want hoe meer je erover nadenkt, des te sterker de gedachte zich opdringt dat cultuur dus al geschiedenis is. Dat cultuur niet iets blijvends is, maar gedoemd om op te gaan in de geschiedenis. Afgelopen december signaleerde men het langzame verdwijnen van de Sinterklaastraditie ten gunste van het kerstfeest, en prompt verschenen er boeken over de geschiedenis van Sinterklaas. Weer een stukje cultuur verdwenen, weer een onderwerp erbij voor de cultuurgeschiedenis.
Het vak zit werkelijk in de lift. In 1991 werd in Amsterdam het Instituut voor Cultuurgeschiedenis opgericht, een onderzoeksschool die al het lopende onderzoek op dit gebied wil kanaliseren. En drie jaar geleden werd er in Utrecht een tweedaags congres aan gewijd onder de titel ‘Balans en Perspectief van de Cultuurgeschiedenis’. Een wat aarzelende titel voor een ambitieus project dat inmiddels heeft geresulteerd in zeven congresbundels.
De bundels behandelen sterk uiteenlopende facetten van de cultuur. ‘Het wonen’ bij voorbeeld, en ‘Vermaak’, ‘seks’, ‘De dood’, ‘Moderne levensstijlen’, de cultuurgeschiedenis zelf en ‘De productie, distributie en consumptie van cultuur’. Achter deze laatste, dodelijk saaie titel gaat een van de aardigste bundels uit de reeks schuil. Het aardigst althans voor mensen die geïnteresseerd zijn in boekgeschiedenis en leescultuur. Vijf van de negen artikelen vallen onder die noemer.
Een daarvan is van de in 1991 overleden hoogleraar Bert van Selm. In zijn artikel gaat hij in op de mogelijkheden voor zeventiendeeeuwse boekverkopers om hun uitgaven lucratief te verspreiden. ‘Het kompt altemael aen op het distribuweeren’, aldus een tijdgenote. De meest gebruikte methoden om boeken onder de aandacht te brengen, waren advertenties en het in commissie geven. Ook drukte men wervende teksten af op de titelpagina, of fondslijsten achterin het boek. Van Selm inventariseert vooral. Het grote werk moet allemaal nog gedaan worden, schrijft hij in zijn conclusie.
Dat geldt ook voor de geschiedenis van de negentiende-eeuwse uitgeverij. B.P.M. Dongelmans geeft zijn artikel ‘Over boekenslijters, boekverkopers en uitgevers in de negentiende eeuw’ niet voor niets als ondertitel ‘Enkele ontwikkelingen’ mee. Dongelmans constateert wrevelig dat Krusemans standaardwerk Bouwstoffen voor een Geschiedenis van den Nederlandschen Boekhandel (1886-1887) voor de meeste studies nog steeds de belangrijkste bron is. Hij gaat ervan uit dat men tegenwoordig andere vragen stelt dan Kruseman destijds deed. In zijn artikel wil Dongelmans zich bij voorbeeld buigen over de stijging van de boekproduktie in de negentiende eeuw. Maar daarmee geeft hij aan ook door het Kruseman-virus te zijn besmet. De opbouw van de Bouwstoffen is immers zo, dat van elk decennium ook eerst een schets van de boekproduktie wordt gegeven. Het artikel van Dongelmans biedt overigens een schat aan cijfermateriaal. Hij heeft op basis van het Adresboek voor den boekhandel en Brinkmans catalogus niet alleen berekend hoeveel boeken er werden uitgegeven, maar ook door wie. Waren het zuivere uitgevers, of uitgevers / drukkers, of boekverkopers / drukkers die de boeken uitgaven? Een staatje over de jaren 1855-1870 laat zien dat het merendeel van de boekhandelaren in Amsterdam ‘debitant’ was, dus alleen een winkel had. Gek genoeg verandert er in die vijftien jaar op dit punt niet veel. De wat cryptisch vormgegeven staatjes over de boek-produktie doen denken aan die in de Bouwstoffen, die ook op basis van Brinkmans catalogus gemaakt zijn. Kruseman is taaier dan Dongelmans denkt.
De andere boekgeschiedenisartikelen behandelen de twintigste-eeuwse uitgeverij (in economisch jargon) door R.E.M. van den Brink en Nederlandse vrouwentijdschriften in de achttiende eeuw door Suzan van Dijk en Dini Helmers. Het artikel over de vrouwentijdschriften is eigenlijk niet veel meer dan een pleidooi om over vrouwentijdschriften te schrijven. Hadden de auteurs dat dan maar gedaan!
De bundel besluit met een bijdrage van Han Brouwer over lezers in Zwolle aan het eind van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw. Volgens Brouwer, die zich baseert op klantenboeken van de Zwolse firma's Tijl, Tjeenk Willink en Waanders, zijn er aanwijzingen dat alleen een relatief kleine