De Boekenwereld. Jaargang 8
(1991-1992)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||||
‘Wij willen Nieuwe Gidsen zijn, c'est ça.’
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||||||
meling ‘van alle voorname oude schrijvers’ uit te brengen, tegen een prijs die het iedereen toestond de collectie op te bouwen. De deeltjes waren daarom in een klein formaat en uiterst sober uitgevoerd. Voor slechts dertig cent per deel konden de intekenaren in het bezit komen van werk van Vondel, Cats, Huygens en andere Nederlandse klassieken.
Portret van H.A.M. Roelants. Foto S.A. Schotel.
De literaire kritiek reageerde positief op Roelants’ serie. De Tijdspiegel onderstreepte het nut ervan voor de volksontwikkeling. Diegene die het, wegens ‘het veto zijner beurs’, tot dan toe zonder klassieken had moeten stellen, kon dankzij het Pantheon toch zijn ‘boekerij’ uitbreiden. Het literaire tijdschrift Gelderland sprak van een ‘Volks-bibliotheek’ die hopelijk tot een nuttiger tijdsbesteding zou leiden, dan men in volkse kringen gewoon was. Busken Huet, die overigens zelf nummer zes van de reeks (Gedichten van H.K. Poot) bezorgde, noemde het een ‘ernstige en loffelijke onderneming’. De Gids deed haar kritische reputatie eer aan en reageerde vooralsnog negatief op ‘de uitgave der zoogenaamde klassieke Nederlandsche auteurs, die in hare wijze van bewerking slechts teveel de oppervlakkigheid vleit’ en die bovendien volgens De Gids de teksten door verkorting zou verminken.Ga naar eind3. Het Klassiek, letterkundig panthéon was geïnspireerd op de Belgische reeks Panthéon Classique et Littéraire die, zoals uit advertenties blijkt, ook in Nederland te koop was.Ga naar eind4. Evenals haar voorbeeld was het Klassiek, letterkundig panthéon sober uitgevoerd en vergeleken met de gangbare klassieken-edities spotgoedkoop. Collega-boekhandelaren vielen Roelants aan op grond van die lage prijs. Het Panthéon zou voor alle andere uitgaven van klassieken de nekslag betekenen. Maar Roelants verweerde zich door zich te beroepen op de tijdgeest: ‘De eeuw des stooms en der vooruitgang heeft niet weinig op onzen handel gewerkt [...].’ Volgens hem was het zaak over te stappen van de dure boeken in kleine oplagen naar het goedkope boek waarvan duizenden exemplaren konden worden omgezet. Alleen zo zou ‘de zoon der Negentiende eeuw’ zich de klassieken kunnen aanschaffen.Ga naar eind5. Hij paaide de boekverkopers door erop te wijzen dat het Panthéon nu eens eindelijk afrekende met het publieke waanidee dat boeken altijd maar nieuw, nieuwer of allernieuwst moesten zijn. Het Panthéon zou de smaak voor oude literatuur aanwakkeren en leiden tot ‘verheffing en meerdere beoefening onzer Nederlandsche Letterkunde [...]’.Ga naar eind6. Daarop verstomde de kritiek van zijn collega's. Mogelijk had men zijn woorden ter harte genomen: er verschenen vanaf dat jaar steeds meer goedkope klassieken-series. Belangrijke concurrenten waren bij voorbeeld J.B. Wolters die een Bibliotheek van Nederlandsche Letterkunde uitgaf onder redactie van T. Terwey, en de uitgever H. Suringar die de Nederlandsche Klassieken onder redactie van Eelco Verwijs op de markt bracht. Het Panthéon kende geen vaste redactie. Een groot deel van de Panthéon-deeltjes was bezorgd door J. van Vloten (1818-1883), die als filoloog gedreven werd door va-derlandsliefde en idealen over ‘volksverheffing’. Deze drie facetten van zijn persoonlijkheid kwamen hem bij zijn bemoeienissen met het Panthéon van pas, zoals uit de prospectussen voor de serie blijkt. Daarin werd de serie aangeprezen als van groot belang voor de Nederlandse natie, vanwege de taal. Van Vloten was daarnaast ook een eigenzinnig man, die het met de editie-techniek niet zo nauw nam. ‘'t Blijft haast onverklaarbaar dat deze met de uitgave zoo zonderling heeft omgesprongen.’ werd over hem gezegd.Ga naar eind7. Desondanks zat het Klassiek, letterkundig panthéon al die jaren vast in het zadel. In 1866 verkocht Roelants 4323 losse delen uit de reeks en dat getal bleef groeien tot 5761 in 1887. Omstreeks 1890 bedroeg de zuivere winst ruim 1700 gulden per jaar en ook in België werden per jaar nog eens 150 à 200 exemplaren verkocht.Ga naar eind8. Toch deed Roelants op een fondsveiling in 1891 zijn serie over aan W.J. Thieme & Cie., een bekende uitgever van schoolboeken waar C. Schillemans de dagelijkse leiding had. Misschien zag Roelants een bedreiging in de reeks Zwolsche Herdrukken die een jaar eerder bij de concurrent Tjeenk Willink was begonnen. Een serie waarvan de eerste elf titels (op één na) ook al in het Panthéon zaten. Die Zwolse redactie geloofde in ieder geval niet in | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||||
toevalligheden. ‘De verkoop van het pantheon is in elk geval een bewijs dat Roelants in zijn onderneming geen heil meer ziet, wellicht ook ten gevolge van het verschijnen der Zw. Herdr.’ schreven zij elkaar tevreden.Ga naar eind9.
Prospectus Klassiek, Letterkundig Panthéon van H.A.M. Roelants. In map Prospectussen & Personalia H.A.M. Roelants. Bibliotheek van de Vereeniging, UB Amsterdam.
De drie redacteuren van de Zwolsche Herdrukken waren allen nieuwkomers, geen grote namen nog. Van den Bosch en Buitenrust Hettema waren beiden 28, Cramer 38 toen de reeks van start ging. Zij kenden elkaar uit Zwolle, waar J.H. van den Bosch geboren en getogen was en de andere twee naar toe trokken om les te geven aan het plaatselijk gymnasium. Van den Bosch had nog geen werkkring. Hij zocht contact met ‘kruiwagens’ als Jan ten Brink, aan wie hij zich presenteerde als ‘letterkundige te Zwolle’.Ga naar eind10. Het plan voor de reeks lijkt van Hettema afkomstig, hij vroeg zijn vrienden (ze tutoyeerden elkaar alledrie) op een avond bij hem langs te komen in Zwolle. ‘We kunnen dan ene <planning> vaststellen voor de uitgave van Ned. Klassieken, die zoo goed als zeker is.’Ga naar eind11. Om Tjeenk Willink voor het plan te winnen schetste Buitenrust Hettema dit als volgt: ‘Wil het nieuw opgezette de bestaande Panthéons en Terwey's de baas worden, zoo moeten de no's beter zijn.’ Zijn voorstel daarvoor was niet alleen een nauwkeuriger tekst geven, maar ook betere aantekeningen en een woordenlijst toevoegen. ‘Dit laatste vindt men bij geen der andere’, schreef hij. De deeltjes moesten op een gelijksoortige manier be-werkt worden, zodat de serie een eenheid zou vormen. Het beoogde publiek omschreef
Portret van F. Buitenrust Hettema op jeugdige leeftijd. Archief Provinciale Bibliotheek Leeuwarden.
hij als scholieren, zelf-studerenden, schoolmeesters en collega-letterkundigen. Het moest daarom een echte studie-uitgave worden en niet een volksuitgave zoals het Panthéon werd genoemd.Ga naar eind12. Van den Bosch wees op het belang van juist de serievorm voor dit soort uitgaven, want ‘anders kan men geen oordeel vellen over de ‘levensvatbaarheid der onderneming’.Ga naar eind13. De firma was aanvankelijk wat aarzelend. ‘Wij moeten slagen als de uitgever doorzet’ schrijft Van den Bosch aan Buitenrust Hettema.Ga naar eind14. ‘Zijt gij al eens zoo welsprekend geweest dat je hem overtuigd heb van de zekerheid van het slagen zoo hij doorzet? That's the question!’.Ga naar eind15. Maar uiteindelijk zwichtte de uitgever voor hun bravoure. ‘Hij ziet nu in de onderneming iets goeds. Hij heeft bij velen naar de mening over de Zw. H. geïnformeerd en heeft overal goeds vernomen ja zelfs zei hij nergens een wanklank te hebben gehoord’ berichtte Cramer aan Van den Bosch die inmiddels naar Zierikzee was verhuisd.Ga naar eind16. Ondertussen zat ook de firma W.J. Thieme niet stil. Na de aankoop van het | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||||||
Panthéon in 1891 had C. Schillemans besloten de serie nieuw leven in te blazen en haar reputatie te verbeteren. Hij schreef enkele letterkundigen aan en vroeg hen om advies. Men adviseerde hem de reeks niet alleen te verbeteren, maar ook uit te breiden en'[...] daardoor duidelijk te maken dat het Panthéon herleeft en dat de behoefte aan uitgaven als Zwolsche Herdrukken etc. niet meer zoo levendig gevoeld zal worden.’Ga naar eind17. De verbetering die men Schillemans aanraadde, sloeg op de oude Van Vlotendeeltjes. Maar Schillemans wilde sommige Van Vloten-edities pas opnieuw laten bewerken, als de voorraad was uitverkocht. Dat leverde hem in de vakbladen het verwijt op dat hij de studie van de oude letteren ‘in diskrediet’ bracht.Ga naar eind18. De deeltjes die niet door Van Vloten waren bezorgd, werden vaak ongezien herdrukt zodat geen honorarium betaald hoefde te worden, tenzij de uitgever iemand vond ‘die 't voor een koopje zou willen corrigeeren.’Ga naar eind19. De uitbreiding van het Panthéon betekende dat voortaan ook werken van voor de zestiende en na de achttiende eeuw werden opgenomen. Als eerste kwamen daarvoor in aanmerking Die Borggravinne van Vergi (14e eeuw) en J. Vosmaers Leven en wandelingen van Meester Maarten Vroeg (1826). Schillemans had van Vosmaers boek een exemplaar ‘op de kop getikt’ en wilde het boek zonder meer overdrukken, zodat de uitgave in een paar weken gereed zou zijn. Losjes vroeg hij in zijn standaardformulering aan de bewerker in kwestie of hij ‘lust [had] er een woordje bij te schrijven’.Ga naar eind20. Dat was heel wat anders dan de lange inleiding en de ‘Litteraire Beschouwing’ die de deeltjes van de Zwolsche Herdrukken tot een vraagbaak voor het onderwijzend personeel had gemaakt. De redactie van de Herdrukken ging bepaald niet over een nacht ijs, zoals blijkt uit de veelomvattende correspondentie die zij met de bewerkers voerde. P. Leendertz jr. kreeg zijn Warenar.-bewerking nog vele malen retour om deze nog wat om te werken. Hem werd verzekerd dat een deeltje uit de reeks gemiddeld zo'n drie à vier jaar in bewerking was voor het uitgegeven werd. De reden daarvoor was dat men zoveel mogelijk naar eenheid in de bewerkingen streefde. Iedere bewerker moest alleen die plaatsen in de tekst verklaren die in het hedendaags taalgebruik niet te bevatten waren. Polemieken in de noten over tekstvarianten en dergelijke, waren uit den boze. De deeltjes moesten niet te geleerd overkomen, maar rechtstreeks tot het hart spreken.Ga naar eind21. Tjeenk Willink schikte zich in hun strenge eisen. Voor elke nieuwe druk van een deeltje werd de tekst nauwkeurig bijgewerkt en de uitgever betaalde daar ook voor. De kwaliteit van de Herdrukken bleef ondertussen niet onopgemerkt. Diverse letterkundigen stuurden hun bewerkingen van klassieken op naar de uitgever, in de hoop in de reeks te worden opgenomen. Vakmensen spraken vol lof over de Zwolsche Herdrukken. Zo schreef Jan te Winkel, die zelf aanbood een deeltje te bezorgen: ‘Uw plan, en dat van de firma Tj.W. komt mij zeer goed voor. Wij hebben Neudrucke noodig die beter aan de vereischten der nauwkeurigheid, enz, voldoen, dan die van het Schiedammer Pantheon.’Ga naar eind22. En criticus Taco de Beer prees de pas begonnen reeks meteen al in zijn literatuurgeschiedenis Geschiedenis der Nederlandse letteren 1880-1890 uit 1892. Bij series is het vaak zo dat de naam ervan als een keurmerk gaat fungeren. Ieder deeltje profiteert van de uitstraling die de serie als geheel heeft.Ga naar eind23. Bij de Zwolsche Herdrukken was dit zeker het geval. De serie werd als een geheel beschouwd. Loftuitingen werden niet aan het adres van één bewerking gericht, maar aan alle delen in de reeks, zoals uit de recensies blijkt. Helaas voor het Panthéon ging ook daar het serie-effect op. Het Panthéon had tot verdriet van sommige bewerkers, als geheel een slechte reputatie. Verongelijkt schreef één van hen ‘[...] al is er in 't Pantheon veel minderwaardigs, ik zou toch niet alle nummers over een kam willen scheren.’Ga naar eind24. Maar hij kon niet verhinderen dat dat toch gebeurde. De serie werd slordig genoemd en ‘muf’. Een tijdgenoot herinnerde zich vooral het sombere uiterlijk van het Panthéon: ‘Ik heb er mijn leven lang een indruk van ongezelligheid en ongenoeglijkheid aan bewaard.’Ga naar eind25. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||||
Zo waren na het eerste jaar de kaarten geschud. De concurrentiestrijd kon beginnen. De redactie van de Zwolsche Herdrukken besloot het Panthéon stevig aan te pakken. ‘Onder de nuttigste bezigheden waarmee de academische heren
Tweede klas van een gymnasium in Den Haag/Westeinde in 1905. Foto Nederlands Schoolmuseum, Rotterdam.
zich kunnen bezighouden is het uit de vaart smijten van Roelants Pandemonium’ sneerde J.H. van den Bosch in 1892.Ga naar eind26. Cramer klinkt nog wat agressiever: ‘Over het doodmaken van het Panthéon moet ik het nog eens met Hettema hebben.’Ga naar eind27. In ieder geval stond vast dat de strijd uitgevochten zou worden in Taal en Letteren, een tijdschrift dat door Hettema en Van den Bosch zelf was opgericht in 1891. Het blad was bedoeld als spreekbuis van een nieuwe generatie letterkundigen, waarvan de drie redacteuren de woordvoerders waren. Net als de beweging van Tachtig zagen zij in de poëzie een hogere vorm van leven. ‘Poëzie is de trilling in uw hart, het ritselen van ongewone verborgen gewaarwordingen’ definieerde J.H. van den Bosch.Ga naar eind28. Zij wilden uit de sleur van de negentiende-eeuwse literatuurbeoefening breken, een sleur die voor hen gestalte kreeg in het gepeuter van sommige Panthéon-redacteuren. Van den Bosch noemde in dit verband de letterkundigen F.A. Stoett, P. Fockens, en H. Eymael. Weliswaar voerden zij de doctorstitel, hij niet, maar daar ging het niet om. Wat nodig is, is ‘hart hebben, goddomme, en respect hebben en “Herdrukken” stichten omdat je je Litteratuur zoo eeuwig lief hebt, en den ernstigen gewetensarbeid.’Ga naar eind29. Volgens de nieuwe richting moest de literatuurles op school ‘invoelend en daardoor begrijpend’ zijn, geen ‘letteroefeningen’ die niet doordrongen tot het hart.Ga naar eind30. Zij wilden in goed socratische stijl de leerlingen laten beseffen wat uit hen zelf kwam en daardoor écht was. Deze nieuwe manier van pedagogisch denken had zich in vrijwel het hele onderwijs een plaats veroverd. De oorsprong daarvan moet waarschijnlijk gezocht worden in de mythe dat het kind en de kunstenaar iets gemeen hebben. De jeugd werd, meer dan voorheen, geïdealiseerd.Ga naar eind31. In de literatuurlessen moest de artisticiteit van het individu (kind en kunstenaar) worden benadrukt. De woordvoerders van de nieuwe richting hadden grootse plannen: ‘het onderwijs van de oude bedeeling in duigen patsen en de kinderen voor een hooger wereld opvoeden. Wij willen na- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||||||
tuur en waarheid zeggen en al de jonge menschen een onoverwinnelijke afkeer van alle grijs en grauw in taal en leven inboezemen. Dat, niet waar? Nog anders: wij willen Nieuwe Gidsen zijn: c'est ça!’ schreef J.H. van den Bosch in een bevlogen brief aan zijn vriend Hettema.Ga naar eind32. Alle drie lazen ze De Nieuwe Gids waar zij een gezamenlijk abonnement op hadden. Cramer, een gemankeerd dichter, overwoog zijn gedicht ‘Reisheugenis’ op te sturen naar De Nieuwe Gids, omdat hij vond ‘dat ik daarin alle versleten banaliteiten geheel gemeden heb’.Ga naar eind33. In hun hang naar de idealen van Tachtig waren zij één. Natuur en waarheid zeggen, daarvoor was Taal en Letteren het medium en het Panthéon doelwit. ‘Waarom zou het Panthéon niet in T & L aan de kaak gesteld worden?’ schreef van den Bosch aan Hettema.Ga naar eind34. En hij voegde de daad bij het woord met zijn artikel ‘Hoe men uitgeeft en verklaart’.Ga naar eind35. Zijn grootste kritiek op het Panthéon was, dat men steeds verzuimde aan te geven welke bron als basis voor de editie had gediend. Het Panthéon noemde hij een ‘afschrikwekkend voorbeeld’ daarvan. Het maken van een teksteditie vond Van den Bosch een zaak van vertrouwen, eerbied en geweten. Het Panthéon miste die deugden, omdat het tot speeltuin van verschillende letterkundigen geworden was. ‘Wij hebben een dertigcents-bazar, waar iedereen voor werken mocht en iedereen zijn snipperuur-knoeisels aan kwijt kon worden. En het is wel geen Editing-Society, maar ze hebben er toch “Klassiek Panthéon” boven gezet. Het is niet een enkel uitgaafje, maar een geheele reeks die hier uit ongeschikte handen is voortgekomen.’ Hier raakte Van den Bosch de kern. Het Panthéon miste dat wat de Zwolsche Herdrukken zo succesvol had gemaakt: een beginselprogramma. De bewerkers van het Panthéon deden maar wat. Degene die daar de onderneming leidde, was de uitgever zelf. En Schillemans was iemand zonder speciale affiniteit met literatuur, een zakenman die alles op ‘een koopje’ wou. Juist een redactie kon van een serie een eenheid maken, een serie met een gezicht. ‘Een bewijs dat de redactie er niet alleen voor de leus is...’ was Cramers reactie toen de Zwolsche Herdrukken om hun eenheid geprezen werden.Ga naar eind36. Het beginselprogramma van de Herdrukken, voor zover dat uit de correspondentie kan worden opgemaakt, volgde de nieuwe opvattingen in het literatuuronderwijs die hierboven genoemd zijn. Lezenswaardige teksten moesten er in de reeks worden opgenomen, teksten die tot het hart spraken. Niet alleen de standaardwerken, maar ook Multatuli, Potgieter, kluchten etcetera. En de deeltjes dienden in hun tijd geplaatst en verklaard te worden door invoelende redacteuren. De annotaties zouden niet te geleerd moeten zijn, maar wel studieus en altijd even zorgvuldig. De reeks moest ‘zuiver’ zijn. Zulke richtlijnen ontbraken bij het Panthéon. De Zwolsche Herdrukken floreerden dus dankzij de redactie. Het uiteenvallen
C. Schillemans. Foto uit Sijthoffs Adresboek voor den Boekhandel, 1905.
van de redactie betekende daarom ook het eind van de serie. De breuk in de redactie had, niet toevallig, ook met principes te maken. Net als Tachtig groeide het driemanschap uiteen. Buitenrust Hettema kreeg steeds meer een afkeer, zo blijkt uit de brieven, van het ‘klassieke’, dat in de gangbare literatuurgeschiedenissen zozeer bewierookt werd. Mogelijk had de serie daarom een neutrale naam gekregen, en niet iets als ‘Nederlandsche klassieken’. Buitenrust Hettema ging zich meer en meer bezig houden met dialecten van ‘de Nederlandsche stam’ | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||||
en met middeleeuwse literatuur. In de Zwolsche Herdrukken tekende hij daarom voor de uitgave van de Reinaert. In zijn bibliotheek bevonden zich 21 edities van de Reinaert.Ga naar eind37. De spelling Kollewijn, die uitging van het motto taal = klank, ging hem aan het hart. Trouw hield hij vol om bij voorbeeld niet ‘redactie’ maar ‘redaksie’ te schrijven. Ook Van den Bosch steunde het voorstel tot spellingswijziging. Maar hij werd vooral gegrepen door de ideeën over Gemeenschapskunst of ‘Ruskianisme’ zoals Cramer het noemde naar de voorman John Ruskin. Hij wilde in Zierikzee aan Toynbee-werk gaan doen en had sympathie voor de sociale beweging.Ga naar eind38. Zijn opvattingen leidden tot grote interesse voor het ‘volksaardige’ in de literatuur. Hij raakte ervan overtuigd dat literatuurgeschiedenis alleen in cultuurhistorische termen geschreven kon worden. Dat betekende dat Hooft en Vondel minder aandacht moesten krijgen.’[...] niet enkel dus de toen fijne dichters, de ‘netten’, de netten van de latere litteratuurgeschiedenis. Dat verdomde napraten. [...]’. Van den Bosch heeft nog veel van zich doen horen op onderwijsterrein.Ga naar eind39. Cramer was in tegenstelling tot Buitenrust Hettema en Van den Bosch geen idealist, maar een cynicus. Democratisch onderwijs zou naar zijn idee alleen maar ‘wanbeschaving’ onder boerenkinkels brengen. ‘Twee dingen hebben die menschen noodig: God en Biefstukken, en meer niet’ schreef hij aan Van den Bosch.Ga naar eind40. Deze houding bracht een verwijdering tussen hem en de overigen teweeg. Van den Bosch luchtte zijn hart bij Hettema:’ Ik kan met hem niet verder komen. Hij begrijpt niets. Het spijt me.’Ga naar eind41. Door het vertrek van Van den Bosch uit Zwolle waren hij en Buitenrust Hettema ook al uit elkaar gegroeid. Hun ‘Zwolsche nachten’ die in de brieven met weemoed gememoreerd werden, waren voor hun vriendschap essentieel geweest. Buitenrust Hettema leidde daarna een kluize-naarsbestaan. De vroege dood van Cramer in 1907 maakte de breuk in het driemanschap definitief. In 1914 verscheen de laatste Zwolsche Herdruk onder de vlag van de oude redactie. Dat was een deeltje Potgieter. De uitgever probeerde later de serienaam nieuw leven in te blazen, maar het lukte niet meer de serie tot een begrip te maken. En zonder het gezicht van de ‘nieuwe gidsen’ was concurrentie met het Panthéon een ongelijke strijd. Het Panthéon had de langste adem. Die ‘karikaturen’ zijn nog lange tijd een vertrouwd beeld op de boekenplanken van neerlandici gebleven. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||||||
Zwolsche Herdrukken, uitgegeven door W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle 1890-1914
|
|