tatie waard zijn. Het antwoord daarop kan wat betreft de eerste een volmondig ‘ja’ zijn, maar wat betreft de tweede moeten enige kanttekeningen gemaakt worden. Londenbergs boek maakt in elk geval duidelijk welk belang Wiemeier had, niet in de laatste plaats door de vele fraaie afbeeldingen.
Ignatz Wiemeier was een belangrijke Duitse binder uit de periode voor de Tweede Wereldoorlog, misschien wel de belangrijkste. Hij werd in 1895 geboren en ging, nadat hij een tentoonstelling van het werk van Paul Kersten gezien had, in 1912-'13 als boekbinder in de leer, waarna hij een jaar bij Franz Weisse, ook een beroemd binder, aan de Kunstgewerbeschule in Hamburg doorbracht. Tussen 1914 en 1916 moest hij dienst doen, maar een ernstige verwonding in de oorlog opgelopen maakte hem voor verdere dienst ongeschikt: hij kon in 1916 terug naar prof. Weisse. Na specialisaties te hebben gevolgd in het ontwerpen bij Kling en Czeschka werd hij in 1921 leraar boekbinden aan de Kunstgewerbeschule in Offenbach en van 1925 tot 1945 hoogleraar aan de Akademie für graphische Künste und Buchgewerbe in Leipzig, het Mekka voor boekliefhebbers in die tijd, waar hij deel uitmaakte van een groep die zich intensief met het fraaie boek bezighield. Hij genoot grote faam en was regelmatig bij exposities betrokken, waaronder in de Verenigde Staten en Den Haag (1935, 1936). Toen het Nationaal-Socialisme opkwam hield hij zich daar afzijdig van en maakte tussen 1937 en 1945 bijna geen banden. Meteen na de oorlog werd hij, van 1946 tot 1952, hoogleraar aan de Landeskunstschule in Hamburg en in laatstgenoemd jaar stierf hij.
Als kunstenaar stond hij onder invloed van Paul Kersten en Cobden Sanderson, maar directe invloed van een van beiden is zelden in zijn werk terug te vinden. Met uitzondering van enkele werken uit zijn leertijd kenmerkt zich dat door eenvoud, die nooit armoe wordt. Wiemeier zocht graag de beste leersoorten uit voor zijn banden: de periode rond de Tweede Wereldoorlog, toen goed leer nauwelijks te verkrijgen was, moet dan ook een kwelling voor hem geweest zijn. Hij hield van een fraaie structuur en van mooie kleuren. Hij werkte graag met lijnen, parallel of bijna parallel geordend. Ook komen gestileerde bloemen voor, geheel uit kleine stempels opgebouwd. Het meest succesvol vind ik de banden met lijnpatronen in combinatie met letters, die een geheel eigen karakter hebben en in het eindresultaat een belangrijke functie hebben. Een opmerkelijk voorbeeld is de band om Von Holtei's Don Juan. De rug is in de lengte als het ware in tweeën gedeeld. De linkerhelft is slechts met vele dwarse parallelle lijnen bestempeld en de rechter helft met auteur en boektitel, van staart naar kop te lezen. De titelstrook doet tegenover de vele lijnen als bijna onbestempeld aan. Het voorplat is gevuld met verticale lijnen, met uitzondering van een strook op ongeveer een derde van de hoogte. Deze bevat de boektitel. Het achterplat heeft alleen de verticale lijnen. Bij een gehele opening van de band, zoals in de catalogus (cat. 56), sluiten de drie onderdelen perfect bij elkaar aan (zie afbeelding). In zijn tectonische benadering toont Wiemeier zich, bedoeld of onbedoeld, een geestverwant van het Bauhaus. Dat blijkt ook in de belettering van de banden, die bij grotere letters uit afzonderlijke, maar nauwelijks als zodanig te herkennen, lijnstukjes en boogjes is opgebouwd.
Ignatz Wiemeier heeft decoraties ontwikkeld die van grote invloed lijken te zijn geweest, ook in ons eigen land. Zijn band om Prosper Mérimée's Colomba (1929/'30) moet wel haast aan de wieg hebben gestaan van de band waarmee Hilde Schröder in de Exposi-tion Internationale des Arts et Techniques te Parijs in 1937 de gouden medaille won (Jan Storm van Leeuwen, 75 jaar bindkunst in Nederland, tentoonstelling Sonesta Hotel, Amsterdam, Koninklijke Bibliotheek, 's-Gravenhage, 1984, n 34). En het gebruik van een pseudorib op de plaats van de kapjes kan Willem Callenbach (75 jaar, op. cit., n 35) voor het eerst bij Wiemeier gezien hebben - Wiemeier bracht deze ‘extra-ribben’ met enige voorliefde op de ruggen van zijn banden aan. Een andere eigenaardigheid van vele werken van Wiemeier, dat het bovenste veld op de rug veel hoger is dan de andere (de band om het besproken boek volgt dit als het ware na), is in Nederland blijkbaar niet nagevolgd. Het is een asymmetrie die geheel aansluit bij zijn platbestempelingen en daardoor niet onrustig, maar eerder opwindend aandoet. Van een markante ontwikkeling is in het werk van Wiemeier geen sprake, maar, zou men haast zeggen, bij de eenvoudige, haast klassieke stijl waarvoor hij gekozen had, is dat ook niet nodig.
Londenberg heeft zijn Ignatz Wiemeier, Werkverzeichnis met grote liefde en acribie in elkaar gezet, maar het is geen echt geheel geworden. Het bestaat uit nogal veel ongelijksoortige elementen waarvan de functie niet altijd duidelijk is. Na een voorwoord door