De Boekenwereld. Jaargang 8
(1991-1992)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 117]
| |
Portretten van Nederlandse boekverzamelaars 3
| |
LevenHet lot was J.J. Nieuwenhuyzen ongunstig gezind. Hij is nooit bij machte geweest om van zijn grote voorliefde, de studie van de oude vaderlandse letterkunde, zijn beroep te maken. Met het goede maar beperkte onderwijs dat hij | |
[pagina 118]
| |
had genoten, bracht Nieuwenhuyzen het slechts tot zolderbaas. Hij beheerde de bovenverdiepingen van pakhuizen en verdiende zijn brood met de opslag van graan. In een brief aan de Vlaming F.A. Snellaert merkte Nieuwenhuyzen op over zijn vorming: ‘[...] noem mij toch niet Zeer Geleerde Heer, want dit brengt mijn burgerlijk beroep volstrekt niet met zich mede, ook ben ik nimmer in de gelegenheid geweest om kennis op te doen; onze taal-en letterkunde verstrekken mij slechts tot ontspanning van dagelijksche bezigheden.’Ga naar eind4. Nieuwenhuyzen kwam niet uit een intellectueel gezin. Alleen zijn moeder had enige belangstelling voor kunst en wetenschap. Nieuwenhuyzens vader werkte tot 1826 als eenvoudig ambtenaar op het Ministerie van Financiën in Den Haag en was naar verluidt zeer godsdienstig. De strengheid van Jacobus Johannes' vader zou een remmende werking hebben gehad op zijn ontwikkeling.Ga naar eind5. Hij leefde in ieder geval zeer teruggetrokken en is nooit getrouwd. Nieuwenhuyzen versmaadde verder het vertier dat men op straat kan vinden. Contact met andere letterkundigen zocht hij ook nauwelijks. In de rust van zijn bibliotheek wijdde de Amsterdammer zich aan de bestu-dering van de oudere letterkunde. W.J. Hofdijk noemde hem in zijn levensbericht van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde een ‘stille in den lande’.Ga naar eind6. Soms was zelfs het genoegen van eenzame zelfstudie Nieuwenhuyzen niet eens gegund. Vanwege zijn beroep moest de zolderbaas vaak de gehele stad doorkruisen, van het ene pakhuis naar het andere, waardoor hij 's avonds te moe was om nog iets te ondernemen. Zijn gezondheid was bovendien broos. In 1850 leed hij bijvoorbeeld aan zware hoofdpijnen. Aan het eind van zijn leven kwamen daar nog reumatische aandoeningen en benauwdheid op de borst bij. Hierdoor moest hij steeds vaker verstek laten gaan op veilingen en kon hij ook geen boekenstalletjes meer aflopen op zoek naar liedboekjes voor zijn vriend op afstand, de flamingant F.A. Snellaert. Nieuwenhuyzen ontmoette deze voorman van de Vlaamse Beweging slechts eenmaal, bij het tweede Taal- en Letterkundig Congres in Amsterdam. Zij onderhielden echter een levendige briefwisseling. Toen Nieuwenhuyzen niet meer naar buiten mocht, liet hij anderen voor Snellaert bieden op boekveilingen. Ferdinand Augustijn Snellaert had in Noord-Nederland nog meer correspondenten die hem voorzagen van liedbundels of prozaromans, zoals J.A. Alberdingk Thijm. Zij moeten in J.J. Nieuwenhuyzen een gemeenschappelijke vriend hebben gehad. Maar van persoonlijke ontmoetingen tussen Nieuwenhuyzen en Thijm is mij nog niets bekend. Thijm meldde echter wèl geëmotioneerd Nieuwenhuyzens ziekte en later zijn dood aan Snellaert. Op 18 november 1859 schreef hij aan de Vlaming: ‘Uw briefjen bij Nieuwenhuyzen is bezorgd. Die arme jongen heeft de teering en zal niet lang meer leven.’Ga naar eind7. Tien maanden later - zo lang duurde de lijdensweg dus nog - stuurde Thijm weer een brief naar Snellaert: ‘En Nieuwenhuyzen is zoo dood!-goede eenvoudige mensch.’ Op 25 augustus 1860 overleed J.J. Nieuwenhuy-zen, 44 jaar oud. | |
Letterkundige arbeidBehalve zijn werk en zijn gezondheid moet Nieuwenhuyzens karakter hem eveneens belet hebben om grootse en meeslepende studies te publiceren. Hij
J.A. Alberdingk Thijm (1820-1889) (foto: collectie Letterkundig Museum).
| |
[pagina 119]
| |
schreef maar heel weinig. Meestal zijn deze publikaties niet bijzonder boeiende samenvattingen van boeken die Nieuwenhuyzen had gevonden. Dat is te betreuren want uit de vele literatuurverwijzingen blijkt dat hij veel wist. J.J. Nieuwenhuyzen was een geleerde, maar geen schrijver. Nieuwenhuyzens geleerdheid komt ook op andere manieren naar voren. In een noot bij zijn levensbericht wordt bijvoorbeeld de bibliotheek van de Amsterdammer geprezen. Uit diens boekenbezit zou een ‘uitgebreide kennis en goeden smaak’ blijken.Ga naar eind8. In zijn brieven beantwoordde Nieuwenhuyzen regelmatig met kennis van zaken vragen van de filologen Snellaert en Leendertz. Zo verleende hij zijn neef hulp bij het opsporen van onuitgegeven gedichten van P.C. Hooft. In latere brieven correspondeerden zij vooral over moeilijk te begrijpen middelnederlandse en zeventiende-eeuwse woorden. Aan Snellaert deed hij suggesties voor verbeteringen in diens uitgave van de Oude Vlaemsche Liederen. De Vlaming zette hiermee het werk voort van J.F. Willems, zijn vriend en leermeester. De voorstellen vanuit Amsterdam werden in dank aanvaard en vaak overgenomen.Ga naar eind9. Samen met deze brieven stuurde Nieuwenhuyzen ook regelmatig studies en tijdschriften naar zijn vrienden. Er gingen eveneens veel oude boeken naar Vlaanderen en Friesland. Snellaert bedankte Nieuwenhuyzen hartelijk in een brief: ‘Wat zou ik in mijn litterarische bemoeijingen uitzetten zonder vrienden als Gij een zijt, ik met een klein bibliotheekje en in eene stad waer de openbaere boekenzael tamelijk arm is aen Nederlandse werken’.Ga naar eind10. Hoezeer de studie van de oude Nederlandse letterkunde Nieuwenhuyzen ter harte ging, blijkt eveneens uit zijn brieven. Zeer karakteristiek is het volgende. In 1843 gaf hij Leendertz zijn mening over de oprichting van een genootschap met de veelzeggende naam ‘Vereeniging ter bevordering van de oude Nederlandse letterkunde’. Hij schreef: ‘Ik juich deze poging tot verlevendiging onzer Nationale letterkunde van harte toe; zoo iets ontbrak tot nog toe bij ons geheel en al, en het scheen of ons volk blind was voor
Frontispice van Den verliefden Afrikaan, Amsterdam 1677 (foto: UB Leiden).
de onwaardeerbare schatten onzer Vaderen [...]’.Ga naar eind11. | |
De collectie NieuwenhuyzenNieuwenhuyzen was een gepassioneerde liefhebber van wat hij zo fraai ‘de onwaardeerbare schatten onzer Vaderen’ noemde, maar hij kocht niet alles waarvoor hij belangstelling had. Hij was zelfs uitgesproken zuinig. Veel buiten-landse werken (inclusief Belgische) vond Nieuwenhuyzen veel te duur om nieuw te kopen. Hij wachtte dan liever tot deze ergens goedkoop tijdens een auctie te verkrijgen waren. Als het Vlaamse boeken betrof, bijvoorbeeld studies van J.F. Willems, dan schakelde hij zijn vriend Snellaert in. Oude boeken kon hij vanaf 1855 steeds moeilijker voordelig op veilingen kopen. Frederik Muller was iedereen de baas. Nieuwenhuyzen meldde aan Snellaert dat de veilinghouder alles tegen elke prijs op hun gebied opkocht. De Belg had in dezelfde periode weer een ander - enigszins wrang - probleem: ‘Er zijn in mijn leven nooit zoo weinige en zoo nietige boekverkoopingen geweest als in di | |
[pagina 120]
| |
jaer, dat komt om dat niet een geleerde of liefhebber het tijdelijk met het eeuwig wil verwisselen en daer hebben zij allen toch gelijk in.’Ga naar eind12. Toen Nieuwenhuyzen in 1860 overleed, werden er op drie veilingen boeken uit zijn bezit verkocht door de man die zo vaak werken voor zijn neus had weggekaapt: Frederik Muller. Tijdens in ieder geval twee van de drie aucties bood de veilinghouder ook boeken te koop aan van anderen, zoals de omslagen van de veilingcatalogi vermelden. In de catalogi staat echter niets over de provenance van de afzonderlijke boeken, dus is het onmogelijk om een lijst te maken van wat Nieuwenhuyzen in zijn boekenkasten had staan. De catalogus van de derde veiling is in het Frans gesteld en bevat 236 nummers ‘manuscrits’ en 115 nummers ‘livres rares’. Een bijzonder handschrift in deze catalogus behoorde zeker tot de collectie Nieuwenhuyzen. Het gaat om een werk uit het laatste kwart van de vijftiende eeuw met de titel Kronijk van Holland.Ga naar eind13. Nieuwenhuyzen heeft een gedeelte uit deze kroniek gepubliceerd in de Dietsche Warande (II, 1856, p.349-35i). In die passage trad de legendarische koning Arthur op. De zolderbaas had dit ‘manuscrit très intéressant’ ooit gekocht bij een boeken-stalletje voor 35 cent! De tweede veilingcatalogus bevat - als we Frederik Muller mogen geloven - alleen werken uit de nalatenschap van Nieuwenhuyzen. Er zijn 1304 nummers taal- en letterkunde, 349 nummers geschiedenis en 192 religie. De kostbare werken bevinden zich in de kleinste afdeling. Onder religie staan vijftien van de zestien incunabelen uit deze catalogus. Nieuwenhuyzen bezat een fraai exemplaar van de Delftse Bijbel uit 1477. De Afdeling taal- en letterkunde is zo veel groter dan de andere twee, dat het de moeite waard is om deze nader te bekijken. Nieuwenhuyzen was de eigenaar van een verzameling liedbundels waarover Snellaert hem eens complimenten maakte. Hij had zowel wereldlijke (156 nummers) als geestelijke (251) liedboekjes. Daarnaast kan men nog eens 85 kavels protestantse en zeven katholieke psalmberijmingen in de catalogus vinden. Van het oudste bekende liedboek uit 1508 had Nieuwenhuyzen een zeldzame Utrechtse editie uit 1617 in zijn bezit. Deze uitgave van Dit ts een suyverlyc boecxken in de welcke staen scone leysen en veel scone gheestelijke liedekens [...] werd gedrukt door Herman van Borculo.Ga naar eind14. De meeste liedboeken in Nieu-wenhuyzens bezit zijn zeventiendeeeuws. De Amsterdamse boekverzamelaar bezat ook prozaromans, misschien minder dan men zou verwachten: 35 nummers religieuze (b.v. De historie van den verloren sone) en 54 kavels profane volksboeken (b.v. De scone historie van Malegijs.) Het gaat hier vaak om latere uitgaven uit de achttiende of zelfs negentiende eeuw. Tot deze categorie behoren eigenlijk ook de meeste werken van de 28 kavels ‘geestige en curieuze prozawerkjes’. Een hiervan is Den verliefden Afrikaan, een romantische liefdesgeschiedenis met veel avonturen en een enkele erotisch getinte scène. Dit boekje werd in 1677 in Amsterdam gedrukt door Daniël van Dalen.Ga naar eind15. Nieuwenhuyzen had de nodige vakliteratuur op het gebied van de oudere letterkunde in huis. In de catalogus staan veel studies en tekstuitgaven van bekende geleerden zoals Jonckbloet, Willems, Snellaert en Hoffmann von Fallersleben. Ook de eigentijdse belletrie ontbrak niet in zijn verzameling. Tollens, Feith, Da Costa en vooral Bilderdijk waren geliefde auteurs van Nieuwenhuyzen. Opvallend is het geringe aantal buitenlandse boeken in de hele catalogus, bij elkaar ongeveer 100 nummers. J.J. Nieuwenhuyzen vond deze boeken, zoals gezegd, erg duur en daarnaast had hij natuurlijk een grote voorliefde voor de vaderlandse literatuur. Wellicht speelt zijn opleiding hier ook een rol. Het Frans was de enige taal waarin Nieuwenhuyzen ooit werd onderwezen. De Duitse taal had hij zichzelf eigen gemaakt. Engelse boeken treft men maar heel zelden aan in de hier besproken catalogus. Het is echter niet uit te sluiten dat veel van Nieuwenhuyzens buitenlandse boeken werden verkocht op de eerste veiling, die ik hier - vanwege de onduidelijke provenance - verder onbesproken heb gelaten. | |
[pagina 121]
| |
BesluitAls een van de eersten onderkende J.J. Nieuwenhuyzen de betekenis van wat in de negentiende eeuw volksletterkunde werd genoemd. Daarin ligt zijn belang. De Amsterdammer timmerde niet of nauwelijks aan de weg en is eenvoudig vergeten. Maar door zijn speurzin en die van anderen is er voor hedendaagse onderzoekers voldoende materiaal voorhanden dat anders verloren was gegaan. ■ |
|