De Boekenwereld. Jaargang 8
(1991-1992)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 102]
| |
De eerste jaren van uitgeverij De Amsterdamsche Keurkamer
| |
[pagina 103]
| |
karakter of op de banden met het volk, zoals ‘Das Buch ein Schwert des Geistes’ en ‘Das Volk lebt im Buch’. Daarbij ging het dan om boeken die de nationaal-socialistische zaak dienden, of tenminste hier neutraal tegenover stonden. Boeken van niet-arische of van ‘volksvijandige’ signatuur, werden aan het vuur toevertrouwd of op de index geplaatst. De propagandaminister zag het als zijn taak de Duitse bevolking zoveel mogelijk tot het lezen van boeken te bekeren. ‘Mit dem Buch ins Volk’, de kernspreuk van de ‘Tag des Buches 1933’, was programmatisch voor alle boekpropaganda in het nationaal-socialistische tijdperk. ‘Das grosse Ziel der öffentlichen Buchwerbung [ist], das deutsche Buch und das deutsche Volk für immer mit einander zu verbinden’, aldus Hannsjohst.Ga naar eind3. De relatie tussen publiek en het boek was volgens Goebbels de afgelopen jaren aanzienlijk verstoord: het volk was van het boek vervreemd. Hij schreef dit voornamelijk toe aan de omstandigheid dat de meeste boeken slechts voor een kleine bovenlaag van intellectuelen waren geschreven. Het grootste gedeelte van de bevolking vond boeken over het algemeen veel te moeilijk. Juist die groep wilde hij tot het lezen terugbrengen. Om dat streven kracht bij te zetten, sprak de Rijkspropagandaminister over boeken als ‘unsren besten Freunden’, die ons vanaf de vroegste kindertijd het hele verdere leven door begeleiden. Goebbels liet in zijn strijd voor het boek geen medium ongebruikt. Naast de boekenweken werden ook de pers en de radio gemobiliseerd om voor een bredere verspreiding van het boek te zorgen. Zelfs werd er een cultuurfilm vervaardigd, ‘Das deutsche Buch’, die een historisch overzicht van het boek gaf en het boek als cultuurgoed onder de aandacht bracht. De film zou niet alleen als voorprogramma in de bioscopen moeten draaien, maar ook op tentoonstellingen en op de scholen vertoond moeten worden. Na 1942 werden de boekenweken gestaakt vanwege de oorlogsomstandigheden. Het papier raakte op en de culturele strijd werd door militaire prioriteiten naar de achtergrond gedrongen. De doorslaggevende rol die het boek tijdens het Derde Rijk speelde, was die
George Kettmann Jr., schrijver, uitgever en nationaal-socialist.
van drager en bemiddelaar van het nationaal-socialistische gedachtengoed. Vrijwel alle eigenschappen die het boek door de nazi's werden toegedicht, zijn daarop terug te voeren. Toen in 1934 in Duitsland een enthousiast begin werd gemaakt met de boekpropaganda, verkeerde de rechtse revolutie in Nederland nog in het beginstadium. Hier bestond op dat moment nog de parlementaire democratie. De verschillende fascistische groeperingen waren hier te lande te verdeeld en hun ledental was te gering om een werkelijke bedreiging te vormen voor het toenmalige politieke bestel. Toch hadden ook de Nederlandse nationaal-socialisten en fascisten goed door welk belang er met boeken kon worden gediend. In het kielzog van hun ontwikkeling in Nederland werd op 21 juli 1932 uitgeverij De Amsterdamsche Keurkamer opgericht.Ga naar eind4. De initiatiefnemers van De Amsterdamsche Keurkamer kwamen voort uit rechts-autoritaire groeperingen. De geestelijke vader van de uitgeverij was George Wilhelm Kettmann Jr.Ga naar eind5. Geboren op 12 december 1898 als zoon van een textielhandelaar te Amsterdam, trad hij aanvankelijk bij zijn vader in dienst. Daarnaast ontwikkelde hij een literaire belangstelling. Toen zijn vaders firma in 1931 door toedoen van de algehele depressie ten | |
[pagina 104]
| |
onder ging, had hij al twee romans op zijn naam staan. De eerste, De glanzende draad der goden (1928), kwam uit bij de Wereldbibliotheek en werd bekroond als een van de twaalf beste werken bij een romanprijsvraag die deze uitgeverij in 1928 had uitgeschreven. De andere was De vlam der steden (1930), geschreven samen met Ru le Cavalier en uitgegeven door Van Kampen & Zoon. In het jaar dat hij zonder werk kwam te zitten, verscheen zijn derde roman, Maan op het dak, eveneens gepubliceerd bij Van Kampen & Zoon. Bovendien had hij aardig wat bijdragen geleverd aan tijdschriften als Het Getij, De Vrije Bladen, Stroomingen en het minder bekende De Idea. Kettmann werd op 16 november 1931 lid van de fascistenbond ‘De Bezem’. De chaotische manier waarop de leiders van deze beweging de zaken organiseerden, maakte dat hij niet lang lid bleef. Op 30 juni 1932 liet hij zich weer uitschrijven. Korte tijd later voelde hij zich aangetrokken tot de ideeën van de toen nog onbekende waterbouwkundig ingenieur A.A. Mussert, de leider van de Nationaal-Socialistische Beweging in Nederland, die eind 1931 was opgezet. De dadendrang van deze beweging had een onweerstaanbare aantrekkingskracht op Kettmann. De beweging telde aanvankelijk nog maar weinig leden. Kettmann liet
Margot Warnsinck, echtgenote van Kettmann en medevennoot van de uitgeverij. Ook zij publiceerde, onder het pseudoniem Liesbet Storm, bij De Amsterdamsche Keurkamer.
zich op 2 augustus 1932 bij de NSB inschrijven als lid nummer 302. Als schrijver en organisator kon hij zich al snel nuttig maken. Mussert betrok hem bij het opzetten van Volk en Vaderland, het weekblad van de NSB. Voor dit periodiek werd zelfs een vennootschap onder firma opgericht, met als vennoten George Kettmann en Margot Warnsinck, zijn echtgenote met wie hij op 12 oktober 1932 in het huwelijk was getreden.Ga naar eind6. Het eerste nummer van Volk en Vaderland rolde op 7 januari 1933 van de persen, dezelfde datum waarop de NSB haar eerste Landdag hield.Ga naar eind7. Kettmann was enige tijd eindredacteur van Vova, zoals het blad ook werd genoemd. In latere jaren zou hij gewoon medewerker blijven. Zijn vrouw Margot Warnsinck was de tweede initiatiefneemster van De Amsterdamsche Keurkamer. Zij werd geboren op 14 maart 1909 in het Gelderse Brakel en werkte, toen zij Kettmann leerde kennen, bij uitgeverij A.J.G. Strengholt te Amsterdam. Naast deze werkzaamheden publiceerde Margot Warnsinck meisjesboeken, onder andere bij uitgeverij Gebr. Kluitman te Alkmaar. Politiek gezien maakte zij een zelfde carrière als haar echtgenoot. Aanvankelijk lid van de ‘De Bezem’, liet ook zij zich later met Kett-mann inschrijven bij de NSB.Ga naar eind8. Over de derde vennoot van de uitgeverij valt minder mee te delen, maar deze heeft dan ook niet zo'n grote rol in haar geschiedenis gespeeld. Frans Albert Reinart Smit werd geboren op 11 februari 1913 te Amsterdam.Ga naar eind9. Hij was accountantsbediende en hield zich voornamelijk bezig met de zakelijke aspecten, zoals uit de overgebleven correspondentie van de Keurkamer blijkt. Dat hij zijn brieven ondertekende met ‘fascistengroet’, mag erop wijzen dat ook hij sympathieën koesterde voor het fascisme. Smit zou niet lang bij de uitgeverij werkzaam blijven. Op 1 maart 1937 trad hij officieel als vennoot uit de firma.Ga naar eind10. De naam die voor de uitgeverij werd gekozen, doet vermoeden dat de initiatiefnemers hebben gedacht aan een bekende vaderlandse rederijkerskamer, die precies driehonderd jaar daarvoor, in 1632, was opgericht: De Amsterdamsche Kamer.Ga naar eind11. Behalve een klinkende naam | |
[pagina 105]
| |
werd ook een uitgeversvignet ontworpen, dat de bekendheid moest vergroten en voor herkennning moest zorgen. Voor het ontwerp vormden de letters DAK het uitgangspunt. Een zwarte driehoek met links daarachter een rode halve maan als letter D en rechts een rode letter K, symboliseerden de initialen van de uitgeverij. De kleurensymboliek was identiek met die van de NSB. Rood symboliseerde het bloed en zwart stelde de bodem voor.Ga naar eind12. Het geheel werd gevat in een cirkel. Voor vrijwel alle uitgaven van de uitgeverij werd dit vignet gebruikt op de stofomslag, op de kaft en op de titelpagina. Ook werd het briefpapier ermee opgesierd. Wie dit ontwerp heeft gemaakt, is niet bekend. Vermoedelijk is het Kettmann, die later ook enkele boekomslagen zou ontwerpen, zelf geweest. Bij de gelegenheid van het tienjarig bestaan kreeg het uitgeversmerk in het Keurjaarboek 1932-1942 een randschrift mee: ‘Dienende Arbeid Kroont’. Kettmann schreef hier later over: ‘[...] hierin wordt voor het vrijheidsprobleem van de mens in onze moderne maatschappij m.i. de enige, menswaardige oplossing in uitzicht gesteld. Dienende arbeid op zich zelf zou kunnen duiden op onvrijheid, op de onderwerping aan een almachtige staat; het derde woord waarborgt echter een zo koninklijk zelfrespect, dat dit vrijwilig dienen de arbeid als zelfverwezenlijking vooropstelt.’Ga naar eind13. Met de uitspraak dat de uitgever vooral een dienende functie heeft sluit Kettmann zich geheel aan bij de Duitse nationaal-socialistische opvatting van de rol van de uitgever. Die kwam erop neer dat de uitgever de staat en daarmee het volk moest dienen. Dat hield niet in dat het publiek simpelweg die werken kreeg waarom het vroeg. De uitgever werd medeverantwoordelijk gehouden voor de vormgeving van de nationale cultuur. Hij moest ervoor zorgen dat boeken waarvan hij meende dat ze voor de vorming van het volk belangrijk waren, een zo breed mogelijke verspreiding kregen. Daarbij had de uitgever zich wel te houden aan de voorschriften van de Reichsschrifttumskammer. Bovendien had hij de taak het publiek in bescherming te nemen tegen als staatsondermijnend beschouwde werken of boeken die voor de vorming van het volk waardeloos werden geacht. Immers: ‘Der Verleger wird vom neuen Deutsch-land geachtet als Trager einer wichtigen kulturpolitischen Tatigkeit [...].’Ga naar eind14. De Amsterdamsche Keurkamer vond onderdak in twee kantoorkamertjes op de vierde verdieping van de Amsterdamse Spuistraat, nr. 219-221.
Het vignet van De Amsterdamsche Keurkamer met het randschrift ‘Dienende Arbeid Kroont’.
Zakelijk gezien leek de onderneming voor de buitenwereld op een echte uitgeverij: officieel ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Amsterdam, een vast adres, een eigen vignet. Maar boeken om uit te geven ontbraken vooralsnog. De middelen waarover de firma beschikte, waren te gering om meteen met een krachtig fonds te beginnen. Het startkapitaal bedroeg slechts f 2,50.Ga naar eind15. Wat wilden de oprichters van de uitgeverij op een zo wankele basis beginnen en met welk doel? De vroegste uitspraken die over het doel van de uitgeverij te achterhalen zijn, wijzen niet op een politieke ideologie. In een brief van 6 augustus 1932 aan zijn vroegere vriend en mede-auteur Ru le Cavalier schreef Kettmann dat hij eigenlijk romans wilde uitgeven. Hij vroeg Ru le Cavalier zelfs iets voor hem te maken: ‘Twee dingen zijn voor mij hoofdzaak: Kernachtig - Eenvoudig. Een regelrechte “thriller” hoeft het niet te zijn, maar in godesnaam geen l'artpourl'art.’Ga naar eind16. Ook Kettmanns vrouw Margot Warnsinck liet zich in een brief aan een vriendin uit over de plannen van de uitgeverij: ‘We gaan uitgevers worden van goedkoope boeken, want die zijn in Holland veel te duur. Iedereen leest in de leeszaal of van kennissen - en vergeet geleende boeken meestal gezellig terug te brengen - en als er iemand jarig is en je weet helemaal niets te bedenken, dan geef je een boek’, lichtte zij haar plannen toe. Profetisch liet zij hierop volgen: ‘De menschheid zal er ons dankbaar voor zijn’. Eerst enige tijd later werd duidelijk wat als voornaamste reden van het bestaan van de uitgeverij moet worden gezien. Aan jhr. C.G.S. Sandberg schreef Kettmann op 25 januari 1937: ‘Onze uitgeverij is vijf jaar geleden opgericht met het doel het nationaal-socialisme als cultuurstrooming mede op te vangen en te verbreiden, zoowel in uitgaven met uit- | |
[pagina 106]
| |
gesproken fascistische strekking als werk van letterkundige waarde. Het uitgeven van specifiek wetenschappelijke werken behoort intusschen niet tot ons arbeidsveld, terwijl wij evenmin werken, welke in een andere taal dan in het Nederlandsch zijn geschreven, in ons fonds kunnen opnemen.’Ga naar eind17.
Ellen Forest, oftewel Lucy Mary Pierson-Fransen, vertaalster van Pini's Benito Mussolini. Zij en haar man hielpen De Amsterdamsche Keurkamer over de eerste moeilijkheden heen.
Die laatste beperking zou Kettmann later laten varen. Binnen zijn fonds zouden verschillende werken in het Duits verschijnen. In zijn uitvoerige biografie van Kettmann noemt W.S. Huberts nog een aantal redenen waarom Kettmann de uitgeverij zou hebben opgericht. Kettmann was na het faillissement van zijn vaders firma werkloos geworden. Daar komt nog bij dat hij financiële verplichtingen had tegenover zijn ex-vrouw en zijn kinderen (Margot Warnsinck was zijn tweede echtgenote). Met een eigen bedrijf hoopte hij deze problemen beter het hoofd te kunnen bieden. Ook zou hij ernaar willen streven de literatuur dichter bij het volk te brengen.Ga naar eind18. Kettmann wilde beslist voorkomen dat zijn uitgeverij verbonden werd aan de NSB, ook al kwamen de opvattingen van die partij sterk met zijn eigen opinies overeen. Kettmann zelf schreef hierover in een brief aan de nationaal-socialistische boekhandel ‘De Driehoek’ te Amsterdam: ‘Tot dusver hebben wij gemeend, dat U Uw zaken dreef op breed Dietschen grondslag, onafhankelijk van elke politieke partij - een standpunt, zooals ook onze uitgeverij principieel inneemt. Het is niet ons doel NSB.-propaganda te voeren; hiervoor zorgt NENASU [Neder-landsche Nationaal Socialistische Uitgeverij - G.G.], waarvan wij geen bijwagen zijn. Met onze uitgaven staat ons de verheffing van ons volk in nationalen zin voor oogen: wij stooten radicaal af wat rood en nivellerend is; wij verheugen ons over hetgeen in geestelijken zin kernen van volksverbondenheid en fascisme bevat.’Ga naar eind19. Vandaar ook dat voor Volk en Vaderland een aparte firma werd opgericht. Maar hoewel Kettmann zich tegen een vaste verbintenis met Musserts beweging verzette, is het niet zo verwonderlijk dat buitenstaanders zijn uitgeverij met de NSB vereenzelvigden. Advertenties voor De Keurkamer in Volk en Vaderland en boektitels die expliciet naar de NSB verwezen, zullen hieraan zeker hebben bijgedragen.Ga naar eind20. De laatste reden die Huberts aangeeft voor de oprichting van de uitgeverij, is dat Kettmann zo zijn eigen literaire werk wat gemakkelijker zou kunnen publiceren. Hij was immers ook dichter en romancier. Huberts noemt deze reden weliswaar triviaal, maar dat neemt niet weg dat van Kettmann de meeste publikaties bij De Amsterdamsche Keurkamer zouden verschijnen. In het licht van haar latere ontwikkeling en haar totale fonds sluit mijns inziens de betekenis van de uitgeverij het meest aan bij de doelstelling zoals Kettmann die tegenover Sandberg formuleerde. Enkele weken na het begin zaten de vennoten nog steeds zonder uitgaven. Een introductie bij het echtpaar Pierson uit Laren zou hierin verandering brengen. De Piersons behoorden tot een welgestelde bankiersfamilie die veel aanzien genoot. Jan Lodewijk Pierson werkte enige tijd op het bankkantoor van zijn vader en verbleef van 1920 tot en met 1921 in Japan. Later studeerde hij Japanse en Chinese taal- en letterkunde in Leiden. In 1929 promoveerde hij op een onder-deel uit de Japanse letterkunde, The Manyôsû. Van 1930 tot en met 1933 bekleedde Pierson een functie als hoogleraar Japanse letterkunde aan de universiteit van Utrecht.Ga naar eind21. Zijn vrouw was Lucy Mary Pierson-Fransen, beter bekend onder haar pseudoniem Ellen Forest. Zij publiceerde onder meer in de NRCen Het Vaderland. In 1924 verscheen van haar de roman Yuki san: modern meisjesleven in Japan, waarvan vertalingen verschenen in het Duits, Engels, Frans, Italiaans, Hongaars, Russisch, Japans en Chinees.Ga naar eind22. De Piersons hadden naast Japan en de letteren een andere grote belangstelling waarvoor ze bijzonder warm liepen: het fascisme en met name Italië en de Duce. Ellen Forest vertaalde uit het Italiaans Benito Mussolini van Margaretha Sarfatti, een biografie van het Italiaanse staatshoofd die in 1928 in Nederland verscheen bij uitgeverij Foreholte, met een portret van de Duce van Jan Toorop. Pierson zelf gaf blijk van zijn fascistische sympathie door op zijn briefpapier te laten drukken ‘Fascismo è salvezza!’ (fascisme is redding) en door | |
[pagina 107]
| |
mee te werken aan enkele uitgaven over het fascisme. Kettmann en Margot Warnsinck kwamen met de Piersons in contact via Jan van Zijst, een vriend van Kettmann. Vooral tussen Margot Warnsinck en Lucy Mary Pierson-Fransen zou een hechte vriendschap ontstaan die jaren voortduurde en die de uitgeverij over haar eerste moeilijkheden heen zou helpen. Kettmann herinnerde zich Ellen Forest als majestueus, sprankelend en sensitief. Toch moet ze ook over een wisselvallig temperament hebben beschikt: ‘Evenwel haar impulsen waren soms zo hevig, dat - vooral met iemand met eigenwaan! - botsingen niet konden uitblijven. Ikzelf heb vaak meningsverschillen (en zelfs in scherpe bewoordingen) met mevr. Pierson gehad.’Ga naar eind23. Het impulsieve element van Ellen Forest kwam voor De Amsterdamsche Keurkamer als geroepen. Zij bood Kettmann aan om 300 exemplaren van een Franse versie van Yuki san op de markt te brengen. Hiervoor zou zij een bedrag van f 120,- krijgen en Kettmann hoopte de gehele voorraad te slijten voor f 1,- per stuk. Zo probeerde hij het bericht van de oprichting te combineren met een boekaanbieding en dat was precies wat hij nodig had. Via advertenties zou de uitgeverij op deze wijze enige bekendheid
Omslag van de eerste uitgave, 1933.
krijgen.Ga naar eind24. Maar het liep anders: nog in augustus 1933 zat de uitgeverij met een flinke voorraad van de roman.Ga naar eind25. De Amsterdamsche Keurkamer had dringend een eigen uitgave nodig en was meer gebaat bij een andere geste van Ellen Forest, namelijk een gratis vertaling van Giorgio Pini's Mussolini: van de straat tot de macht, een kleine schetsmatige biografie. Deze uitgave zou de toon zetten voor de eerste werken van de uitgeverij: goedkoop en fascistisch getint. Kettmann wilde haast maken met deze publikatie. In december 1932 moest het boekje uitkomen, maar het lukte hem niet nog in het oprichtingsjaar van zijn uitgeverij met een eigen uitgave te komen. In maart 1933 was het boekje van Pini nog steeds in voorbereiding.Ga naar eind26. De keuze van het werk getuigde in ieder geval van enig marktinzicht. In Nederland bestond aan het begin van de jaren dertig een zekere belangstelling voor wat er in Italië gebeurde en eveneens voor de Italiaanse leider. Zo vermeldt L. de Jong een enquête die het Algemeen Handelsblad in oktober 1927 onder haar lezers hield. Hieruit kwam naarvoren dat de schepper van de fascistische staat als de op een na grootste figuur van zijn tijd werd beschouwd.Ga naar eind27. Onder zijn Nederlandse bewonderaars bevonden zich onder meer de kunste-
Omslag van de door De Keurkamer overgenomen uitgave van Pini's werk over Mussolini verschenen bij Elsevier in de vertaling van Mary Robbers.
| |
[pagina 108]
| |
naar Jan Toorop, die de Duce onomwonden als ‘Übermensch’ betitelde en de priester Wouter Lutkie, die in persoonlijk contact stond met de Italiaanse leider en die Vita di Arnaldo mocht vertalen, de biografie van Mussolini's overleden broer. Ook zij hier nog genoemd het schrijversechtpaar Carel en Margo Scharten-Antink met hun roman Littoria uit 1935, waarvan de centrale idee was dat de Duce zijn verarmde landgenoten in Italië weer arbeidsvreugde had geschonken.Ga naar eind28. De onvrede met de landelijke sociale en politieke situatie maakte dat men in Nederland met een schuin oog keek naar de Italiaanse ontwikkelingen van dat moment. Weliswaar koos een groot deel van de bevolking niet openlijk voor Mussolini en zijn fascistische staatsleer, maar men koesterde, gezien ook het aantal werken over de Duce en het fascisme dat hier verscheen, wel belangstelling. De eerste uitgave van De Amsterdamsche Keurkamer, Benito Mussolini: van de straat tot de macht, die halverwege 1933 verscheen, stond dan ook niet los van deze politieke en maatschappelijke ontwikkelingen. De auteur, Giorgio Pini, was een voormalige advocaat die later voor de journalistiek en het fascisme koos. In die functie bracht hij het zelfs tot hoofdredacteur van Popoio d'Italia, een in 1914 door Mussolini opgericht dagblad. Zijn biografische schets van Mussolini, die voor het eerst bij Casa Editrice L. Capelli verscheen, gaf het leven van het staatshoofd weer tot aan het moment dat hij aan de macht kwam. In Italië was het een veel gelezen werk; tot 1942 zouden er zeker zeventien drukken van verschijnen.Ga naar eind29. Reden tot vreugde over deze eerste echte uitgave van De Amsterdamsche Keurkamer was er allerminst. Kettmann had namelijk over het hoofd gezien dat hetzelfde werk al eerder was uitgegeven! In 1927, een jaar na de oorspronkelijke Italiaanse editie, bracht uitgeverij Elsevier het op de markt in de vertaling van Mary Robbers en met een voorwoord van een Italiaanse lector aan de Universiteit van Amsterdam, Romano Nob. Guarnieri. Elsevier had de rechten van Capelli al in 1926 gekocht en protesteerde nu bij De Amsterdamsche Keurkamer. Uiteindelijk werd een regeling met Elsevier getroffen. De fout lag bij de Italiaanse uitgever Capelli die De Keurkamer niet op eerdere afspraken had gewezen en de rechten twee keer had toegekend. Kettmann was nu gedwongen een schadevergoeding van f 500 - te betalen, maar kreeg daarvoor wel de resterende voorraad van Elsevier, zo'n 2.000 exemplaren. Hij hoopte deze te kunnen verramsjen om in ieder geval zijn eigen uitgave van Pini's biografie in zijn fonds te handhaven.Ga naar eind30. Dat gebeurde echter niet, want bij nader inzien besloot Kettmann de Elsevier-editie in zijn fonds te adopteren. Bij alle exemplaren die Elsevier nog in voorraad had, liet hij de titelpagina wegsnijden en er een van De Amsterdamsche Keurkamer inplakken. Zo had hij twee versies van de Pini-uitgave in zijn fonds. De populariteit van Pini's schets haalde het niet bij de geestdrift waarmee deze in Italië was ontvangen. Kon men daar de uitgave bij wijze van spreken niet aangesleept krijgen, in Nederland bleef Kettmanns uitgeverij nog tot 1944 met een voorraad zitten. Ook de pers merkte het nauwelijks op. De recensent van het roomse letterkundige maandblad Boekenschouw viel vooral over de eenzijdigheid van de auteur en noemde het werk ‘onvolledig’ en ‘oppervlakkig’.Ga naar eind31. Een jaar later boekte de uitgeverij meer succes met het werk van de Italiaanse onderwijzer Franco Ciarlantini, die al vroeg werd beschouwd als een van de invloedrijkste propagandisten van de socialistische partij, evenals zijn latere grote voorbeeld, Mussolini. Met deze uitgave van Ciarlantini, De Mussolini onzer verbeelding, die in 1933 onder de titel Mussolini immaginario in Italië verscheen, was De Keurkamer in ieder geval actueler dan met Pini's werk. Ellen Forest zorgde ook in dit geval voor de vertaling. In het boek wil Ciarlantini laten zien welk beeld de in het buitenland vertoevende Italianen er van de Duce op na houden. Want ‘Eenige jaren geleden in Amerika, kwam ik door enkele gevallen tot de overtuiging, dat de “denkbeeldige” Mussolini op brein en hart van het volk niet minder invloed heeft dan de daden, door hem gesteld in de plaats van woorden - daden, die de wereld moeten overtuigen van de juistheid zijner ideeën en de noodzakelijkheid zijner metho- | |
[pagina 109]
| |
Advertentietekst uit De Boekerij, reclameblad van De Amsterdamsche Keurkamer.
den’, zo rechtvaardigde Ciarlantini zijn publikatie.Ga naar eind32. Ciarlantini's nogal geëxalteerde toon, die door het gehele werk wordt volgehouden, verhinderde niet dat zijn werk voor De Amsterdamsche Keurkamer meer succes opleverde dan het werk van Pini. In augustus 1935 was de uitgeverij door de eerste druk vrijwel heen en speelde zij met deze uitgave quitte.Ga naar eind33. In Boekenschouw volgde een oppervlakkige bespreking door Ellen Russe (pseudoniem van Lilian Geraldine van der Velden-Vijgh), die het werk tezamen met enkele andere Italiaanse werken onder de aandacht bracht. Zij concludeerde dat het ‘resultaat van al deze “verbeeldingen” is, dat Ciarlantini zelf ons tenslotte het beeld suggereert van den staatsman, zooals hij hem dagelijks ziet in zijn werk en streven.’Ga naar eind34. De vertaalster zelf nam ook de gelegenheid te baat om de uitgave van Ciarlantini te bespreken en meer nog om lucht te geven aan haar niet aflatende Mussolini-verering. In Nederlandsche bibliographie van januari 1935 schreef zij, dit keer onder haar eigen naam, Lucy Mary Pierson: ‘De Mussolini der werkelijkheid is een goed genie, een goed vaderlander, was een goede zoon, is een goed vader. [...] Om nu nog, na jaren en al wat hij gedaan heeft en wat de kranten misschien te luidruchtig vermeld hebben hierover uit te wijden, zou alleen zijn excuus kunnen vinden in het feit, dat we een gulden per regel ontvingen.’Ga naar eind35. Toch liet Kettmann het bij deze uitgaven wat Italië en de Duce betreft. De aandacht was inmiddels meer naar nationale politieke zaken verschoven en een herdruk van
Mariette Serlé
De Mussolini onzer verbeelding bleef dan ook achterwege. Bovendien droeg de Italiaanse inval in Abessinië in 1935 niet bij tot de populariteit van de Duce in Nederland. Later koesterde Kettmann nog plannen om Mussolini's Parlo con Bruno (Ik spreek met Bruno), een boek dat handelde over diens in 1941 gesneuvelde zoon, uit te geven. Maar een dergelijke uitgave is niet meer verschenen. De Amsterdamsche Keurkamer probeerde ook nog met enkele andere uitgaven een plaats op de markt te veroveren. Daaronder waren twee muziekteksten. Een van John Barry, I love you for ever en de andere was een tekst van Kettmann zelf, de Strijdmarsch uit zijn toneelstuk De dag die komt. Beide teksten versche-nen in 1933 en werden op muziek gezet door Adolphe Cremer, waarachter Felix von Pelser Berensberg schuilging.Ga naar eind36. I love you for ever werd indertijd gezongen door zangeres Mariette Serlé.Ga naar eind37. Maar de muziekteksten brachten niet het verwachte resultaat, want Kettmann zat vier jaar later nog met enkele honderden exemplaren.Ga naar eind38. Kettmann was voor zijn uitgeverij duidelijk zoekende naar een eigen markt, maar bij muziek lag die zeker niet. Bij De Amsterdamsche Keurkamer zouden dan ook geen muziekteksten meer verschijnen. Op politiek gebied verschenen er verschillende uitgaven. Allereerst in 1933 een tweede druk van een antisemitische brochure Olie op de golven door Van Amstel. Achter dit vaderlandse pseudoniem verschool zich de propagandisti- | |
[pagina 110]
| |
sche persagent Johannes Göbel. De eerste druk van deze brochure gaf Göbel zelf uit vanuit zijn perskantoor te Berlijn. Hiervandaan verzorgde hij ook het blad Berlijnsche Tijdingen, waarin voornamelijk bijdragen stonden, die uit de Duitse
Ralph Springer (ca. 1934), de enige joodse auteur van De Amsterdamsche Keurkamer, die in oktober 1942 in Auschwitz omkwam.
pers waren overgenomen. Hoewel de redactie haar pro-nationaal-socialistische houding zoveel mogelijk probeerde te verhullen, klonk toch vaak haar politieke voorkeur in de artikelen door. Later werd Berlijnsche Tijdingen, dat gratis aan de Nederlandse kranten werd verzonden, openlijker over haar nationaal-socialistische sympathieën. Het blad, waarmee Göbel onvermoeibaar de Nederlandse pers trachtte te beïnvloeden, bleef tot maart 1943 verschijnen.Ga naar eind39. In Olie op de golven deed Van Amstel een poging om begrip te kweken voor de situatie van Duitsland na de Eerste Wereldoorlog en voor het Duitse antisemitisme. In dit verband schreef hij over het ‘Joodsche verzadigingspunt’ en de ‘Joodsche overheersing in Duitschland’, hetgeen hij met allerlei verder niet verantwoorde statistische gegevens geloofwaardig probeerde te maken. ‘En ik vlei my zelfs met de gedachte, dat ook weldenkende Nederlandsche Joden, die er in Holland toch ook in groote getale zyn, zullen begrypen, dat het verstandig is, de anti-Duitsche actie te staken, en dat men verder ontwikkeling der dingen in Duitschland nu eens even moet aanzien’, schreef Van Amstel.Ga naar eind40. En dat is precies wat hij met de brochure hoopte te bewerkstelligen: olie te gooien op de golven van de anti-Duitse agitatie in Nederland. De recensent van het maandblad Nederland, die de brochure opmerkte, vond het maar een klungelige manier om het nationaal-socialisme te verdedigen.Ga naar eind41. Niet iedereen vermoedde overigens achter de titel een dergelijke politieke inhoud. N.V. Neptunus, een Rotterdams stuwadoorsbedrijf, bestelde bij De Amsterdamsche Keurkamer zes exemplaren van het geschrift en zal bij Olie op de golven wel iets anders hebben verwacht.Ga naar eind42. Ondanks deze wankele poging de aandacht op het Duitse nationaal-socialisme te vestigen, zou Johannes Göbel vanwege zijn vele Duitse relaties een waardevol contact voor De Amsterdamsche Keurkamer blijken. Zo bood hij al in 1934 Kettmann de vertaalrechten van Hitlers Mein Kampf aan. Maar omdat deze de uitgave financieel niet aankon, moest hij het verleidelijke aanbod laten lopen.Ga naar eind43. Vier jaar later, toen de zaken er wat beter voorstonden, zou Kettmann alsnog van de diensten van Göbel gebruik maken om Mein Kampf in het Nederlands uit te geven. In 1934 deed een andere merkwaardige figuur zijn intrede in het fonds van de uitgeverij: Ralph Springer. Van zijn hand was in 1931 bij de door Alfred A. Haighton gefinancierde Leidse uitgeverij Batteljee & Terpstra de sleutelroman Om de macht verschenen, die getuige het grote aantal besprekingen, behoorlijk wat pennen in beweging bracht.Ga naar eind44. Onder de recensies bevond zich ook een zeer gunstige bespreking van Kettmann, die Springer waarschijnlijk kende vanuit zijn ‘Bezem’-tijd, in Critisch Bulletin.Ga naar eind45. Springer was ooit SDAP-lid, vakbondsbestuurder en later lid van de fascistische groepering ‘De Bezem’ en de NSB. In zijn roman probeerde hij op rancuneuze wijze af te rekenen met zijn socialistische verleden. Vele kopstukken uit de SDAP en NVV werden in Om de macht op doorzichtige wijze ten tonele gevoerd. Springer wilde vooral aantonen dat de socialistische vakbeweging corrupt was.Ga naar eind46. De oud-socialist Ralph Springer voer- | |
[pagina 111]
| |
de nogal eens polemieken en in zijn bij De Amsterdamsche Keurkamer verschenen brochure ‘Bonzen’ vervolgde hij zijn felle strijd.Ga naar eind47. Hierin richtte hij zich tegen het zogenaamde ‘bonzenstelsel’ van de arbeidersbeweging. Een bonze was volgens Springer iemand die ‘een geestelijk of materieel doel wil bereiken mèt en dóór anderen, terwijl hij zelf nagenoeg geheel van gaven verstoken is, doch ook hunkert hij naar het bezit van alles, wat hij bij anderen als gaven of talenten ziet, of hoort roemen’.Ga naar eind48. In het bonzenstelsel zag Springer het gevaar dat de Nederlandse staat ten onder ging in allerlei sub-staatjes. De staat diende in te grijpen in het wezen van de arbeidersbeweging die verder onder staatstoezicht moest komen te staan. ‘De hervorming der arbeidersbeweging en de uitroeiing van het bonzenstelsel kunnen daarom slechts het werk zijn van een beweging, opgekomen uit alle lagen van het Nederlandsche volk’, concludeerde Springer. Zo'n beweging mocht van hem fascistisch of nationaal-socialistisch zijn, maar moest zich wel onthouden van ‘haarklovend bloed- en rasonderzoek’.Ga naar eind49. Dat Springer niets voelde voor ‘haarklovend bloed- en rasonderzoek’ kwam, omdat hij zelf joods was. Binnen het fonds van De Amsterdamsche Keurkamer
De brochure van Springer, waarin hij zich afzette tegen de ‘bonzen’ in de Nederlandse arbeidersbeweging.
zou hij de enige joodse auteur blijven. Een feit dat later overigens door Kettmann in een jubileumuitgave uit 1942 van de uitgeverij bewust zou worden genegeerd: Springers werk onbreekt in de daarin opgenomen uitgavenlijst. Dat De Amsterdamsche Keurkamer zowel een antisemitische brochure als een publikatie van Springer uitgaf, wijst erop dat de verhoudingen in de eerste helft van de jaren dertig nog niet zo op scherp gesteld waren. Enkele jaren later, toen antisemitische geschriften een vaste component in het fonds waren en ook in literaire werken anti-joodse tendenzen de kop op staken, zou dit onvoorstelbaar zijn geweest. Springers brochure moet velen hebben aangesproken. Tijdens een van de eerste Landdagen van de NSB in de Jaarbeurszaal van Utrecht, richtte De Amsterdamsche Keurkamer een stand in met de gehele oplage (1.200 exemplaren) van ‘Bonzen’. Volgens Kettmann had de WA (Weerafdeling van de NSB) toegezegd over de stand te waken, maar de volgende dag bleken er nog maar 600 exemplaren over. Die resterende exemplaren werden echter binnen een uur verkocht. Een aardig succes, dat de uitgeverij tevens enige naamsbekendheid bezorgde.Ga naar eind50. Met Springer kreeg Kettmann uiteindelijk ruzie. Springer meende dat er van zijn brochure tienduizenden verkocht moesten zijn en Kettmann moest voor de rechtbank bewijzen dat er niet meer dan één oplage was gedrukt van 1.200 exemplaren. Later schreef Kettmann dat Springer zich niet met hem wilde verzoenen en dat daarom het boekje niet werd herdrukt.Ga naar eind51. Of dat waar is, valt te betwijfelen. Uit correspondentie van Kettmann met Springer blijkt namelijk dat Springer in juli 1936 nog steeds geen honorarium (10% over gehele oplage) voor zijn brochure had ontvangen. Nieuwe gerechtelijke stappen overwoog Springer niet. Hij voelde ‘er niets voor met het spook der justitie te dreigen’.Ga naar eind52. Maar zelfs Springers 10%, slechts f 75,-, was nog te veel voor de uitgeverij om ineens te voldoen. Die betaling geschiedde in termijnen. Het laatste tientje ontving Springer in oktober 1937. Ralph Springer werd door uitgevers als een omstreden persoon beschouwd. Zelf schreef hij over zijn schrijverspositie aan Kettmann: ‘Het zal je immers wel bekend zijn dat de uitgevers, ze mogen | |
[pagina 112]
| |
nationaal-socialist, liberaal, soci of commu zijn, besloten hebben, mij dood te maken. Evenals je moet weten, dat de tjdschriften, van het nat-soc. “Nieuw-Nederland” tot welk extr. rood periodiek ook, zich eensgezind hebben verklaard, in het weren van mijn bijdragen.
Omslag van het eerste en enige nummer van De Boekerij.
Aangezien dat gezelschapspelletje me danig begint te vervelen, heb ik mij voorgenomen, al mijn rechten en werken te verkoopen en me voortaan buiten de schrijverij te houden.’Ga naar eind53. Toch probeerde hij nog in 1937 via Kettmann in Het Nationale Dagblad te publiceren. Maar deze stuurde zijn bijdragen terug.Ga naar eind54. Het was gedaan met Springers schrijverscarrière. Springer was eigenlijk een tragische figuur. Vanuit socialistische kringen kwam hij in het voor hem volkomen verkeerde kamp terecht. Het antisemitisme, dat hij zelfs nog in een brochure enigszins vergoelijkend had besproken, deed hem uiteindelijk voorgoed de das om: op 22 oktober 1942 overleed hij op 56-jarige leeftijd in het concentratiekamp Auschwitz.Ga naar eind55. Op literair gebied beet Kettmann zelf de spits af met zijn roman De oceaanvlucht van een olie-man. In dit eerste fictiewerk dat De Amsterdamsche Keurkamer uitgaf, ging het niet zozeer om de plot als wel om de ideeën die in het verhaal waren verwerkt. Kettmann stelde in deze roman het materialisme tegenover het idealisme. Het verlangen naar de daad in dienst van de gemeenschapszin en de afkeer van het burgerlijk kapitalisme zijn twee eigenschappen van de hoofdfiguur, waarin we de ideeën van het fascisme kunnen zien doorschemeren. Maar deze eventuele politieke boodschap werd door de recensenten niet als zodanig herkend. Daarvoor was de kritiek op de materialistische kapitalistische maatschappij eigenlijk te algemeen. Die kwam immers ook van links en van de rooms-radicalen. Er werd over de roman nogal wisselend geoordeeld, de meeste recensenten waren vooral lovend over de stijl.Ga naar eind56. Het boek verscheen maar liefst in drie uitvoeringen: een ingenaaide versie voor f 1,25; een gebonden editie voor f 1,60 en een luxe-uitvoering voor f 2,75. Waarom Kettmann hiervoor koos, lichtte hij later toe in Op zoek naar een haven: ‘Het heette, dat “men” argwaan had tegen een goedkope prijs; in ieder geval bleek een goedkope prijs - met als gevolg een lager bedrag aan korting - niet naar de zin van de boekverkoper. “Neem van mij een raad aan”, zei een oude deskundige in de boekhandel, “wees dúúr!” Ik was toen nog zo revolutionair te menen, dat de boeken over het algemeen zo slecht gingen, omdat ze veel te duur waren; vooral tot schade van de auteur werd het publiek naar de huurboeken gedreven. En de huurboeken-verkoop was voor de uitgever een basis en dus beperking van risico. Hoe dan ook, ik wilde, financieel zwak als ik was, optornen tegen conventies, die zelfs de W.B. (van Simons) niet had kunnen opruimen. Hoewel uniform uitgevoerd, waren de W.B.-uitgaven (bij de boekhandel) niet zoveel goedkoper als andere. Het verwachte succes bleef bij ons uit. Van de zg. “luxe-editie” waren in twee jaar de 500 exx uitverkocht, maar van de “goedkope” [...] had ik nà Mei '40 nog voorraad. Toen ik later dan ook de wind in de zeilen kreeg, heb ik, de onwil van het publiek indachtig, niet meer geëxperimenteerd.’Ga naar eind57. Aan het einde van 1933 volgde voor de uitgeverij eindelijk de officiële erkenning door de Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels.Ga naar eind58. Daarmee verwierf De Amsterdamsche Keurkamer het recht rechtstreeks aan de erkende boekhandels te leveren. Dit betekende echter geenszins dat deze boekhandels nu ook veel bestellingen bij de uitgeverij plaatsten. Integendeel, zodra de aard van Kettmanns onderneming in breder kring bekend werd, kwam het meer dan eens voor dat zijn uitgeverij werd tegengewerkt. De houding van de Nederlandse boekhandels wekte de ergernis van Kettmann en later zou hij in enkele artikelen in Vova lucht geven aan zijn irritaties. De onbekendheid bij het grote publiek vormde een ander probleem voor De Amsterdamsche Keurkamer. De erkenning was een stap in de goede richting, maar op grote schaal reclame maken kostte veel geld en dat had Kettmann niet. Naast een enkele advertentie, stuurde hij af en toe recensie-exemplaren naar de pers en dat leverde soms een bespreking op. Ook plaatste hij titels van | |
[pagina 113]
| |
andere uitgaven op stofomslagen of op de laatste pagina's van een boek of brochure. Kettmann probeerde nog een andere methode uit. In 1934 zette hij De Boekerij op, een ‘geïllustreerd bibliographisch tijdschrift in Nederland’, in navolging van soortgelijke periodieken van o.a. de Wereldbibliotheek. Dit tijdschrift, met een oplage van 25.000 stuks, moest maandelijks verschijnen en werd verkocht voor f 0,25 per exemplaar. ‘Wij verwachten dat deze reclame-uitgave extra zal kunnen bijdragen, de fascistische gedachte in Nederland te versterken’, schreef Kettmann in een brief aan de NSB-kringleider van Friesland, H.G. Hamelink.Ga naar eind59. De Amsterdamsche Keurkamer verstuurde exemplaren door het gehele land. De Boekerij heeft niet het gewenste effect gehad. Nog in hetzelfde jaar ging het tijdschrift ter ziele. Waarschijnlijk lukte het Kettmann niet dergelijke promotionele activiteiten financieel te dragen. Wel trachtte hij nog dat jaar een ander tijdschrift van de grond te krijgen, zij het in eerste instantie met een ander doel dan De Boekerij. Dit tijdschrift moest Fut: algemeen maandblad voor nationale cultuur gaan heten en men zou zich voor f 3,50 per jaar hierop kunnen abonneren. In de folder, die Kettmann voor het tijdschrift ontwierp, werden Han Hollander, George Kettmann, Ed. Kools, Piet van Norden, F.A.R. Smit en Margot Warnsinck als medewerkers genoemd. Fut moest een positieve bijdrage aan de toekomst leveren: ‘Juist deze tijd - vervuld van zorg om het materieele bestaan - eischt van ieder onzer een sterken geestelijken weerstand, om niet in onverschilligheid te verharden en in het fatum van een onafwendbaren ondergang machteloos achter te blijven. Het eerste wat deze generatie noodig heeft, is perspectief - uitzicht op de toekomst. Dit nieuwe tijdschrift wil er het zijne toe bijdragen, dit perspectief te projecteeren; geestdrift zal eerste voorwaarde blijken, om aan den druk der omstandigheden te ontkomen en daden te volvoeren.’Ga naar eind60. Achter het blad moest een fascistisch geest schuilgaan. In een brief aan M.D. Dijt, die ook werd gevraagd mee te werken, schreef Kettmann dat de inhoud fascistisch zou zijn, ‘zonder dat dit echter uiterlijk wordt geprononceerd; waardoor het dus geenszins het karakter van een propagandablad heeft’.Ga naar eind61. Maar hoe Kettmann zich ook tegen een materiële maatschappij bleef verzetten, ook hij kon niet zonder het door hem zo misprezen slijk der aarde. Om Fut op te zetten was geld nodig en zoals al vaker bleek, was dat er niet en geldschieters waren voor dergelijke ideeën schaars. Fut stierf in de steigers. Ook de komende jaren zou de uitgeverij een kommervol bestaan leiden en vocht zij tegen een steeds weer dreigende ondergang. Eind 1939 keerde het tij toen het De Amsterdamsche Keurkamer lukte om Hitlers Mein Kampf uit te geven. Terwijl in veel landen Hitlers boek al werd verkocht, was er in Nederland nog geen uitgeverij in geslaagd om het gedrukte woord van de Führer te publiceren. Mijn kamp, zoals de Nederlandse vertaling luidde, zou de kurk blijken waarop de uitgeverij voorlopig kon blijven drijven. Geen boek van de uitgeverij werd zo vaak herdrukt en bereikte zo'n grote oplage: in totaal werden er 110.000 exemplaren van Mijn kamp uitgegeven. Tijdens de bezetting kon de uitgeverij op ruime afzet rekenen. Het nationaal-socialisme was vanaf die datum dagelijkse praktijk geworden, het aantal leden en sympathisanten van nationaal-socialistische organisaties groeide en concurrentie van andersdenkenden was tot een minimum beperkt.
Een zending van Mijn kamp wordt opgehaald bij binderij Gebr. Kusters te Duivendrecht.
Toch wist De Amsterdamsche Keurkamer geen monopoliepositie op de uitgeversmarkt te veroveren. Hiervoor zijn | |
[pagina 114]
| |
minstens drie oorzaken aan te wijzen. In de eerste plaats bereikte de uitgeverij niet het grote publiek vanwege het specifiek politieke karakter van haar publikaties. De meerderheid van de Nederlandse bevolking hield zich afzijdig van het nationaal-socialisme en dus was Kettmanns uitgeverij voornamelijk aangewezen op een lezerskring die dezelfde ideologische beginselen was toegedaan. Daarnaast kreeg De Keurkamer concurrentie van andere nationaal-socialistische uitgeverijen. Hoewel alle geestverwante uitgeverijen zich onder de hakenkruisvlag schaarden, was er van samenwerking nauwelijks sprake. Iedere
Een nationaal-socialistisch stilleven: enkele Keurkamer-uitgaven uitgestald op een salontafel in een der ontvangstkamers van de uitgeverij.
uitgeverij had min of meer haar eigen specialisme. Zo was NENASU (Nederlandsche Nationaal-Socialistische Uitgeverij), waarmee De Keurkamer voor de bezetting wel samenwerkte door met deze uitgeverij een depotovereenkomst aan te gaan, de specifieke uitgeverij voor de NSB. Uitgeverij Roskam richtte zich met een uitgebreid jeugdfonds en oorlogsboeken in hoofdzaak op de jongere lezers. SS-uitgeverijen als Hamer en Storm verzorgden boeken en tijdschriften die de SS-gedachte uitdroegen, bijvoorbeeld over heemkunde of Germaanse geschiedenis. Voor bloed en bodemlectuur, onder andere van de Duitse ras-sentheoreticus Walter Darré, kon men terecht bij uitgeverij Volk en Bodem en bij uitgeverij Westland verscheen een omvangrijk fonds van overwegend uit het Duits vertaalde werken. Ten derde leidde de controversiële houding van Kettmann ertoe dat hij in 1942 van het politieke toneel moest verdwijnen en als Kriegsberichter dienst nam bij de Waffen SS. Hierdoor kon hij zich niet langer intensief met de uitgeverij bemoeien en was hij gedwongen de dagelijkse leiding van zijn uitgeverij aan zijn vrouw Margot Warnsinck over te laten. Desondanks heeft De Amsterdamsche Keurkamer een aanzienlijke bijdrage geleverd aan het culturele fundament van het Nederlandse nationaal-socialisme. Van de ruim 130 uitgaven die bij De Amsterdamsche Keurkamer verschenen, waren er bijna 70 die van meer of minder politiek belang voor het nationaal-socialisme werden geacht. Daaronder bevonden zich geschriften die aan de onmiddellijke actualiteit waren gebonden en een kortstondig doel moesten dienen en werken die voor het nationaal-socialisme een meer blijvende waarde vertegenwoordigden. Voorbeelden hiervan zijn in de eerste plaats wederom Mijn kamp, waarna genoemd kunnen worden Bloed en mythe als levenswetvan de bioloog Pieter Emiel Keuchenius, dat driemaal werd herdrukt en Ras en toekomst van de Haarlemse arts G.W. Hylkema, dat twee drukken beleefde. Daarnaast was het De Amsterdamsche Keurkamer die de aanzet gaf tot een vorm van nationaal-socialistische letterkunde in Nederland. Kettmann wist voor de bezetting en daarna een groep schrijvers met een rechtsgerichte pen te verzamelen waarmee De Keurkamer als geen andere gelijkgezinde uitgeverij een fors deel van deze ‘strijdende litteratuur’Ga naar eind62. voor haar rekening nam. Politiek en literatuur vonden elkaar met name in de poëziebundels van Steven Barends, Martien Beversluis, Rob Delsing, George Kettmann, George de Sévooy, Johan Theunisz en Jan van Rheenen. Bovendien legde de schrijver Henri Bruning nog eens de nadruk op het ‘strijdbare’ in de letterkunde in zijn inleiding van de poëziebloemlezing Gelaat der dichters, die in 1944 bij De Amsterdamsche Keurkamer het licht zag. Tevens probeerden Kettmann en De Sévooy in poëticale publikaties hun opvattingen over nationaal-socialistische letterkunde gestalte te geven. Ook werd in het prozawerk dat bij de uitgeverij verscheen een synthese tussen politiek en letteren gezocht. Pogingen daartoe waren onder meer de novellen uit de Dietsche tuin-proza- | |
[pagina 115]
| |
reeks, de Jordaanromans van G.P. Smis, die als de ‘Jordaner’ praatjes hield voor de radio, en de antisemitische bewerking van het Middelnederlandse dierenepos Van den vos Reynaerde, geschreven door Robert van Genechten, hoofd van de Afdeling Vorming van de NSB en van illustraties voorzien door Maarten Meuldijk. Deze uitgave werd zelfs van zulke propagandistische waarde geacht dat die in 1943 zou leiden tot de produktie van een van Nederlands eerste kleurenfilms.Ga naar eind63. Wie de geschiedenis van De Amsterdamsche Keurkamer bestudeert, krijgt niet alleen inzicht in het culturele gedachtengoed van het Nederlandse nationaal-socialisme. Ook wordt duidelijk hoe een dergelijke uitgeverij functioneerde binnen het democratische Nederland van voor de oorlog en welke positie zij innam tijdens de bezetting. De rol van uitgever George Kettmann was die van culturele intermediair, waarbij hij voortdurend balanceerde tussen commerciële en ideologische belangen. ■ | |
[pagina 116]
| |
|