Hierdoor krijgt vooral zijn jeugd wel erg uitgebreid aandacht. Frijlink produceerde in de jaren dat hij als uitgever werkzaam was een zeer veelzijdig fonds. Hij begon met een aantal kinderboekjes (en die zouden - met schooluitgaven - ook altijd een belangrijk bestanddeel van zijn fonds blijven uitmaken), maar reeds in 1830 maakte hij plannen voor een vertaling van de Arabische Nachtvertellingen, die uiteindelijk in negen delen verscheen. Frijlink vertaalde het werk zelf en ging daarbij uiterst consciëntieus te werk. Hij leerde het werk in een Duitse vertaling kennen, ontdekte vervolgens bij een collega, die eerder een vertaling overwogen had, de Franse editie van Galland, en kocht alvorens zich aan de vertaling te zetten, ook nog een Engelse uitgave. Vertalingen bleven een belangrijk onderdeel vormen van Frijlinks uitgeverij. Hij maakte in de loop der jaren onder meer werk van Andersen, Bulwer, Dickens, Gotthelf, Lamb, Marryat en Shelley voor een Nederlands publiek beschikbaar. Hij ontplooide echter ook activiteiten op het gebied van de Nederlandse literatuur, onder meer door de uitgave van de door E.J. Potgieter geredigeerde almanak Tesselschade. In zijn, in de derde persoon gestelde, autobiografische opstel schreef hij over deze samenwerking: ‘Drie jaargangen hebben van dit jaarboekje het licht gezien: geen artikel echter, dat bij F[rijlink] gedurende zijne geheele uitgevers loopbaan het licht zag, heeft hem zo veel verdriet veroorzaakt en is in financieel opzicht zoo ongunstig uitgevallen als deze ongelukkige Tesselschade.’ Na deze negatieve ervaringen met een almanak wierp Frijlink zich op de uitgave van een tijdschrift, Het Leeskabinet. Mengelingen tot gezellig onderhoud voor beschaafde kringen, dat wel succesvol bleek en dat hij ruim veertig jaar zou redigeren en uitgeven.
Hoewel ‘het kritische (letterkundige) talent van Potgieter en het berekenende (zakelijke) talent van Frijlink moeilijk konden samengaan’, bleef Potgieter later wel met lof over Frijlink spreken. Zeker geen lof echter uitte hij over George Lodewijk Funke. In een brief aan Busken Huet schreef hij dat Funke en diens collega Schadd het ‘genre boekverkooper niet vereedelen’. Deze zinsnede haalt Ria Grimbergen aan in haar artikel ‘George Lodewijk Funke, van krullenjongen tot krantenmagnaat’, opgenomen in Het Oog in 't Zeil 8 (1990/1991) 2. Het oordeel van Potgieter staat wel in heel schril contrast met dat van Garmt Stuiveling, die Funke omschreef als ‘een humaan man, uiterst kundig in zaken, gematigd vooruitstrevend, sterk sociaal voelend en volstrekt integer’. De reden dat Funke (1836-1885) aanvankelijk met enig wantrouwen werd bezien, lag in het feit dat hij zich in het begin van zijn carrière min of meer als ramsjhandelaar profileerde en daarmee nogal wat deining veroorzaakte in het wereldje van de gevestigde uitgevers. Deze vorm van het snel creëren van liquide middelen begon in de jaren vijftig van de vorige eeuw aan een niet te stuiten opmars, die aanvankelijk veel weerstand wekte. Van Kesteren schreef in dit verband aan de uitgever Kruseman: ‘Waar moet het heen met onzen degelijken handel, wanneer gij de hand reikt aan die schandelijke prijsvermindering en den opkomenden tweede-hands-handel, dien kanker voor ons bedrijf.’ Pas na 1870 begon Funke zich te profileren als de gerespecteerde uitgever, waarvoor hij heden ten dage geldt. Op 15 maart 1870 verscheen namelijk het eerste nummer van het mede door hem geïnitieerde Nieuws van de Dag (wat mogelijk was gewor den door de afschaffing van het dagbladzegel) en die onderneming bleek een groot succes. Dat Funke een goede kijk had op de wensen van het
publiek, blijkt ook uit het succes waarmee hij de werken van Multatuli (van wie hij in 1869 de door d'Ablaing van Giessenburg uitgegeven titels overgenomen had) in goedkope uitgaven (her)uitgaf. Ook het werk van Busken Huet bleek Funke succesvol te kunnen exploiteren. Reeds in 1880 stopte Funke zijn uitgeversactiviteiten. Hij liet zijn fonds veilen en daarbij werd de helft van de opbrengst bepaald door de werken van Multatuli en Busken Huet. Het is dan ook niet meer dan terecht dat Busken Huet Funke, weliswaar postuum, de waardering gaf die hij verdiende toen hij in deel 25 van de Litterarische Fantastën en Kritieken schreef: ‘Gaarne betaal ik [Funke] hier de tol der herinnering. Hij was de eerste die, door het bezorgen eener goedkoope uitgaaf mijner Litterarische Fantasien, mij een ruimen kring van lezers opende; ruimer dan ik zonder hem toen gevonden zou hebben.’ ■
Hans Hafkamp