De Boekenwereld. Jaargang 8
(1991-1992)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |
BoekbesprekingenMarjan Daamen en Albert Meijer, Catalogus van gedrukte Nederlandse gelegenheidsgedichten uit de zeventiende en achttiende eeuw in de Zeeuwse Bibliotheek te Middelburg. Middelburg, Zeeuwse Bibliotheek 1990, 144 blz. isbn 90-72151-05-4. f 49,50.Acht jaar na de publikatie van José Boumans Nederlandse gelegenheidsgedichten voor 1700 in de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage (648 nrs.) kwam deze Zeeuwse catalogus van 441 nrs. gereed. Dat is meer een indicatie voor de moeizame produktie van dergelijke catalogi dan voor de kwantiteit van het nog altijd als marginaal beschouwde gelegenheidsdrukwerk, aanwezig in openbare Nederlandse collecties. De produktie is immers afhankelijk van prioriteiten en budgetten van bibliotheken. Dat het materiaal om verschillende redenen een belangrijke bron van informatie is, lijkt alleen bij een selecte groep kenners en gebruikers bekend te zijn. Vele cultuurhistorici, kunsthistorici, kerkhistorici, genealogen en boekhistorici zouden hun gegevens kunnen uitbreiden met informatie die in het gelegenheidsdrukwerk verscholen ligt. Zelfs literatuurhistorici, die vanouds waarschijnlijk meer met het genre vertrouwd zijn, zouden door bestudering van het afzonderlijke, niet herdrukte gelegenheidsdrukwerk meer inzicht kunnen krijgen in de sociale setting waarin het dichten plaatsvond, van kringen van bezongenen en dichters, kortom van het (deels lokale) dichterlijke leven in bredere zin. Dergelijk materiaal krijgt een (statistische) meerwaarde door de grote kwantiteit. Het is daarom betreurenswaardig dat deze publikatie slechts 441 nrs. omvat, terwijl sinds augustus 1990 het beschrijvings- en ontsluitingswerk aan een bestand van meer dan 6500 titels (voortaan GGD) is afgerond. Deze zijn aanwezig in de collecties van de Koninklijke Bibliotheek, het Centraal Bureau voor Genealogie, de bibliotheek van het Gemeentearchief Amsterdam en de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden. Publikatie van dit bestand (aanwezig op de KB) wacht echter op computerbewerking ten behoeve van lay-out, kopijcorrectie en vooral een uitgever, hetgeen de toegankelijkheid niet bevordert en het werk dat aan de catalogus is besteed, vooralsnog tamelijk onrendabel maakt. Het daardoor toch aanzienlijke belang van de Zeeuwse publikatie wordt nog duidelijker wanneer men zich realiseert dat behalve in de vier genoemde instellingen op verschillende andere plaatsen collecties van enige omvang aanwezig zijn, waartoe men veelal niet of alleen via speciale kaartenbakken toegang krijgt: de UB's van Amsterdam en Leiden, de bibliotheek van de Vrijmetselaars, de gemeentearchieven van Den Haag, Dordrecht en Leiden, de gemeentelijke bibliotheek van Rotterdam. Om enkele redenen is de nieuwe Zeeuwse catalogus bijzonder belangrijk. In de eerste plaats is zij een moderne vervanging van de negentiende-eeuwse catalogi van de Provinciale Bibliotheek van Zeeland en het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, waarvan die van J. Broekema Catalogus van pamfletten, tractaten, enz. aanwezig in de Provinciale Bibliotheek van Zeeland (1892) de belangrijkste was. Ook latere aanwinsten zijn in de catalogus verwerkt. De gedichten zijn door middel van gedetailleerde registers toegankelijk gemaakt; er zijn ingangen op persoonsnamen, aard en plaats van de gelegenheid en er is een lijst van boekdrukkers of -verkopers per stad. In de tweede plaats omvat de collectie de wel zeer grote en curieuze verzameling gedichten (ca. 175 stuks) van Anthony Jansen, zoon van J. Antonides van der Goes, oorspronkelijk in vier verzamelbanden bijeengebracht en van een speciaal voorwerk voorzien. Deze vier banden zijn bij de brand van de Zeeuwse Bibliotheek in 1940 tot hun originele staat van kwarto-katernen uiteengevallen en sindsdien zijn de katernen afzonderlijk geconserveerd. De inleiders veronderstellen dat er een zeer beperkte oplage van deze verzameling heeft bestaan, maar constateren eveneens dat de uiteengevallen Zeeuwse verzameling de enige (bekende?) is. In de bibliotheek van het gemeentearchief te Amsterdam is echter een soortgelijke verzamelband aanwezig met enige tientallen gedichten, meest huwelijksverzen. Of het om (een deel van) een tweede exemplaar gaat, valt vermoedelijk nooit meer vast te stellen. Tenslotte is de collectie interessant door het dichtwerk uit de kring van Jan de Timmerman, Petronella de Timmerman en Abraham Haverkamp, leden van het Middelburgse regentenpatriciaat. Het Middelburgse sociale leven uit de achttiende eeuw wordt daarin aardig zichtbaar. | |
[pagina 78]
| |
Voor de produktie van de catalogus heeft men gekozen voor een praktische aanpak. In de eerste plaats is gebruik gemaakt van een pc, waardoor men op het gebied van lay-out en registers voor alle specifieke eisen die dit materiaal stelt, geheel naar eigen inzichten de kopij heeft kunnen bewerken. Zeer gebruikersvriendelijk is bijvoorbeeld het feit dat ieder gedicht behalve een volgnummer in de marge vóór de titel ook de datum van de gebeurtenis erboven heeft. Men heeft afgezien van opname in een on-line catalogus vanwege het gevaar dat ‘telkens nieuwe voorschriften op deze afgesloten verzameling losgelaten’ zouden worden, èn omdat ‘zelfs de meest geavanceerde on-line catalogus niet aan alle specifieke eisen [kan] voldoen die aan de toegankelijkheid van deelcollecties gesteld moeten worden’ (p.7). Eens te meer blijkt het jammer dat het eerder genoemde grote GGD-bestand niet in een verder gevorderde fase verkeert. Immers, de geautomatiseerde produktie werd gestart met een private file binnen het PICA-systeem, waarbij door een speciaal ‘format’ aan alle bijzondere en gedetailleerde eisen die het materiaal stelde, kon worden voldaan. Toen bleek dat produktie van een gedrukte catalogus meer perspectieven had via de pc, is verdere bewerking op deze wijze uitgevoerd. Een tweede doel van het werken in PICA is echter nog steeds aanwezig: het openstellen van minimaal een aantal essentiële kenmerkcodes voor een algemeen toegankelijke ‘Centrale Catalogus van Gelegenheidsgedichten’, waaraan voor lokale collecties specifieke gegevens kunnen worden toegevoegd, of waarvan bepaalde gegevens ten behoeve van lokaal gebruik kunnen vervallen. Daarbij zal eerst moeten worden vastgesteld van welke codes de inhoud niet meer mag worden gewijzigd. Een tweede praktische keuze betreft aansluiting bij de eerder genoemde catalogus Bouman. Dat wordt enerzijds expliciet in de inleiding gesteld voor wat betreft de afbakening van het corpus (p. 11), anderzijds wordt dat door het uiterlijk van catalogusdeel en registers gesuggereerd. De gebruiker zij echter gewaarschuwd. Op een aantal punten wijken de samenstellers af van Bouman. In de eerste plaats houdt men zich niet aan het gestelde omtrent de afbakening. Ook gedichten die niet slaan op gedenkwaardige gebeurtenissen uit het leven van particuliere personen - althans volgens de opvattingen van Bouman - zijn opgenomen: nr. 85 is een nieuwjaarsgedicht; nr. 95 is een hofdicht; nr. 107 is een gedicht op een erebokaal; nr. 109 is een hofdicht; nr. 119 bezingt een ziekte; nr. 120 is een gedicht op een boek; nr. 123 is een hof-dicht; nr. 134 gaat over de inwoning van een schoondochter; nr. 144 is een gedicht op een reisje; nr. 157 is een gedicht op een boek; nr. 162 is een hofdicht; nr. 163 idem; nr. 166 bezingt een boek- en kunstkamer; nr. 171 is een gedicht op een reisje; nr. 182 is een hofdicht; nr. 203 is een gedicht op een boek; nr. 257 is geen funerair gedicht (goede raad van de dichteres aan haar vrienden voor na haar dood). Deze bijzondere soorten gelegenheden zijn in het register op aard van de gelegenheid niet opgenomen. Er wordt echter alleen een verantwoording gegeven voor het ontbreken van de categorie ‘huwelijken’, namelijk vanwege het grote aantal. Daarnaast zijn ondanks de expliciete vermelding ‘Alle vermelde titels hebben betrekking op (oorspronkelijk) losse zelfstandige drukken’ ook gedichten in handschrift opgenomen (de nrs. 107, 113, 134, 159 en 224). Een verdere uitbreiding in de afbakening vormt het criterium ‘Nederlands’, zonder dat dit overigens in de inleiding is vermeld. Nam Bouman in principe gedichten op ter ere van Nederlanders in de Republiek of elders en ter ere van gebeurtenissen die in de Republiek plaatsvonden rond Nederlanders of buitenlanders, in de Zeeuwse catalogus zijn de nrs. 138,147 en 432 alleen Nederlands door het feit dat ze in de Nederlandse taal (door een Nederlander) gemaakt zijn. Tenslotte is één gedicht onder twee nrs. opgenomen (418 en 429). Het criterium Bouman strikt genomen kan het totale bestand tot 417 nrs. worden teruggebracht. In de tweede plaats heeft men Bouman vereenvoudigd. Er is geen collatieformule opgenomen op grond van het feit dat het voorkomen van verschillende edities ‘vrijwel uitgesloten moet worden’ (p. 16). Deze beslissing blijkt nadelig wanneer de gebruiker wil weten of exemplaren elders compleet zijn, of het exemplaar in de Zeeuwse Bibliotheek incompleet is en of er tijdens het drukproces wijzigingen zijn aangebracht. Vermelding van formaat en aantal pagina's volstaat niet, omdat men niet wordt ingelicht over de criteria die daarbij zijn toegepast. Een paar voorbeelden. Het mij bekende exemplaar van nr. 146 in het GGD-bestand omvat geen twaalf, maar negen blz. Uit de annotatie blijkt niet dat er in Middelburg een ex-
Twee voorbeelden van gelegenheidsgedichten uit de collectie van de Koninklijke Bibliotheek, sign. 853 A 290 & 853 B 12 (foto: KB, Den Haag).
| |
[pagina 79]
| |
tra gedicht in het drukwerkje aanwezig is. Wellicht zijn de blanco pagina's meegeteld en was de opbouwformule A4 [B]2 (B2 blanco)? Enkele nrs. (314, 344) hebben volgens de annotatie een gedicht meer dan de titels in GGD en een afwijkend aantal pagina's. Alleen via de collatieformule krijgt men een indicatie of die extra gedichten bij de eenheid van het drukwerk thuishoren. De nrs. 319 en 358 komen in GGD beide als twee gesplitste titels voor. Alleen uit de collatieformule kan men afleiden of de splitsing te verdedigen was. Nr. 359 heeft een afwijkende titel en twee pagina's minder (bij gelijke inhoud) in het GGD-bestand. Waarschijnlijk ontbreekt de titelpagina. Een collatieformule kan uitsluitsel geven. Titels zijn bekort door ‘...’: ‘bijvoeglijke naamwoorden of bijstellingen die slechts beleefdheden zonder informatieve waarde toevoegden aan de namen van de bezongenen werden weggelaten’ (p. 16). Men heeft deze regel echter niet consequent toegepast. Waarom is bijvoorbeeld in nr. 6 niet ook ‘heer’ weggelaten, terwijl bij nr. 22 ‘monsieur’ is verdwenen? Bij nr. 55 is helemaal niet bekort, bij nr. 93 maar half. Bij nr. 355 komt ‘jongkvrouwe’ wel in de titel voor, maar na ‘etc.’ is tekst weggelaten zonder ‘...’ daarvoor te substitueren. Het is de vraag hoeveel winst deze handelwijze oplevert. In ieder geval ontbreekt het de gebruiker nu aan inzicht in de toepassing van titulatuur en bijbehorende beleefdheidsadjectieven die in de periode gebruikelijk was. Daarbij wordt voorbijgegaan aan de vraag of de sociale code op dat punt tussen 1613 en 1800 aan veranderingen onderhevig was. In de titelbeschrijvingen worden geen ornamenten, drukkersmerken en houtsneden vermeld. Daardoor wordt onderzoek naar drukkers en typografisch materiaal bemoeilijkt. Bovendien verhindert het de exacte identificatie van exemplaren, aangezien het soms voorkwam dat bij één druk exemplaren mèt en zonder drukkersmerk op de titelpagina gemaakt werden. Ontbrekende titelpagina's worden niet als zodanig vermeld. Hierdoor valt het niet op dat nr. 87 niet volledig is. Bouman 536 is kennelijk niet geraadpleegd. Colofons zijn niet onderscheiden van impressums. De gebruiker van een exemplaar elders van de nrs. 158, 172, 270, 318, 366, 376, 377, 382, 383, 397, 403 van deze catalogus zal tever-geefs op de titelpagina naar het impressum zoeken. Waarschijnlijk omwille van de kortheid is in de annotatie soms de correcte volgorde van de bijdragen genegeerd, zoals bijvoorbeeld in nr. 310, waar de annotatie zou moeten luiden: Een gedicht en een grafschrift, gezamenlijk ondertekend: Jacoba Petronella Winkelman; een gedicht, ondertekend: P. de la Ruë; een graf- | |
[pagina 80]
| |
schrift, ondertekend: Galenus Trezel; een gedicht, ondertekend: Jacobus Willemsen. Predikant te Middelburg (ex. KB Den Haag, 853 E 146). Uit nr. 311 blijkt dat de categorie gedichten niet verder naar soort wordt onderscheiden, zodat bijvoorbeeld een voor gelegenheidsgedichten toch belangrijk genre als het sonnet geheel onzichtbaar blijft. Gedichten in een andere taal zijn niet apart vermeld in de annotatie. Een register op ande-re talen dan het Nederlands ontbreekt dan ook. De gebruiker kan zich niet op de taal van de titel van een bundel baseren, omdat het meer dan eens voorkomt dat zo'n bundel ook anderstalige gedichten herbergt. Verantwoording van aanvullend onderzoek naar data bestaat uit niet meer dan een verwijzing naar een lijstje van titels, na de inleiding. In welke van de titels een gevonden datum werd aangetroffen kan men slechts gissen. Het blijft dus ook gissen naar de betrouwbaarheid van de gegevens. Niet iedere bron is even recent of exact. Er is kennelijk geen poging gedaan om plaatsen van gelegenheden te achterhalen. Niet alleen op het punt van vereenvoudiging doen zich afwijkingen van Bouman voor. Blanco pagina's worden kennelijk ook meegeteld, wat bij nr. 110 vreemde consequenties geeft. Het vers is gedrukt op een kwart planovel. Wanneer men het drukwerk als criterium beschouwt (zie de opmerkingen ten aanzien van de afbakening), dan is de achterzijde dus blanco en kan er geen sprake zijn van 4o; [2 blz], ook al staat er in handschrift een gedicht op de achterzijde. Initialen zijn aangevuld, maar niet consequent. Soms, zoals in de ‘Aanwijzingen voor de gebruiker’ staat, tussen [ ] (nr. 194), maar vaak zonder. Zie bijvoorbeeld de nrs. 192, 193, 217, 218, 219. Informatie uit opschriften is genegeerd, zoals in nr. 310. Daar komt bijvoorbeeld de datum van de gebeurtenis noch in de titel, noch in de annotatie voor. Hoe moet de gebruiker weten waarop de informatie (dat wil zeggen de datum bóven de titel) berust? Informatie uit de tekst wordt eveneens genegeerd, zodat (voor)namen, familiebetrekkingen en andere interessante bijzonderheden onbekend blijven. De catalogusmaker als schatbewaarder: wie anders heeft de sleutel tot dit soort informatie, die zich als het ware vanzelf opdringt bij het in handen nemen van het materiaal? Even verder kijken zou bij nr. 154 al snel tot de naam van het overleden kind hebben geleid: Geertrui; een korte blik in een archief geeft dan zo nodig verdere gegevens. Een prettige uitbreiding ten opzichte van Bouman tenslotte is de afzonderlijke ingang op zilveren en gouden huwelijken (30!). Onafhankelijk van Bouman kan nog het volgende worden opgemerkt: Het voorkomen van liederen is zeer onregelmatig wel of niet vermeld. Ik ken bijvoorbeeld ook liederen bij de nrs. 25, 32, 36, 37, 51, 90, 94, 98, 100, 101, 104, 114, 116, 117, 121, 129, 133, 141, 153, 160, 170, 173, 177, 191. Het is jammer dat men bij deze betrekkelijk kleine collectie geen poging heeft ondernomen om heruitgave in verzamelbundels vast te stellen; de zeldzaamheidswaarde van de gedichten is zo veel moeilijker te constateren. Mogelijk is aan de hand van het materiaal zelf vast te stellen (bijvoorbeeld door een met de hand aangebrachte doorlopende paginering, of door smet) welke gedichten bij elkaar in één band hebben gezeten, zodat anonieme of met andere initialen ondertekende gedichten toch op naam van Anthony Jansen zijn te brengen. Bij enkele incidentele nrs. rezen een paar opmerkingen en vragen: nr. 131. Toeschrijving aan Jacobus Willemsen is onjuist. Deze J.W. kan alleen al op grond van de voor een mens bereikbare leeftijd niet dezelfde zijn als de auteurvan de nrs. 310-397. J.W. uit nr. 131 moet in 1692 op zijn jongst omstreeks achttien jaar zijn geweest. De Jacobus Willemsen van de andere nrs. begon rond 1734 te schrijven en overleed in 1780; nr. 296. De bezongene (Jacobus van Citters) werd op 2 juli 1725 te Leiden ingeschreven; nr. 307. Wat heeft het tweede exemplaar méér op de twee extra pagina's?; nr. 323. Behalve de genoemde gedichten komen in deze bundel twee Latijnse gedichten voor, ondertekend: Joh. Nic. Treytel; Johannes Med-hurst; nr. 339. In andere exemplaren is de dagaanduiding ‘3.’ in handschrift; nr. 348. Volgens een aantekening in handschrift op het titelblad van het exemplaar Centraal Bureau voor Genealogie A 959 was de bevestiging van Charles Delo op 23 januari 1746; nr. 421. Waarom 2 maart als datum voor dezelfde gebeurtenis als die in nr. 422 vlgg, namelijk 11 maart; nr. 432. De titel geeft als jaartal 1785 en niet 1795, zoals erboven staat. Welk jaartal blijkt uit het chronogram? Wat is nu vergelijkenderwijs de waarde van | |
[pagina 81]
| |
de collectie? Van 190 gedichten zijn één of meer andere exemplaren aanwezig in de collecties van het GGD-bestand. 23 gedichten beantwoorden niet aan de Bouman- (= GGD-) criteria en één gedicht komt dubbel voor. Van in totaal 227 (441 - 214) gedichten kan worden vastgesteld dat ze vooralsnog uniek zijn. Van de gedichten van Anthony Jansen kan worden gezegd dat er 32 uniek zijn in Middelburg. Zes daarentegen komen alleen elders voor, waarvan twee alleen in de KB Den Haag, een in het Centraal Bureau voor Genealogie (CBG), een bij de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, een in het gemeentearchief van Amsterdam en een zowel in Amsterdam als in het CBG. Gebreken zijn bij publikaties als deze nauwelijks te vermijden. Daar waar ze op een keuze berusten, zijn ze soms te betreuren. De catalogus van Daamen en Meijer is er niet vrij van. Toch is het boek een aanwinst van belang en niet alleen omdat overige collecties nog steeds niet gemakkelijk toegankelijk zijn. Het werk beantwoordt aan zijn doel: de gedichten zijn op vele manieren toegankelijk en de eerst opkomende vragen die men bij dergelijk materiaal stelt, krijgen een antwoord. Voor het millimeterwerk moet men zelf aan de slag. ■ Adèle Nieuweboer | |
Catalogus der Bibliotheek van de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels te Amsterdam. Negende deel. Catalogus van de verzameling betreffende G.T.N. en Hugo Suringar uitgevers te Leeuwarden 1822-1900. Eerste deel: Brieven. Bewerkt door Paul Seebregts. Nieuwkoop, De Graaf Publishers, 1990, 401 blz. isbn 90 6004 409 6. f 120,- (excl. 6%btw).Omdat de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels bij verschijning van deze catalogus juist haar 175-jarig bestaan vierde, werd het eerste exemplaar met een kleine plechtigheid overhandigd aan W. van den Berg, hoogleraar Moderne Nederlandse letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. In zijn dankwoord ging Van den Berg in op het belang van de Bibliotheek van de Vereeniging voor de neerlandistiek. Na een lange periode van onderzoek waarin de schrijver centraal stond, is er binnen de neerlandistiek nu een ruime belangstelling voor de lezers van literatuut. Maar tussen schrijver en lezer zit de boekhandelaar, die werken selecteert, uitgeeft en verkoopt. Dit schemergebied tussen produktie en consumptie moet hoognodig in de schijnwerpers worden gezet. In de Bibliotheek van de Vereeniging ligt nog heel wat materiaal op onderzoek te wachten, aldus Van den Berg. De uitgever, ‘gate-keeper’ van het literaire circuit, heeft niet alleen literaire maar vooral ook zakelijke belangen en dat geldt voor veel schrijvers even goed. Met boeken wordt nu eenmaal geld verdiend (al is het soms niet veel). Tekenend is de anekdote van feuilletonschrijver X, die niet per woord, maar per letter betaald kreeg. Hij maakte van zijn hoofdpersoon een stotteraar en incasseerde daarmee een dubbel honorarium. Maar tot in lengte van dagen zullen scripties geschreven worden over het engagement van × en zijn strijd voor de integratie van de stotteraar in de samenleving. Waarmee ik maar wil zeggen dat financiële belangen voor de tot standkoming van literatuur dikwijls een grotere rol spelen dan de bevlogen onderzoeker in zijn onschuld denkt. Wie daar nog aan twijfelt, moet er maar eens de correspondentie van Louis Couperus met zijn uitgever L.J. Veen op naslaan.Ga naar eind1. Couperus zeurde net zo lang tot hij kreeg wat hij eiste en niet toevallig was dat precies genoeg om zijn levenspeil te kunnen handhaven. Hoe aan het begin van de negentiende eeuw over auteurshonoraria werd gedacht, is nog lang niet duidelijk. Voor een auteur als H. Tollens bij voorbeeld, was het schrijven een zaak van eer. Hij wilde niet als broodschrijver te boek staan. Met andere auteurs werden uitgebreide contracten afgesloten, waarin zelfs de erfgenamen werden genoemd (voor het geval dat). Voor de Camera Obscura (1839) kreeg Nicolaas Beets twintig gulden per vel van zijn uitgevers de Erven F. Bohn. C.E. van Koetsveld incasseerde van de firma S.E. van Nooten voor het destijds zeer succesvolle werk Schetsen uit de pastorij te Mastland (1843) maar negen gulden per vel. Voor dit soort gegevens moet men de archieven in. En als hulpmiddel daarbij is het nieuwe deel van de Catalogus van de Bibliotheek van de Vereeniging bij uitstek geschikt. De catalogus maakt de gebruiker wegwijs in 6933 brieven aan G.T.N. en zijn zoon H. Suringar, twee vooraanstaande uitgevers in de negentiende eeuw. De lezenswaardige inleiding bij de catalogus schetst de geschiedenis van de beide Suringars. In 1822 begon G.T.N. Suringar op achttienjarige leeftijd zijn boekhandelsloopbaan in Leeuwarden. Drie jaar later was zijn naam reeds gevestigd. In 1861 deed | |
[pagina 82]
| |
hij de zaak in zijn geheel over aan zijn zoon Hugo, die haar in 1900 om gezondheidsredenen verkocht. De brieven zijn in de catalogus alfabetisch op naam van de afzender gerangschikt. Per afzender is een chronologische volgorde aange-houden. Bij de beschrijving zijn de regels van het Nationale Brievenproject (CEN) grotendeels gevolgd, dat wil zeggen dat voor zover bekend de datering en plaats van verzending is opgenomen. Bij sommige afzenders worden personalia gegeven. Ook voor de brieven geldt dat van sommige de inhoud verkort wordt meegedeeld. ‘Men gelieve een dergelijke annotatie als vrijblijvende toegift te beschouwen’, aldus de samensteller Paul Seebregts in zijn verantwoording. Er is een register op namen die niet volgens de alfabetische afzender-indeling zijn terug te vinden en een register op geadresseerden. Behalve de beide Suringars vinden we daar ook de namen van rederijkerskamers en genootschappen, zoals het Taal-, Geschied- en Dichtkundig genootschap Constanter, waar G.T.N. Suringar een vooraanstaand lid van was. De brievencollectie is overigens maar een deel van het Suringar-archief, dat verder nog kasboeken en manuscripten van bij hen uitgegeven werken bevat. Het is de bedoeling dat ook daarvan nog een catalogus verschij nt. De meeste brieven houden uiteraard verband met de uitgeverswerkzaamheden van G.T.N. en H. Suringar. Met schrijvers, andere uitgevers, met illustratoren, drukkers en binders voerden zij in dit telefoonloze tijdperk een veelomvattende correspondentie. Hugo Suringar, die in 1851 bij zijn vader G.T.N. in de zaak kwam, had een voorliefde voor cartografie. Hij correspondeerde onder meer met Jacob Kuyper, van wie hij de Gemeente Atlas uitgaf. Zijn vader hield zich meer bezig met letterkunde. G.T.N. Suringar correspondeerde o.a. met I. da Costa, met De Genestet, met Des Amorie van der Hoeven en met J.H. van der Palm. Over de samenwerking met Tollens is in De Boekenwereld 7 (1990-1991) nr. 5 een artikel verschenen van Jos van Waterschoot. Daaruit bleek al met hoeveel tact G.T.N. Suringar Tollens' ster-allures moest aanpakken. In de inleiding van de catalogus worden Suringars gedachten daarover geciteerd. ‘Komt [het nageslacht] eenmaal achter de coulisses te kijken, dan zal het zien hoe klein een groot man kan zijn. Dan moge het zien uit de wederzijdsch gevoerde correspondentie hoe ik aan [zijn] zwakheden heb toegegeven [...]’ schreef hij over Tollens aan een familielid. Die coulisses zijn door de catalogus opzijgeschoven. Het nageslacht kan niet meer om de Suringars heen. ■ Lisa Kuitert |
|