De Boekenwereld. Jaargang 8
(1991-1992)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |
Als twee bladen aan een boom: G.A. van Oorschot tussen Tirade en Merlyn
| |
[pagina 62]
| |
Karikatuur van Geert van Oorschot door S. Woldhek (1976).
grond van gesprekken met J.J. Oversteegen en Kees Fens en enkele artikelen en verklaringen te verhelderen. | |
Uitgever of hoofdredacteur?Voor en na de Merlyn-affaire is Tirade aan veel redactie-wijzigingen onderhevig geweest. Uitgever G.A. van Oorschot had, al waren ze niet in een manifest vastgelegd of ondubbelzinnig uitgesproken, zijn eigen strikte opvattingen over de te varen literaire enpolitieke koers, geënt op de traditie die door Ter Braak en Du Perron was ingezet door middel van hun tijdschrift Forum. Redacties mochten van die koers afwijken, maar niet meer dan enkelegraden. Ondanks zijn invloed bleef de uitgever ontevreden over peil en richting van het blad. In zijn boutade ‘Voor degelegenheid’, die verscheen in het tweehonderdste nummer van Tirade, liet hij zich uit over zijn ideaalbeeld van een literair periodiek: ‘Naast hetpubliceren van romans, verhalen en gedichten zou het literaire essay ingeen nummer mogen ontbreken. Een literair tijdschrift dient niet all en te informeren en te signaleren, maar dient zijn oordeel uit te spreken over hetgeen er in de wereld van kunst en literatuur verschijnt. Zo'n tijdschrift behoort een kritische zeef te zijn, waarop all en het waardevolle en authentieke blijft liggen, en waar de literaire humbug en aanstel genadeloos doorheen valt.’Ga naar eind1. Hoe krachtig het geformuleerd moge zijn, Van Oorschots pleidooi is niet bijzonder veelzeggend. Ieder tijdschrift moet immers een kritische zeef zijn en dient het eigen karakter te benadrukken door openlijke en heldere stellingname. Slechts in zijn voorkeur voor de essayistische benadering spreekt Van Oorschot zich iets specifieker uit. Wie echter een volstrekt duidelijke keuze van de uitgever te weten wil komen moet tussen de regels door lezen. Woorden als ‘authentiek’ en ‘humbug’, beide behorend tot het idioom van Forum, zijn voor goede verstaanders genoeg. Voor wie meer aanwijzingen nodig heeft, geeft hij een lange lijst onderwerpen waarover hij nog essays wenst te zien. Dit ‘pak van Van Oorschot’ ademt ook de sfeer van Forum. Maar Tirade was geen Forum en Van Oorschot overwoog mede daarom aan het eind van iedere jaargang of voortzetting wel zinvol was. Van Oorschots houding ten opzichte van de redacties was altijd ambivalent. Hij combineerde zijn ideeën over de koers van Tirade met een eveneigenzinnige maar veel minder strenge opvatting over redactionele vrijheid.Ga naar eind2. In de geschiedenis van het blad(opgericht in 1957) heeft een lane rij van redacteuren zich, al dan niet eigener beweging aanen afgemeld. Ton Velthuyzen telde in de eerste driehonderd nummers(verschenen van 1957 tot 1985) negenentwintig verschillende redactiesamenstellingen.Ga naar eind3. Zelfs na aftrek van de incidentele gastredacteurschappen blijven er dertien van over, het een toch nog één redactiewijziging per twee jaar inhoudt. Dit grote verloop dwong de uitgever ertoe zich met het blad te blijven bemoeien. En zo raakte Van Oorschot met Tirade in een vicieuze cirkel. Vanwege de tegenvallende produktiviteit van de redacties voelde hij zich bovendien gedwongen de acquisitie van bijdragen ‘van buiten’ te verzorgen. In de al eerder genoemde jubileum- Tirade verwoordde Van Oorschot het frustrerende probleem dat het blad van zijn doelstelling afhield en de uitgever van zijn èchte werk: ‘Tirade is immers een blad dat nauwelijks schrijvende redacteuren heeft gekend. [...] Alle redacteuren waren het blad zeer toegewijd, de redactievergaderingen werden trouw bezocht, over de binnenkomende kopij werd langdurig of in het geheel niet gediscussieerd, en de malaise waartoe niet-schrijvende redacteuren een blad veroordelen werd met kwink- | |
[pagina 63]
| |
slagen en spot bestreden. Maar Tirade is nooit het geluk te beurt gevallen redacteuren te hebben, die het blad een duidelijk eigen gezicht gaven, die de literatuur kritisch benaderden of begeleidden, die een team vormden dat zich afzette tesgen of onderscheidde van andere teams.’Ga naar eind4. Van Oorschot had hetzelfde ooit beleefd met Libertinage, het tijdschrift dat hij vanaf 1948 uitgaf. De medewerkers daarvan produceerden zelf onvoldoende en trokken bovendien te weinig kopij aan, zodat hij zich als betrekkelijke buitenstaander genoopt zag een deel der redactionele activiteiten voor zijn rekening te nemen. Deze verstrengeling van verantwoordelijkheden was voor beide partijen op de lange duur onverteerbaar. De redactie kende geen vrijheid van hande-len en de uitgever verdeed zijn tijd. Toen Van Oorschot in 1952 de Gordiaanse knoop doorhakte en de ‘impotente Libertijnen’ de wacht aanzegde, besloot de redactie zelfstandig door te gaan. Binnen een jaar bleken Van Oorschots grote wervende kracht en zijn afwisselend inspirerende en frustrerende bemoeizucht met redactioneel beleid onmisbaar te zijn. Libertinage werd opgeheven. Met de eerste redactie van Tirade verliep het niet anders, zij het dat Van Oorschot van zijn vorige poging had geleerd. Vastbesloten als hij was om dit blad in stand te houden om, zoals hij het zelf formuleerde: ‘het woord [te kunnen] nemen voor het uur dat ik een wapen nodig heb’, zorgde hij er voor meer bij het redactionele beleid betrokken te zijn dan van een uitgever verwacht mocht worden en zelfs zijn zin door te drijven wanneer hij daarvan het nut inzag. Deze houding, die ervoor heeft gezorgd dat Tirade, ondanks de vele wisselingen van redacteuren, tot na zijn dood is blijven verschijnen, werd gaandeweg beter zichtbaar. De oprichting van Tirade verliep vrijwel buiten hem om, maar al spoedig drong hij de redactie de politieke artikelen van zijn vriend Jacques de Kadt op. De felle retorische betogen van De Kadt vormden altijd aanleiding tot veel negatieve reacties. Hij analyseerde (vooral) de politieke ontwikkelingen in het buitenland op een volstrekt compromisloze wijze. Met name zijn keuze voor de NAVO en de VS vonden in de periode die door afkeer van de Koude Oorlog en van de oorlogen in Vietnam en Korea werd gekenmerkt, en in de volgende jaren van Love & Peace weinig bijval. Hoe weinig mensen ook luisterden naar De Kadt, Van Oorschot bleef als een trouw discipel diens boodschap uitdragen. Gesubsidieerd door gelijkgestemden of desnoods met gegarandeerd verlies gaf hij alle boeken en pamfletten van De Kadt uit en met of zonder de goedkeuring van de redactie stelde hij zíjn tijdschrift als medium ter beschikking aan de slecht beluisterde profeet. Deze provocatie van de redactionele vrijheid werkte frustrerend. Binnen het jaar vertrok het leeuwedeel van de redactie. Van Oorschot hervatte zijn speurtocht naar redacteuren die een kritische houding paarden aan de juiste (lees: Van Oorschots) politieke en literaire voorkeuren en die bovendien een grote eigen inbreng in het blad zouden hebben. Het is niet verwonderlijk dat dergelijke redacteuren onvindbaar bleken. In 1967 zag hij de consequentie van zijn veeleisendheid onder ogen en nam de redactionele werkzaamheden voor eigen rekening, tien jaar lang. Maar aan het begin van de jaren zestig heeft het er even op geleken dat de ideale redacteuren toch bestonden. | |
MerlynEén van de merkwaardigste redactionele
Omslag eerste aflevering Merlyn, verzorgd door Jacques Janssen. Uitgever van Merlyn was Polak & Van Gennep te Amsterdam (collectie Letterkundig Museum).
conflicten vond plaats in 1961 en leidde tenslotte tot de oprichting van het tijdschrift Merlyn. Vanaf het moment van oprichting tot nu, een kwart eeuw na het laatste nummer, is het beleid van het literaire tijdschrift Merlyn een bron van discussies. De redacteuren van het blad, J.J. Oversteegen, H.U. Jessurun d'Oliveira en Kees Fens, propageerden een behandeling van literatuur die haaks stond op de in Nederland heersende opvattingen. Niet de aandacht voor de persoon van de auteur en diens betrokkenheid bij maatschappelijke ontwikkelingen en vraagstukken moest centraal staan, maar de technische kanten van het schrijven. De kern van iedere omgang met literatuur moest volgens Merlyn niet personalistisch zijn, zoals de volgelingen van Forum meenden, maar tekst-gericht. ‘Tekst’ (een Merlyn-woord bij uitstek) | |
[pagina 64]
| |
was het enig houvast van de literatuurbeschouwer. Om de betekenis of waarde van een tekst vast te stellen mocht hij al-leen van gegevens uit de tekst gebruik maken. Alle informatie van buiten het literaire werk was taboe, inclusief het leven en de visie van de auteur. In het eerste nummer van Merlyn stelde de redactie provocerend: ‘Aandacht voor de vorm, voor technische problemen, geldt als lichtelijk ongepast. Een rechtgeaard criticus houdt zich met niets minder graag bezig dan met het boek dat hij bespreken moet; zodra hij de kans schoon ziet, zoekt hij het hogerop of verder weg. De meest verfoeilijke eigenschap van de doorsnee essayist in ons land is zijn neiging nu eens filosoof te spelen, dan weer psycholoog, op de ene bladzij als historicus te paraderen en als politicus op de volgende, en vooral één ding tot iedere prijs te vermijden: de behandeling van de tekst die hij voor zijn neus heeft.Ga naar eind5. De standpunten van Merlyn moesten het blad wel in aanvaring brengen met de aanhangers van het personalisme. Bovendien werden de partijen nog verder uit elkaar gespeeld door de polemische toon waarmee vooral Oversteegen en d'Oliveira (zoals Jessurun d'Oliveira's naam meestal wordt afgekort) hun tegenstanders tegemoet traden. In eerste instantie leverde dat weinig meer op dan een zinloze uitwisseling van verwijten en beledigingen. Later werden de meningen iets genuanceerder, maar de discussie bleef voortduren. In 1966 deed H.A. Gomperts (criticus van het voormalig Libertinage en van Tirade) een quasi-verzoeningspoging in zijn oratie te Leiden.Ga naar eind6. Hij achtte de formalistische benadering zinvol... maar onvoldoende. De nauwgezette analyse van een literair werk moest worden beschouwd als voorbereiding op de werkelijke bespreking. Tien jaar na de opheffing van Merlyn kwam recensent Carel Peeters nog op het blad terug. Hij wreef het ‘beperking van de aandacht’ aan en schimpte dat ‘de criticus [...] met een boek in een isoleercel werd gestopt’.Ga naar eind7. In 1984 kon ook de literatuur-criticus T. van Deel niet om Merlyn heen bij de formulering van zijn kritische uitgangspunten: ‘Een criticus die niet “door Merlyn is heengegaan” is geen goede criticus’.Ga naar eind8. De aanvaring van de Merlinisten met de Forumianen leek weliswaar plaats te vinden op de vijver van de literatuurkritiek, maar de echte botsing was onder water. Er waren namelijk niet alleen twee verschillende visies op literatuur-beschouwing - beide partijen bleken zelfs over het begrip ‘literatuur’ met elkaar van mening te verschillen! Dit kwam fraai tot uiting tijdens een discussie-bijeenkomst in het Amsterdamse hotel Krasnapolsky die plaatsvond op 23 november 1965. De belangrijkste voorstanders van formalisme en personalisme, respectievelijk J.J. Oversteegen en H.A. Gomperts traden tegen elkaar in het krijt. Tijdens deze discussie verweet iemand uit de zaal (Carel Peeters) Oversteegen dat zijn literatuur-kritische methode niets kon aanvangen met Brieven aan familie en vrienden, 1919-1941 van Willem Walraven, een recent met veel trots door uitgeverij G.A. van Oorschot gepresenteerd boek. Oversteegens antwoord was even eenvoudig als voor menigeen opzienbarend: dit boek behoorde zijns inziens niet tot de literatuur. De kloof tussen de twee benaderingen van literatuur is dan duidelijk zichtbaar; Merlyn definieert literatuur volstrekt anders dan Tirade. En daarmee is ook Van Oorschots afkeer van Merlyn verklaarbaar. Oversteegen en de zijnen declasseerden Van Oorschots uitgaven en voerden zodoende niet alleen oppositie tegen Van Oorschots ideeën over literatuur, maar vormden tevens een bedreiging voor zijn zakelijke belangen. Zo duidelijk als in 1965 was de tegenstelling echter niet op het moment dat Van Oorschot met de vernieuwingsplannen van d'Oliveira en Oversteegen in aanraking kwam. In 1961 wees weinig erop dat het Merlinisme (al heette het toen nog niet zo) meer dan een voorzichtige koerswijziging zou zijn. | |
Koersverlegging?Ih 1959 stelde J.J. Oversteegen, directeur van de Stichting Vertalingen, de jonge Propria Cures- medewerker H.U. Jessurun d'Oliveira voor aan zijn vriend G.A. van Oorschot, van wiens voortdurende behoefte aan bekwame tijdschriftredac-teuren hij goed op de hoogte was. Zelf | |
[pagina 65]
| |
had Oversteegen al enige malen Van Oorschots dringende verzoeken tot toetreding tot de redactie van Tirade geweigerd. De rechtenstudent d'Oliveira hield er, zeker voor een buitenstaander, een op-merkelijke (analytische) benadering van literatuur op na. De veelbelovende recensent d'Oliveira trad per 1 juli 1959 (Tirade 31/32) toe tot de redactie en begon een serie interviews met schrijvers bij te dragen (die in 1965 verzameld zou worden in Scheppen riep hij gaat van Au). Spoedig betrok hij een kamer in het huis waarin de uitgeverij was gevestigd en vanaf januari 1961 (Tirade 47) nam hij het redactie-secretariaat over van G.K. van het Reve. Binnen de redactie propageerde hij zijn eigen kritische praktijk, waarvan objectiviteit en controleerbaarheid de leidende principes moesten zijn. In Tirade 46 (oktober/november 1960) schreef hij een artikel over de wildgroei van (grotendeels gelijkgestemde) literaire tijdschriften.Ga naar eind9. De kopijnood die bij een zo groot aantal bladen wel moest ontstaan, leidde tot het ‘verduurzamen [van] wat anders als eendagsvlieg teloor zou gaan: talrijker dan ooit zijn tegenwoordig de gereproduceerde lezingen en voordrachten, inleidingen en referaten, gelegenheidskeutels en feestredenen, foto teksten en prijzenbedankjes.’ Van Oorschot, die zich vrijwel altijd ontevreden toonde over het peil van de dagblad- en tijdschriftkritiek (Tiradeniet uitgezonderd) zal deze stellige beweringen van zijn redacteur zeker hebben toegejuicht. D'Oliveira ontzag Tirade allerminst in zijn pleidooi voor snoeien en wieden. Hij erkende de eigen identiteit van het blad, maar ontkende dat het nog immer literair geworteld was in Forum. ‘Steeds meer’, schreef hij, ‘verschuift het aksent naar de vorm van het werk, al wordt blijkens de geregeld opgenomen interviews de vent niet verwaarloosd.’Ga naar eind10. Een klein jaar na dit stuk scherpte d'Oliveira zijn handleiding voor de criticus aan, aan de hand van een in druk ver-schenen lezing van Max Nord, die toonde hoe ‘boekbesprekingen’ zijns inziens niet behoorden te zijn.Ga naar eind11. Hij viel Nords uiteenzetting van de principes van het boekbesprekenGa naar eind12. op alle fronten aan.
G.A. van Oorschot, midden jaren '60 (foto: Cor Stutvoet, collectie Letterkundig Museum).
Nords wens de lezer voor te lichten over wat de schrijver van een boek voor ogen stond, werd door d'Oliveira als irrelevant en onhaalbaar afgedaan. Nords eis dat een bespreking voor iedereen leesbaar moest zijn, deed d'Oliveira verzuchten dat Nord angst had ‘om hoog te vliegen’. Nord wilde dat de recensent in een ‘commentaar’ zijn oordeel erover uitsprak of ‘a. de schrijver geslaagd is in de opzet die hem voor ogen stond bij het schrijven van het boek, en b. ook als hij daarin geslaagd zou zijn, of de recensent vindt dat de opzet juist is en het slagen in die opzet, en welke waarde het boek dan heeft.’ D'Oliveira walste na dit merkwaardige citaat over zijn ondermaatse tegenstander heen. Hij dreef de spot met ‘deze machteloze brabbeltaal’ en verwierp de ‘ideeën van de heer Nord [die] hem niet al te klaar voor de geest staan’ en die bovendien gebukt gingen onder Nords ‘beklagenswaardige zwakte van formulering’. Deze bittere pil, die behalve door de inhoud en de stijl ook al door het polemische karakter opviel, werd binnen de redactie (behalve d'Oliveira en Van Oorschot bestaande uit Henk Mulder, Adriaan Morriën en Gerard Reve) met gemengde gevoelens geslikt. Bij een deel van de redactieleden was d'Oliveira's | |
[pagina 66]
| |
verandering van spijs al in het verkeerde keelgat geschoten, maar dat hij nu bovendien via Nord de verhoudingen met Het Parool (vaste werkgever van Nord en regelmatige inkomstenbron van enkele andere Tirade-medewerkers) schaadde, brak de redactie op. | |
ConflictEnkele maanden later nam de redactie toch weer een artikel van Max Nord op; een stuk over Pirandello, waarop alle bovengenoemde kritiek van d'Oliveira onverminderd van kracht bleek.Ga naar eind13. Tot woede van d'Oliveira waren z'n mederedacteuren op zijn best matig te spreken over de bijdrage, maar wensten ze haar niettemin te plaatsen. De gang van zaken riekte d'Oliveira te zeer naar opportunisme en dat was voor hem aanleiding om, behalve Nord terecht te wijzen, zijn oude pijlen nu op het eigen huis te richten en uit de redactie te stappen.Ga naar eind14. In zijn af-scheidsstuk ‘Retirade’ memoreerde hij de criteria voor publikatie van een essay in Tirade. Een stuk werd opgenomen als het ‘a. informatie geeft aan de belangstellende lezer, b. behoorlijk geschreven is, c. blijk geeft van kennis van zaken.’ Aan deze criteria toetste hij Nords artikel en zijn conclusie was vernietigend: het stuk schoot op alle punten tekort. Dat de redactie het niettemin wilde publiceren, ook na d'Oliveira's pleidooi in ‘Kort en klein’ bracht hem er nu toe uit te treden. Spijtig stelde hij vast dat de ‘objectieve trant’ die hij voorstond, tegen zijn verwachting in, niet door Tirade werd gevolgd. Voor Van Oorschot luidde deze actie van d'Oliveira een periode in van onderhandelingen, speculaties, verwijderingen en verzoeningen. Zijn jaarlijkse overwegingen voor vernieuwing en verbetering van Tirade, altijd goed voor een spannende kersttijdGa naar eind15., kwamen onbedoeld in het teken te staan van een strengere literatuurkritiek. Bovendien werd Van Oorschot, gewend als hij was om als officieus hoofdredacteur alles in de hand te hebben, door de gebeurtenissen verrast. Hij moest, terwijl er al een duidelijk conflict was, nog positie kiezen. In eerste instantie was hij het met zijn redactiesecretaris eens. Resoluut besloot hij ook uit de redactie te stappen, maar van die beslissing kwam hij spoedig terug. Hij trad weer toe en trachtte ook d'Oliveira tot terugkeren te bewegen. In zijn onderschrift bij d'Oliveira's ‘Retirade’ (één van zijn verzoeningspogingen) steunde Van Oorschot zijn scheidende redacteur in diens kritiek op Nord en op de rest van de redactie. Daarnaast loofde hij d'Oliveira om zijn werkzaamheden voor Tirade. | |
Aan de zijlijnEerder in datzelfde jaar had Van Oorschot contact gezocht met Kees Fens, de literatuur-recensent van de (Nieuwe) Linie en De Tijd/Maasbode, over wie in beperkte kring hoog werd opgegeven. Fens onderhield een oppervlakkig contact met d'Oliveira en Oversteegen, die hij met enige regelmaat ontmoette bij boekhandelaar Van Boeschoten in de Amsterdamse Huidenstraat. Van Oorschot vroeg hem om een bijdrage aan Tirade en Fens leverde prompt een stuk over ‘Koolhaas’ dierenverhalen'Ga naar eind16. en korte tijd later een tweede: ‘Brieven van Dirk Coster’.Ga naar eind17. De stukken vielen in goede aarde en dus verzocht Van Oorschot hem vaste medewerker te worden. Al was zijn tijd beperkt, Fens wilde graag meewerken aan het blad. Hij bezocht alvast een redactievergadering, maar de ruzie rond d'Oliveira temperde zijn enthousiasme. In 1962 beschreef hij in een artikeltje in De TijdGa naar eind18. het conflict op een merkwaardig afstandelijke toon. Dat neemt niet weg dat hij d'Oliveira in diens kritiek bijviel. Zijn toetreding tot de redactie van Tirade stelde hij eerst uit. Later besloot hij solidair te zijn met zijn uitgetreden geestverwant en zag af van het redacteurschap van Tirade. | |
Twee alternatievenVan Oorschot zag nog mogelijkheden om greep op de verwikkelingen te krijgen en de impasse te doorbreken. Hij hoopte dat d'Oliveira's onverminderde wens tot publiceren hem zou laten terugkeren. Oversteegen, die min of meer als diens mentor optrad, leek onder bepaalde voorwaarden bereid alsnog tot de redactie toe te treden en dat deed Van Oorschot besluiten hun beider eisen en ideeën in overweging te nemen. Op 27 december 1961 vond overleg plaats in | |
[pagina 67]
| |
Van Oorschots woning te Loenersloot. Tijdens de bespreking, die de gehele nacht duurde, presenteerden Oversteegen en d'Oliveira twee opties voor toekomstige samenwerking. Van Oorschot had de keuze tussen vernieuwing van Tirade in de door d'Oliveira gepropageerde richting, waarbij tevens een deel van de redactie gedwongen zou worden tot aftreden, of oprichting van een nieuw tijdschrift dat naast Tirade zou bestaan. Dat blad zou, zo benadrukten d'Oliveira en Oversteegen, geen concurrent zijn van zijn stiefbroertje, aangezien het een heel ander karakter zou hebben. Het nieuwe tijdschrift moest literair-kritisch zijn en niet literair en politiek. Voor beide opties gold dat Oversteegen en d'Oliveira in de redactie zouden plaatsnemen, dat twee van de redactieleden van Tirade (namelijk Gerard Reve en de aantredende Joke Kool-Smit) eventueel acceptabel waren en dat de rest, inclusief de uitgever, zich diende te verwijderen. Tot slot pleitten Oversteegen en d'Oliveira ervoor Kees Fens, die ze vooralsnog niet van hun plannen op de hoogte hadden gesteld, als redactielid aan te trekken. Van Oorschot kon zich uit praktische en persoonlijke overwegingen met geen van beide mogelijkheden verenigen. Hij wilde zijn oude redactieleden niet op straat zetten (een standpunt dat hij in de loop van de nacht nog zou loslaten),
J.J. Oversteegen (foto: Wolson).
hij kon zich financieel geen tweede tijdschrift permitteren (een stelling die door het latere succes van MerlynGa naar eind19. gelogenstraft werd) en ten slotte kon hij zich niet afzijdig houden van het redactionele beleid, al beweerde hij menigmaal van wel. Hij kon de indruk niet wegnemen dat hij voortdurend zou willen ingrijpen, zeker niet na een boutade over de moeite die het hem had gekost zijn eigen verhalen (onder pseudoniem) in ‘zijn eigen tijdschrift’ geplaatst te krijgen. Dat de plannen in flagrante tegenspraak waren met het aangehangen personalisme, gebruikte hij niet als argument. Hij was het zelfs, zo mag blijken uit een brief die Oversteegen en d'Oliveira later aan alle betrokkenen hebben gestuurdGa naar eind20., van harte eens geweest met de voorgestelde richting. Zag Van Oorschot niet dat de plannen geen subtiele koerswijziging inhielden maar een woeste ruk aan het stuurwiel? Waarschijnlijk niet. En dat is ook wel voorstelbaar, want als Oversteegen en d'Oliveira tijdens het nachtelijk overleg de tegenstelling tussen het oude en het nieuwe uit tactische overwegingen hebben genuanceerd en mogelijk zelfs gebagatelliseerd (ze hadden per slot van rekening wel een uitgever nodig), dan moet het voor Van Oorschot welhaast onmogelijk zijn geweest om de diepte van de kloof te peilen. Bovendien vertroebelden Oversteegen en d'Oliveira het beeld door
H.U. Jessurun d'Oliveira, augustus 1967 (foto: Maarten d'Oliveira).
| |
[pagina 68]
| |
hem voor te spiegelen dat hun tijdschrift van een heel ander soort zou zijn dan Tirade. Het zou een literair-kritisch tijdschrift worden met een geheel andere doelgroep. Vanwege de kosten en de persoonlijke belangen van zijn redacteuren kon Van Oorschot niet akkoord gaan. Als hij hen voor het hoofd stootte, lag het immers voor de hand dat hij ze ook als fondsauteurs kwijtraakte. Hij deed een tegen-bod; een vernieuwd Tirade met een bre-de redactie, waarin alle huidige en beoogde redactieleden zitting zouden hebben. Dat voorstel kon bij d'Oliveira geen genade vinden. Hij was mordicus tegen iedere samenwerking met enkele (Mulder en Morriën) van de zittende redactieleden. Nadat de besprekingen doodgelopen waren en d'Oliveira en Oversteegen hadden aangekondigd een andere uitgever te zullen zoeken, verlieten ze ‘het bordes van Geerts landhuis, waar hij, breed geopende armen, met een Ko van Dijk-stem de nacht in stond te bulderen dat wij “een gewonde kameraad bloedend op de barricade lieten liggen.”’Ga naar eind21. Nu alle alternatieve wegen waren afgesneden, restte Van Oorschot niets anders dan voort te wandelen op het oude pad. De enige manier om, bij gebrek aan mogelijkheden tot vernieuwing toch enige verfrissing teweeg te brengen, was het binnenhalen van Kees Fens. Hij trachtte de recensent en essayist met veel kracht over de drempel te trekken, maar Fens bleek na enige tijd toch meer geporteerd voor Oversteegens ideeën. De dag na de nachtelijke bijeenkomst vond een cruciale Tirade-redactievergadering plaats, waarin Van Oorschot verslag uitbracht van de gebeurtenissen. Het verslag, ongetwijfeld gekleurd, deed de redactie besluiten in een kort artikel haar mening over d'Oliveira's handelwijze uit te spreken. Onder de titel ‘Retirer pour mieux sauter’ zou de redactie (bij monde van Morriën, Mulder en Van het Reve) in het eerste nummer van de nieuwe jaargang ‘de zaak Nord’ nogmaals bespreken. Zij stelden vast dat d'Oliveira een eenzijdige, meer controleerbare, benaderingswijze van literatuur voorstond, waarvan zij (zijn mederedacteuren) niet principieel afkerig waren. Wel zagen ze het gevaar van onpublikabel academisme er duidelijk aan verbonden. Ze pleitten voor afwisseling in het ‘kritische en beschouwelijke dieet’, waar d'Oliveira slechts één methode zou willen hanteren en dat dan bovendien tot de volledige inburgering ervan was bereikt. Tegen die eenzijdigheid en kortzichtigheid verzetten ze zich. Daarnaast uitten ze hun grieven over de machtspositie die d'Oliveira in de redactie innam. Hij kon achter de rug van de rest om publikaties opnemen en had al met al een grotere vinger in de pap had dan alle andere redacteuren. Bovendien zou hij tegen iedere prijs (onder andere personele veranderingen) hebben getracht zijn vernieuwingsplannen door te drukken. De kern van het conflict, het werkelijke verschil, noemden de aanblijvende redacteuren tamelijk terloops. ‘Distanciëring van een zeker akademisme lijkt ons even wenselijk als distanciëring van het door d'Oliveira zo gevreesde dilettantisme.’ Pas uit dit stuk maakte Van Oorschot op hoe diep de literatuurbeschouwelijke kloof was waar hij, slechts acht slaand op persoonlijke en financiële beperkingen, bijna overheen was gesprongen. Hij begreep van zijn redacteuren dat d'Oliveira en Oversteegen het dilettantisme (de geuzennaam voor de Forum-benadering van alle vraagstukken) en daarmee de hele Forum-erfenis verwierpen. Hij besefte ook hoezeer deze vernieuwing zijn zakelijke belangen zou schaden. Een literair tijdschrift is maar zelden een winstgevend produkt. Het voornaamste doel dat een uitgever met de exploitatie ervan nastreeft, is dan ook profilering van zijn fonds. Het blad toont de voorkeuren en stellingnames van de uitgeverij en daardoor werkt het als uithangbord voor zoekende en tevens als kweekvijver voor beginnende schrijvers. Het beoogde tijdschrift zou die functie voor uitgeverij Van Oorschot niet hebben gehad. Het zou een misleidend uithangbord zijn geweest. Het zou auteurs hebben gelokt die Van Oorschot niet wenste uit te geven en auteurs hebben afgestoten naar wie hij op zoek was. Hiervan doordrongen sloeg Van Oorschot om. Hij kon d'Oliveira vanaf dat moment nog uitsluitend zien als deserteur en liet dat overduidelijk uitkomen in
Kees Fens (foto: Philip Mechanicus).
| |
[pagina 69]
| |
het onderschrift dat hij bij het artikel van Morriën, Mulder en Van het Reve plaatste. Zijn wraakgevoelens vertekenden de historische werkelijkheid. Volgens hem had d'Oliveira pas na zijn uittreden voor het eerst van zijn andere opvattingen gewag gemaakt en had hij hem (Van Oorschot) daarna een voorstel gedaan om ‘dit nieuwe tijdschrift uit te geven en Tirade of over te nemen of te laten verdwijnen. Dat ik mij tot deze manoeuvre niet geleend heb spreekt van zelf.’ Met die opmerking nam hij zijn oude positie in. De vernieuwingsdrang had het tegen de verbondenheid met een traditie moeten afleggen.Ga naar eind22. ■ |
|