De Boekenwereld. Jaargang 8
(1991-1992)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 54]
| ||||||||
Max en Maurits: een hoogbejaarde bestseller in Nederland
| ||||||||
[pagina 55]
| ||||||||
werden gemaakt. Een zevende Nederlandse versie werd mij onlangs nog in manuscript door een Belgische Buschfanaat toegezonden. Een Vlaamse vertaling, waarvan het bestaan wordt gesuggereerd, is tot op heden nooit boven water gekomen. Dat er verder nog ongepubliceerde Nederlandse versies bestaan, is uiteraard niet uitgesloten. Uit eigen onderzoek in de schamele resten van het archief van de nationaal-socialistische uitgeverij Westland te Amsterdam die in de jaren 1943 en 1944 negen beeldverhalen van Wilhelm Busch in het Nederlands het licht deed zien,Ga naar eind3. bleek mij dat er ook een vertaling van Max und Moritz was gepland. Door de liquidatie van Westland in 1944 is het er echter niet meer van gekomen. Dat de overigens virtuoze Busch-vertaalster, Wilhelmina van 't Woud, aan wie in 1945 door de Ereraad voor de Letterkunde vanwege haar vertaalactiviteiten voor Westland een publikatieverbod van een jaar werd opgelegd - een uitspraak waartegen zij zich fel schijnt te hebben verzet - haar Max und Montiz-vertaling misschien al in manuscript gereed had, is natuurlijk geenszins uitgesloten. Helaas is het tot nog toe niet gelukt deze dame, die tijdens de oorlogsjaren lerares Duits in Den Haag schijnt te zijn geweest, op het spoor te komen. Dat er nauwelijks een terrein bestaat waarop de beunhazerij zo welig tiert als dat van de vertaalkunst, weet iedereen die vertaalde literatuur of - wat vaak nog veel interessanter is - ondertitelingen van films of televisieprogramma's met een kritisch oog beschouwt. Eenzelfde spectrum, variërend van beunhazerij tot meesterschap, toont ons een kritische vergelijking van de verschillende Nederlandse Max und Moritz-bewerkingen. De - voorzover bekend - eerste Nederlandse versie (de eerste Busch-vertaling was merkwaardigerwijs geen Max und Moritz-bewerking maar een vertaling van Plisch und Plum die onder de titel Klots en Plomp in 1887 bij Thieme in Zutphen verscheen) werd bijna 50 jaar na de geboorte van de twee belhamels in 1912 onder de titel De streken van Jan en Piet door Hepkema in Heerenveen uitgegeven. De tekst van de anonieme vertaler wordt gekenmerkt door het veelvuldig gebruik van stoplappen daar waar Busch geenszins van dergelijke goedkope middelen gebruik maakt maar de loop van het verhaal juist in kleurrijke bewoordingen en met epische voortvarendheid vervolgt. Een duidelijke illustratie vormt het begin van de eerste streek, waarin Busch de diverse gebruiksmogelijkheden van het pluimvee op zeer aanschouwelijke wijze in tien versregels schetst (‘Mancher gibt sich viele Müh/Met dem lieben Federvieh...’). De vertaler heeft hiervoor zestien regels nodig en onderbreekt zijn betoog drie keer met tussenzinnen als ‘Daar gij dit zeker alreeds weet’, ‘Ge weet het zeker allen toch’ en ‘Dit weet gij ook wel, naar ik gis’. Een breedsprakigheid die eens te meer duidelijk blijkt uit het feit dat het aantal versregels van de Nederlandse tekst dat van het origineel met ruim tien procent overtreft. Ook de
Titelblad van de eerste druk (1865).
| ||||||||
[pagina 56]
| ||||||||
woordkeus - essentieel voor het overbrengen van de sfeer - is vaak niet bepaald gelukkig te noemen. Men vergelijke enkele regels van Busch met hun Nederlandse ‘equivalent’ in de tweede streek, waarin de knapen de kippen van de weduwe Bolte (hier juffrouw Plat) van het leven beroven en de brave vrouw uiting geeft aan haar smart. Uitgesproken komisch is het commentaar van Busch, die het verdriet van de weduwe onmiddellijk ontkracht met de woorden: ‘Ach, Frau Bolte weint aufs neu/Und der Spitz steht auch dabei’. De Nederlandse versie biedt de volgende, merkwaardige vertaling: ‘En vrouw Plat weende overluid,/ Dat het klonk de woning uit’, of in de vierde episode, waarin meester Lämpel (hier meester Hummel) een ‘zware’ pijp rookt. Busch beschrijft de brave pedagoog na de ontploffing van zijn rookgerei met de verzen: ‘Nase, Hand, Gesicht und Ohren/Sind so schwarz als wie die Mohren’, terwijl onze anonymus niet bepaald logisch opmerkt: ‘En hij is zo zwart en goor/Als een nikker of een moor’. Een merkwaardige woordkeus en hoogst ongelukkige zinsconstructies moeten dikwijls op krampachtige wijze metrum en/of rijm in stand houden. Enkele voorbeelden uit vele: ‘Voor de vrouw nog was terug/Liet Piet neer het snoer heel vlug’, of: ‘Wacht! We zullen eens den rakker/Een poets bakken, zeide hij’. Het bij Busch aan het eind van iedere streek nieuw onheil aankondigend keerrijm ‘Dieses war der ...te Streich,/Doch der ...te folgt sogleich’ ontbreekt in de Nederlandse tekst. Een belangrijke inhoudelijke afwijking vertoont bovendien het slot van de vierde streek, waar de onmisbaarheid van meester Lämpel, door Busch zo treffend onder woorden gebracht (‘Wer soll nun die Kinder lehren/Und die Wissenschaft vermehren?’) in het geheel niet wordt gereleveerd. Van een totaal ander kaliber is de versie van T. van Buul uit het begin van de jaren twintig. Taalgebruik en vormgeving zijn van een zodanig gehalte dat het origineel vrijwel voortdurend wordt geëvenaard. Slechts bij uitzondering neemt Van Buul toevlucht tot neologismen als knaphandig of krepel (als rijmwoord op lepel.) Zelfs in de naamgeving der personages volgt deze vertaler het origineel zoveel mogelijk. Alleen Bauer Mecke is hier vanwege het rijm omgedoopt in boer Verhage. Al toont Bertus Aafjes zich volgens het Lexicon van de moderne Nederlandse literatuur (Meulenhoff 1978) in zijn poëzie ‘een groot taalvirtuoos met een liefde voor eenvoud en ongekunsteldheid’, in zijn voor het eerst in 1948 verschenen be-werking van Max und Moritz is daarvan
Titelblad en Voorwoord van de Russische vertaling.
| ||||||||
[pagina 57]
| ||||||||
bitter weinig te merken. In tegenstelling tot de zich van de gewone spreektaal bedienende dictie van Busch gebruikt Aafjes een zeer ouderwets en plechtstatig Nederlands, wat al direct uit het Voorwoord blijkt: ‘Ach hoe dikwijls moet men snaken
Om hun schelmenstukken laken!
Maar het knapenpaar hieronder
Lake men in het bijzonder:
Max en Maurits is hun naam
En men ziet hen hier tesaam.’
In deze trant gaat het verder, waarbij de dichter, op zoek naar een rijmwoord, vaak tot verbazingwekkende formuleringen komt. Wat te denken van versregels als: ‘Door elkaar en door elkander/Trekt de een en rukt de ander’ (‘In die Kreuz und in die Quer'/Reissen sie sich hin und her’), of: ‘Die voor kort nog met z'n vieren/Liefelijk op deze plek/Scharrelden met poot en bek’ (‘Sie, die einst in schönen Tagen,/Bald im Hofe, bald im Garten,/Lebensfroh im Sande scharrten’). En wat vindt men van gebraden kippetjes die als warm en brons worden gekenschetst of van een snede in de vlonder voor het huis van de kleermaker, of van een bakker die het slot van de deur van zijn bakkerij omdraait? Bepaald opmerkelijk wordt Aafjes' woordkeus wanneer hij de verzen ‘Eben geht mit einem Teller/Witwe Bolte in den Keiler’ vertaalt met ‘Vrouw de Milde daalt nu helder/ Met een schotel naar de kelder’. Storend is ook het voortdurend gebruik van het bepalend lidwoord waar de Duitse tekst het bezittelijk voornaamwoord gebruikt. Dit is des te meer te ‘laken’ daar het gebruik van deze pronomina in beide talen duidelijk verschillend is. Dat ook het lezerspubliek de prestatie van Aafjes als uitermate pover kwalificeerde, moge blijken uit het feit dat de publikatie van deze vertaling in de jaren zestig in Elzeviers Weekblad op verzoek van ontevreden lezers werd stopgezet. Van een nog grotere treurigheid is de versie van David Hartsema, verschenen in afleveringen in het tijdschrift De Nije (november 1981-februari 1982). Interessant is daarbij de opmerking van de redactie dat hiermee voor het eerst werk van Busch in het Nederlands wordt gepubliceerd, terwijl er tot op dat moment al vier verschillende Busch-vertalingen waren verschenen.Ga naar eind4. Evenals bij Aafjes dienen Hartsema's bizarre ‘vondsten’ meestal ter camouflage van zijn dichterlijk onvermogen. Hier volgen enige proevenvan onbekwaamheid: ‘Nu en dan geeft het bestaan/Een gebraden kip of haan; [maar toen] De koekepan leek leeggesporteld/Stond zij aan de grond geworteld; Want wie zit vol apestreken/ Heeft 't op meesters niet bekeken.’ Wat moet men bovendien verstaan onder vesten met precieze zakken (Westen mit bequemen Taschen) of onder suikerlatten (Zuckerlecker)? Een keer schiet zelfs het Nederlands van Hartsema tekort, wanneer hij de voorliefde van vrouw Bolte voor zuurkool tracht te verwoorden: ‘Want wat zuurkool, dat denkt zij,/ Smaakt hier ausgezeichnet bij.’ Dat ook Hartsema's kennis van het Duits te wensen overlaat, bewijst de kwalificatie van de brave kleermaker Böck als zegebok (Ziegenböck). Nog afgezien van het feit dat het metrum dikwijls rammelt, ligt Hartsema ook nogal eens met het rijm overhoop, getuige de volgende blunders: ‘'t Brood was wel een vinger dik/Voor de haan en elke kip; Toen de Vrouw, finaal van streek, /Weer haar ogen opendeed; Nee, beslist, het is niet niks /Wat ze deden met oom Frits; Als 't mooi weer en Pasen wordt/Gaat het vrome bakkersvolk...; Maar dan komt de meester bakker/En bemerkt de suikerlatten.’ Een aanzienlijke verbetering vormt de vertaling van Gerrit Komrij, die jammer genoeg niet is gepubliceerd. Lovenswaardig is - afgezien van een archaïsme als dikwerf of een foutieve vertaling als oven voor Ofen - vooral het taalgebruik dat de hedendaagse omgangstaal heel dicht benadert, wat immers ook een van de sterke kanten van het origineel is. Een mooi voorbeeld levert het slot van de tweede streek, waar de belhamels zich na het verorberen van de gebraden kippe- | ||||||||
[pagina 58]
| ||||||||
tjes voldaan in het lover uitstrekken. Men vergelijke de tekst van Busch met die van Komrij: ‘Max und Moritz im Verstecke
Schnarchen aber an der Hecke
Und vom ganzen Hühnerschmaus
Guckt nur noch ein Bein heraus.
- En intussen in een hoekje
Van het lommer bolt het broekje
Van de twee gemene schurken.
Hoor eens aan, hoe luid ze snurken!
Uit hun mond steekt nog een pootje,
Maar de rest is naar zijn grootje.’
Ook de knappe enjambementen - een eveneens door Busch virtuoos gehanteerd stijlmiddel - zijn bijzonder te waarderen. Des te betreurenswaardiger is het dat ook Komrij nogal slordig met het rijm omspringt. De volgende ontsporingeneen Komrij eigenlijk onwaardig - ontsieren de vertaling: ‘Daarom staan hier al hun streken/Genoteerd en opgetekend; Elke maat en elke taille/Die weet snijder Fijn te naaien; Zeer valt hier vrouw Fijn te prijzen/Want ze pakt het stoomstrijkijzer; Kijk! nu heeft de grootste rakker/'t Puntje van ooms neus te pakken; En o wee, daar is de bakker/En ontdekt de beide rakkers; Zelfs hun eigen oompje Sjaak/Sprak: “Ze hebben goed gesmaakt!”’ Jammer is ook dat Komrij de woordspeling van Busch met de naam van kleermaker Böck en de door Max en Maurits gebezigde provocatie ‘meck, meck, meck!’ verloren laat gaan. De man heet nu snijder Fijn en wordt door de boefjes voor zwijn uitgemaakt. De door mij gemaakte zesde Nederlandse vertaling, waarvan ik de beoordeling graag aan anderen overlaat, verscheenin 1985, samen met een Groningse versie uit 1939 van Geert Teis en werd uitgegeven door de Stichting 't Grunneger Bouk. De vertaling van Teis, die nooit in druk was verschenen en zich in manuscript in het Streekhistorisch Centrum te Stadskanaal bevond, werd ontdekt door W.H. van der Ploeg en met steun van de Rabo-Bank aldaar uitgegeven. Een kritische beschouwing levert Van der Ploeg in de inleiding van deze uitgave. Hij vergelijkt de prestatie van Teis met die van Jan Klompsma die het verhaal in 1980 in het Grunnegers van het Hogeland vertaalde en komt tot de conclusie dat Klompsma in vertaaltechnisch opzicht de meerdere is van Teis, maar dat de vrijere bewerking van de laatste in het Veenkoloniaals niettemin een frisse en originele indruk maakt. Het aardige van de Geert Teis-versie is bovendien dat de vertaler alle afbeeldingen zelf opnieuw heeft ingetekend, zodat bijvoorbeeld het opschrift ‘Backerei’ aan het begin van de zesde streek nu in het Nederlands verschijnt. Omdat ik mij als niet-Groninger evenmin aan een beoordeling van Klompsma's vertaling waag, refereer ik gaarne aan de recensie van Rik Zaal in NRC Handelsblad van 21 september 1981. Zaal uit zich bijzonder positief over de bewerking van Klompsma en acht haar zelfs niet zelden origineler dan het origineel. De recensent meet deze vertaling overigens aan de povere versie van Bertus Aafjes die volgens hem de enige Nederlandse vertaling is. Uiteraard was Zaal toen niet op de hoogte van het bestaan van de Geert Teis-vertaling. Het moge duidelijk zijn dat de kwaliteit van de diverse vertalingen nogal uiteenloopt. Teneinde dit nog eens duidelijk te illustreren volgt hier tenslotte een vergelijkend overzicht van een passage, namelijk van het begin van de derde streek: Jedermann im Dorfe kannte
Einen, der sich Böck benannte.-
-Alltagsröcke, Sonntagsröcke,
Lange Hosen, spitze Fräcke,
Westen mit bequemen Taschen,
Warme Mantel und Gamaschen -
Alle diese Kleidungssachen
Wuβte Schneider Böck zu machen.-
- Oder wäre was zu flicken,
| ||||||||
[pagina 59]
| ||||||||
Abzuschneiden, anzustücken,
Oder gar ein Knopf der Hose
Abgerissen oder lose -
Wie und wo und was es sei,
Hinten, vorne, einerlei -
Alles macht der Meister Böck,
Denn das ist sein Lebenszweck.-
Jedermann im Dorfe kannte
Einen, der sich Bock benannte. -
- Alltagsröcke, Sonntagsröcke,
Lange Hosen, spitze Fräcke,
Westen mit bequemen Taschen,
Warme Mäntel und Gamaschen -
Alle diese KJeidungssachen
Wuβte Schneider Bock zu machen. -
- Oder wäre was zu flicken,
Abzuschneiden, anzustücken,
Oder gar ein Knopf der Hose
Abgerissen oder lose -
Wie und wo und was es sei,
Hinten, vorne, einerlei -
Alles macht der Meister Böck,
Denn das ist sein Lebenszweck. -
(Anoniem) De streken van Jan en Piet
Baas Bok was snijder van zijn vak,
Hij maakte overjas en pak
En broek en vest en jas en pet
En alles even keurig net.
Hij was een handig, kundig man,
Geen mensch had zoo 'n verstand er van,
Om nieuw te maken weer een jas,
Wanneer die vaal gedragen was.
Als men een broek versleten had,
Wanneer er soms een scheur in zat,
't Herstel was baas een kleinigheid,
Hij deed het in heel korten tijd.
Van Buul:
Als een beste, brave vent
staat baas Bok in 't dorp bekend.
Heerenkleeding, fijn van snit,
die u onberisplijk zit,
vesten, mantels, winterkleeren,
wat men ook maar kan begeeren,
naar de meest verscheiden smaken,
weet baas Bok voor u te maken.
Maar ook kan hij oude kleren
heel knaphandig repareeren.
Vliegt een knoop soms van uw broek,
raakt uw eene jaspand zoek,
wordt uw vest u wat te nauw,
of uw jaskraag vaal en grauw,
zie, baas Bok weet altijd raad.
Hij neemt fluks zijn naald en draad,
en herstelt het kwaad gezwind.
Aafjes:
Iedereen - groot was zijn faam -
Kende snijder Bok bij naam.
Weekse pakken, zondagspakken,
Lange broeken, spitse frakken,
Warme mantels, wollen jakken,
Vesten met of zonder zakken,
Maakte fraai en op de maat,
Snijder Bok met naald en draad. -
Was een kraagje te verversen,
Op te strijken, plat te persen,
Ja, was er een scheur of naadje,
Hing een knoop slechts aan een
draadje-
Hoe of wat of waar het was,
In of buitenop de j as -
Alles maakte Bok met spoed,
Want dat zat hem in het bloed.
Komrij:
Iedereen, van groot tot klein,
Kent de naam: de naam is Fijn. -
- Daagse jakken, zondagsjakken,
Lange broeken, spitse frakken,
Vesten met een keur van zakken,
Warme mantels, modepakken -
Elke maat en elke taille
Die weet snijder Fijn te naaien. -
- Ook om kleren te verlappen,
In te nemen, op te knappen,
Of om knopen aan te zetten
Voor een broek, of voor manchetten -
Langzaamaan of vliegensvlug,
Op je buik of op je rug,
Voor je broek of voor je hoed,
Alles maakt heer Fijn weer goed. -
Daarvoor is 't dat lui als Fijn
Immers op de wereld zijn.
Hartsema:
Alle dorpelingen samen
Kenden de snijder, Bok met name.
Daagse plunjes, jacks en jakken,
Lange broeken, zondagspakken,
| ||||||||
[pagina 60]
| ||||||||
Vesten met preciese zakken
Warme mantels, mantelpakken
Ja, al deze kledingzaken
Die wist snijder Bok te maken.
Zelfs de kleppen aan de petten.
Hij wist stukken in te zetten.
Als een knoop was losgesprongen
Bij een man of bij een jongen
Zijwaarts, boven of benee,
Dan wist hij wel raad er mee.
Alles naaide hij, 't klinkt sterk,
Maar dat was zijn levenswerk.
Van den Broek:
Bok, een vreselijk goeie vent,
Was in 't hele dorp bekend.
Kleding van een goede snit,
Die je altijd prima zit,
Leuke blazers, mooie pakken,
Jacks met lekker ruime zakken,
En nog vele andere zaken,
Die kon Bok fantastisch maken. -
Maar hij kon ook oude kleren
Heel erg kunstig repareren.
En als hij weer eens voor anderen
't Een of ander moest veranderen,
Hoe en waar en wat het was,
Aan een broek of aan een jas,
Bok die deed het met veel zwier,
Daarin had die man plezier.
Teis:
Elk in 't dörp en nog veul wieder
kende Sik, de aole snieder.
Daogse klaier, zöndagsklaier,
van ieder vörm en menaier,
mit en zunder lange slippen
aingaol, mit strepen en stippen,
mantels, boksems, aal dei zaoken
dei kon snieder Sik joe maoken.
Vesten, liefies, duweljazen
huifde hai nait ins te pazen!
In 'n wup van ain twei drei
was 'n boksem weer as nei
en zo jenteg en zo span...
as 'n knieptange zat dat, man!
Nooit te knieps en nooit verkeerd,
jong, zo'n man, dei is wat weerd!
Klompsma:
Elkenain ien 't dörp haar wait
Van 'n man dei Bokje hait.
- Doagse pakken, zundags goud,
Laange boksems, hoge houd,
Vesten met verschaalden buzen,
Onderpak mit lözze kruzen -
Aal dei klaaieroaziezoaken
Dei kon snieder Bokje moaken. -
- 't Kon ook wezen, dat er 'n gat
Ien joenjas of boksem zat,
Of j oen zundags pak vol gieren,
't Beste mor, om hom te keren -
Hou of woar of wat 't ook is,
Krekt geliek, ain ding is wis:
Bokje helpt joe der wel deur,
Want per slot, doar leeft e veur. ■
| ||||||||
Bibliografie van Nederlandstalige Max und Moritz-uitgaven
|
|