De Boekenwereld. Jaargang 8
(1991-1992)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |||||||||
Het genus bibliomaan J.L.C. Jacob: een inheemsche variant?
| |||||||||
WinstbejagIn 1844 schreven Frederik Muller, de bekende negentiende-eeuwse antiquaar en veilinghouder, en Jean Louis Charles Jacob, een destijds vermoedelijk weinig minder bekende boekhandelaar en uitgever, een brief aan het bestuur van de Vereeniging waarin zij de oprichting van een bibliotheek bepleitten. Als voorwaarde voor een bloeiende boekhandel
Anoniem portret van J.L.C. Jacob (1806-1865) aanwezig in het archief van de 's-Gravenhaagsche Boekhandelaarsvereeniging dat is ondergebracht in het Gemeente Archief 's-Gravenhage (foto: Gemeente Archief 's-Gravenhage)
stelden zij namelijk dat eenieder die het vak wilde uitoefenen - of al uitoefende! -de mogelijkheid diende te hebben om zich die kennis eigen te maken die zij onontbeerlijk achtten voor een bekwaam boekverkoper. De briefschrijvers doelden hiermee op boekwetenschappelijke zaken als kennis van de wetgeving van de boekhandel, de studie van de bibliografie en die van de literatuurgeschiedenis. In deze eisen en in de formulering ervan is licht de hand van Jacob te herkennen; schreef hij niet al in 1843 aan J. Tideman: ‘Voor zoo verre mijne bezigheden zulks toelieten heb ik mij ook op de bibliographie toegelegd. Ik heb eene uitgebreide verzameling Catalogussen en dagelijks groeit dezelve aan. Het is te bejammeren dat de Boekverkoopers er zoo weinig aan doen en winstbejag laten gaan voor de kennis van de Boeken en de letterkunde.’Ga naar eind1. De klad zat er behoorlijk in bij de de- | |||||||||
[pagina 24]
| |||||||||
bitanten, vond Jacob, maar hij liet het niet bij het bejammeren van deze misstanden: hij nam contact op met Frede-rik Muller, een kennis sedert 1840, die wel wat voor zijn plan bleek te voelen, en samen schreven zij een brief met verstrekkende gevolgen. Zij stelden daarin voor dat de Vereeniging een bibliotheek zou oprichten die:
Wanneer dit voorstel werd aangenomen, dan zegde Jacob toe afstand te doen van al zijn boekwetenschappelijke doubletten, terwijl Muller zelfs zijn gehele verzameling van dergelijke werken wilde schenken. De laatste bedong echter wel dat de bibliotheek te zijnent gevestigd zou zijn. In de vergadering van 11 augustus 1845 werd dit voorstel door de Vereeniging behandeld en - het zal geen verbazing wekken - in dank aanvaard, waarmee de grondslag werd gelegd voor de boekerij in de huidige Universiteitsbibliotheek.
Visitekaartje van J.L.C. Jacob, aanwezig in het archief van de bibliotheek van de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels.
J.L.C. Jacob Frederik Muller mag bekend verondersteld worden, maar wie was deze Jacob? Geboren werd hij in Bern, op 10 april 1806; om onbekende redenen besloot zijn vader - de moeder was vermoedelijk overleden - kort daarna zijn heil te zoeken in Nederland, maar hem wachtte daar slechts een vroege dood. Wees geworden werd Jacob door zijn voogden op een kostschool geplaatst, waar hij voornamelijk geboeid leek door Franse taal- en letterkunde, een vak waarin hij uitblonk. Daarbij bleek de jongen zich bovenmate te interesseren voor het boekenvak, en zo kwam hij om-streeks 1828 in de leer bij de Haagse boekhandelaar Johannes Immerzeel (1776-1841). Lang hield hij het daar niet uit, want twee jaar later had hij zich al zelfstandig gevestigd in Rotterdam, met overwegend Franse handelswaar. Het leek hem voor de wind te gaan, daar in de Rotterdamse Vissteeg, maar in 1833 werd hij getroffen door een slepende ziekte, die hem ten slotte ertoe noopte zijn zaak over te doen aan een stadsgenoot. Een circulaire waarin hij dit aankondigde, gedateerd 30 mei 1837, en verzonden aan collega's, begint als volgt: ‘Geachte confrater,
Van het doktersadvies trok hij zich evenwel weinig aan, want het jaar daarop had hij zijn domicilie in 's-Hertogenbosch, hetgeen men toch nauwelijks een verandering - laat staan verbetering -van klimaat noemen kan. Vermoedelijk was het dan ook zijn inmiddels ontloken liefde voor het oude boek die hem tot verkoop van de Rotterdamse nering had gedreven. En inderdaad vestigde hij zich in de herfst van 1840 op de Haagse Plaats als antiquaar, een beroep dat hij nog een kwart eeuw zou uitoefenen. Van die tijd dateren ook zijn eerste voorzichtige passen op het uitgeverspad met twee jaar-gangen Jaarboekje voor den boekhandel (1842-1843), Cluys-werck (1841), de eerste uitgave van het door hem ontdekte handschrift van een gedicht van Huy-gens, en eigen werk over Bonaventuur en Abraham Elzevier (1841) en Hermanus Schinkel (1843). Op 24 juni 1865, 's ochtends om vier | |||||||||
[pagina 25]
| |||||||||
uur en in alle eenzaamheid, overleed de vrijgezel Jacob, omstandigheden die lijken te preluderen op de ezelsbegrafenis van enkele dagen daarna. Het verslag van een tijdgenoot: ‘Zijn stoffelijk overschot is in den vroegen morgen van Woensdag, den 28 Junij van dit jaar, nabij 's Gravenhage, op den schoonen akker van Eik-en-Duin, door een viertal belangstellende vrienden, de Heeren C. van Doorn, Van Stockum, Dr. Wap en Bouvier, in stille aandoening ter aarde besteld.’Ga naar eind3. | |||||||||
Het genus bibliomaanIn zijn standaardwerk Over de liefhebberij voor boeken, dat na bijna honderd jaar nog altijd geen waardig opvolger heeft gekregen, waarschuwde Van der Meulen met klem tegen overdreven hartstocht, die hij beschouwde als een schaduwzijde van de boekenliefhebbe-rij. Vermakelijk is zijn constatering dat ‘Het genus bibliomaan (...) zich nog in species [laat] indeelen, nl.: 1e. zij die schatten aan kostbare boeken verzamelen enkel om het bezit; 2e. zij die “een collectie maken” uit ijdelheid; 3e. wangunstige en eindelijk 4e. exclusieve verzamelaars. Deze vormen met elkaar een bijzondere kaste onder de boekenliefhebbers, en men mag hen met de ware bibliophilen niet op één lijn plaatsen.’Ga naar eind4. Van der Meulen vervolgde met een uitgebreide beschrijving van elk van de ‘ondersoorten’ van deze bijzondere kaste, waarna hij zijn lezers enkele gruwelverhalen opdiste; afschrikwekkende voorbeelden die moesten aantonen hoe zeer deze zijde van de boekenliefhebberij van elk streepje zonlicht verstoken bleef. Niettemin was hij hoopvol gestemd: ‘In ons land is de bibliomanie niet inheemsen; toch komen ook hier nu en dan aldus “belasten” onder de boekenliefhebbers voor. Kruseman deelt er o.a. een merkwaardig voorbeeld van mee: ‘Toen in 1856, bij gelegenheid der Costersfeesten te Haarlem, aldaar een tentoonstelling gehouden werd van incunabelen en zeldzame drukken, werd een der commissarissen van orde gewaarschuwd, dat een deftig, net gekleed heer een boekje weggenomen had uit een der glazen kasten. Men ging de schuldige na en vond hem weggedoken in een hoekje van een bijgelegen bode-kamer met het onooglijk perkamentje tusschen de krampachtig trillende vingers.’Ga naar eind5. Waaruit duidelijk werd dat men niet alleen over de grenzen behept was met buitengewoon fanatieke verzamelaars, lieden die er niet voor terugdeinsden begeerde boeken te ontvreemden. Of ‘merkwaardige gekken’ als die uit de Bibliothèque de l'Arsenal, die zich twintig jaar stapels boeken liet aandragen, niet om te lezen, maar slechts om door te bladeren, met het doel alle plaatsen te noteren waar de naam Caesar voorkwam. Maar over die inheemse boekengek was meer te vertellen, want Van der Meulen ging voort met Kruseman te citeren: ‘Toen deze man, eenzame op de wereld, op sterven lag, bezocht die zelfde vroegere commissaris zijn ouderen vriend in diens ziekekamer. Daar lag de uitgeteerde kranke, boeken naast en om zich heen, boeken op alle meubeltjes van zijn schamel vertrek. Tot zelfs op de plank van zijn bedstede stond een reeks klein-octavo's. En de man, die weldra sterven zou en zoo groote behoefte had aan verpleging en een betere woning, weigerde angstig, dat men hem zou verplaatsen, omdat hij dan, het ergste wat hem zou kunnen gebeuren, zijn boeken, zijn schatten, verlaten moest. Was deze man oneerlijk, of een gierigaard? Neen, waarlijk niet. Maar hij was op den rand van het te kunnen worden: hij was bibliomaan...’Ga naar eind6. Met vier onheilspellende puntjes was Kruseman hiermee als bron opgedroogd. Van der Meulen had echter meer belastend materiaal over deze Nederlandse maniak gevonden en hij aarzelde dan ook niet dit zijn lezer waarschuwend voor te houden: ‘Frederik Muller schreef in zijn necrologie het volgende over hem: “J.... dreef zijn handel met liefde, namelijk voor zijn boeken; het geld achtte hij minder. Jammer was het eigenlijk, dat hij handelaar was; zijn niet-ruime omstandigheden veroorloofden hem niet, steeds de boeken te behouden, die hij zoozeer liefhad; noode scheidde hij er van; ja dikwijls verborg hij zijn zeldzame boeken, die de | |||||||||
[pagina 26]
| |||||||||
Foto van het interieur van de Vereenigingsbibliotheek (foto: UB Amsterdam).
vreemdelingen zochten, opdat ze hun aandacht niet zouden trekken en hij in geen verzoeking zou komen ze te verkoopen. Hij was meer liefhebber dan handelaar, en vandaar dat hij, ofschoon ongehuwd en zeer sober levende, toch steeds in benarde omstandigheden verkeerde. Was hij op een veiling, dan zou men hem voor een rijk man gehouden hebben, zoo stout bood hij; en toch weet ik, dat hij menigen middag niet at, om geld voor verkoopingen te sparen.”’Ga naar eind7. Gaat men Van der Meulens bronnen na, dan blijkt hij - uit piëteit voor de overledene? - het een en ander veranderd te hebben: waar bij Kruseman en Muller de naam Jacob stond, verving hij die door respectievelijk ‘deze man’ en de tamelijk doorzichtige hoofdletter J, gevolgd door vier puntjes (vergelijk mijn cursivering). J.L.C. Jacob, grondlegger van de Vereenigingsbibliotheek, zou dus in later jaren verworden zijn tot lid van het zo te verfoeien ras van bibliomaan! Geschaard in een rij van buitenlandse kleptomanen en zelf beschuldigd van diefstal nota bene! Men vraagt zich af in hoeverre dit te rijmen valt met de schaarse documenten die nog te achterhalen zijn, zoals brieven, publikaties van en over de antiquaar en natuurlijk de veilingcatalogus van zijn boekenbezit, die als belangrijkste bron beschouwd moet worden. | |||||||||
De veilingcatalogusJacob was ruim 25 jaar lang - van het eind van de jaren dertig tot zijn dood in 1865 - redacteur van het Nieuwsblad voor den Boekhandel; behalve medegrondlegger van de Vereenigingsbibliotheek richtte hij in 1854, tezamen met een aantal collega's, de 's-Gravenhaagsche Boekhandelaarsvereeniging op, een instituut dat het langer dan een eeuw zou uithouden; hij werd door tijdgenoten algemeen geprezen om zijn grote kennis van het antiquarische boek, publiceerde daar ook regelmatig over - zijn dit nu activiteiten die wijzen op ‘verminderde toerekeningsvatbaarheid’? Op bibliomanie? Of zijn het feiten die de anekdoten weerspreken; anekdoten die gedurende een kwart eeuw almaar met kennelijk plezier herkauwd werden door mensen die er niet bij waren en waarvoor verder geen enkel bewijs te vinden valt? In november 1865, bijna vijf maanden na Jacobs dood, werd het eerste deel van zijn boekenbezit geveild, bij Van Stockum te 's-Gravenhage; het volgend jaar, in april en oktober, volgden nog twee aucties. Drie veilingcatalogi leverde dat op, imposant, niet slechts door de enorme hoeveelheid van ruim 9000 kavels (waaronder vele die meer dan één boek omvatten), maar ook door de schier encyclopedische verscheidenheid van onderwerpen. Geworteld in het begin der negentiende eeuw, besmet wellicht met een | |||||||||
[pagina 27]
| |||||||||
vleugje Verlichting, had Jacob bijna zijn gehele leven getracht zoveel mogelijk kennis om zich heen te verzamelen (hoewel men er natuurlijk rekening mee moet houden dat in zijn geval privé-collectie en winkelvoorraad onscheidbaar zijn en een niet onbelangrijk deel van de kavels tot de handelswaar behoord zal hebben). Wanneer men de catalogi doorbladert, wordt men getroffen door een variatie die onuitputtelijk lijkt: van bijbelexegese tot numismatiek; van atlassen tot Rumphius' Amboinsche rariteitenkamer, werken over strenge winters, magneten en tuinieren; boeken over koken, ‘pyrotechnia’ en vestingbouw; proza en poëzie van talrijke Griekse, (neo-)Latijnse, Franse, Engelse, Duitse en Nederlandse schrijvers en dichters. De boekhandelaar leefde en werkte te midden van zijn eigen reusachtige naslagwerk, want dat moet waarschijnlijk het doel van de verzameling geweest zijn. Geen vraag zo gek, of met behulp van zijn voorraad en bibliotheek kon Jacob die beantwoorden: nam hij een vreemde verschijning waar, dan greep hij Over waarzeggingen, duivelsbezweringen, tooverijen en spookerijen uit de kast om trefzeker een diagnose te stellen; wilde hij op verantwoorde wijze zijn toch al geringe middelen vergokken, dan bracht Aanmerkingen over 't geluk en ongeluk in de loterijen en over het goede gebruik er van wel uitkomst; verloor hij desondanks zijn geld, dan stonden Lipsius' Van de standvasticheyt of Boëthius' De consolatione philosophoe? garant voor een hart onder de riem; en met Beschrijving der Slangbrandspuiten of Aart en gebruik der eenvoudigste driehoekige getallen wisselde hij misschien de op den duur wat saaie lectuur van zijn 178 verschillende versies van (delen van) de Bijbel af, die hij onder meer bezat in het Hongaars, Lets, Portugees, Russisch en zelfs het neger-Engels. Men vraagt zich nogmaals af: was deze erudiete man gestoord, in die zin dat men hem zou verwachten in een hoekje ‘met een onooglijk perkamentje tusschen de krampachtig trillende vingers’? Het antwoord op deze vraag moet ontkennend luiden. Wel degelijk was hij bezield met liefde voor het boek - wat zich mogelijk soms op enigszins zonderlinge wijze uitte -, en zeker verzamelde hij met een hartstocht die men maar zelden waarneemt, maar bezeten was hij allerminst. De inhoud van zijn bibliotheek, waartoe hij blijkbaar ook zijn winkelvoorraad rekende, getuigt van weliswaar uitzonderlijke, maar tevens evenwichtige verzamelwoede en de collectie diende een doel.
Beschouwt men zijn portret - het enige dat er van hem schijnt te bestaan -, dan ziet men hem met licht geamuseerde blik langs de lens kijken, alsof hij zeggen wil dat het hem niet zo veel kan schelen hoe er over hem gedacht zal worden. Een standbeeld hoeft hij niet, zelfs een gedenksteen is niet nodig, maar boekhandelaar en uitgever Jacob verdient het dat men zijn gedachten eens over hem laat gaan, wanneer men de deuren van Singel 425 binnenloopt. ■ | |||||||||
Bibliografie
|
|