De Boekenwereld. Jaargang 8
(1991-1992)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
Portretten van Nederlandse boekverzamelaars
| |
Ter inleiding‘De bibliophielen in ons land zijn uitermate schaarsch’ verzuchtte A.A.M. Stols in 1935.Ga naar eind1. Ook in 1991 lijkt de liefde voor het boek de Nederlander bepaald niet aangeboren. Boekverzamelaars leiden in ons land meestal een onzichtbaar bestaan. Pas op 20 oktober 1990 werd de Nederlandse Vereniging van Bibliofielen opgericht en hiermee is een platform geschapen waar men elkaar kan ontmoeten, waar de liefde voor het bijzondere boek vorm kan krijgen in de confrontatie van opvattingen en ideeën en in de uitwisseling van informatie. Deze vereniging kan ervoor zorgen dat het boek als unieke bron van vertroosting en informatie, als getuigenis uit een ver of nabij verleden in het maatschappelijk leven weer de status krijgt van waardevol cultureel object. Op dit moment lijkt het soms alsof wij, de mensen van het boek, in Nederland weinig te zoeken hebben en alsof dat ook altijd zo is geweest. Het laatste is in elk geval onjuist. Ons land was niet alleen in de Gouden Eeuw het boekenland-bij-uitstek, maar ook in later eeuwen leefden en werkten hier gepassioneerde liefhebbers wier leven aan het boek was gewijd. Helaas is er nog nooit systematisch onderzoek gedaan naar de vele grote en kleinere particuliere bibliotheken die er in ons land hebben bestaan. Wij en onze voorgangers uit de negentiende eeuw hebben wel flink wat aandacht besteed aan de producenten, de drukkers en boekverkopers, maar het onderzoek naar de consumenten is sterk verwaarloosd. Eigenlijk is dat onverantwoord, want alleen wie een goed inzicht heeft in de afzetmogelijkheden kan begrip krijgen voor de aard en omvang van de boekproduktie uit een bepaalde tijd. Alleen door studie van de kopers op de lokale en internationale markt kan men gaan begrijpen, waarom de Haagse Ridderzaal in de eerste helft van de achttiende eeuw kon uitgroeien tot het absolute centrum van het veilingwezen. Over onze boekcultuur uit het verleden is nog veel te weinig bekend. In de zeventiende eeuw waren buitenlandse geleerden en boekverzamelaars bijzonder geïnteresseerd in Nederlandse veilingcatalogi, omdat die als bibliografische gids konden dienen bij het inrichten van de eigen bibliotheek. Het waren de Nederlandse geleerdenbibliotheken die in Europa als voorbeeld dienden, als navolgenswaardig ideaal. Het is voor mij eenvoudig onverteerbaar dat binnen- en buitenlandse naslagwerken wel de boekenverzamelaars in Engeland, Frankrijk en Duitsland bespreken, maar niet de Nederlandse. Als illustratief voorbeeld noem ik het kleine boekje van J.A. Brongers, ABCDarium voor de boekensneuper (Amersfoort 1989), waarin wel de namen voorkomen van verzamelaars als Henry | |
[pagina 21]
| |
Clay Folger, Jean Grolier, Henry E. Huntington, Sir Thomas Philipps en Sir Hans Sloane, maar waarin toonaangevende Nederlandse bibliofielen schitteren door afwezigheid. Wie kan echter kritiek hebben op dit liefdevol samengestelde naslagwerkje als informatie over belangrijke zestiende-eeuwse boekencollecties, zoals die van de Amsterdamse bankier Pompeius Occo, van pastoor Jacob Buyck wiens collectie grotendeels in de UB Amsterdam bewaard is gebleven, van mr. Jan van der Haer, ook wel bekend als ‘Jan met de boecken’, lastig te vinden is!Ga naar eind2. De zeventiende-eeuwse bibliotheken van Theodorus Canterus, Janus Rutgersius, Daniël en Nicolaas Heinsius, Petrus Scriverius, Gerardus en Isaac Vossius waren in binnen- en buitenland beroemd.Ga naar eind3. De prachtige achttiende-eeuwse collecties van Isaac Le Long, Gerard Meerman, Johannes Enschedé en de in Amsterdam verblijvende Italiaanse koopman Pietro Antonio Bolongaro-Crevenna verdienen meer aandacht dan ze tot nu toe kregen.Ga naar eind4. Het zijn vooral de negentiende-eeuwse verzamelaars geweest die de grondslag hebben gelegd voor de prachtige collecties die thans in onze bibliotheken worden bewaard. Ik noem als voorbeelden Baron Van Westreenen (Museum Meermanno-Westreenianum), Adriaan van der Willigen (Stadsbibliotheek Haarlem), J.T. Bodel Nijenhuis (UB Leiden), Isaac Meulman (Collectie pamfletten in de UB Gent), A.Th. Hartkamp (Vondelcollectie in de UB Amsterdam) en De Jonge van Ellemeet (Museum Catsianum in de UB Leiden). Wie echter iets over deze erflaters wil weten, moet zelf moeizaam bio- en bibliografisch speurwerk verrichten. Aantrekkelijke en informatieve artikelen, waarin het belang van deze collectie wordt belicht, bestaan niet. In buitenlandse lexica zal men hun namen tevergeefs zoeken en Nederlandse boekkundige naslagwerken zijn verouderd of te beknopt. Anders dan in de Verenigde Staten hebben we geen gebouwen of zalen naar deze weldoeners vernoemd. Eigenlijk moeten we vaststellen dat ze totaal uit ons collectief geheugen zijn verdwenen. Deze en andere liefhebbers hebben een deel van onze gedrukte culturele erfenis van de ondergang gered en zij hebben met hun passie voor het boek ons nationale geheugen verrijkt. Wij, Nederlandse historici, hebben er voor te zorgen dat onze boekverzamelaars niet vergeten worden. Wij hebben tot taak het beeld te wijzigen dat tot nu toe overheerst: een Nederland dat beroemd is door zijn beeldcultuur, dat alle aandacht heeft geschonken aan zijn schilders en tekenaars, maar waarin de boekcultuur geen plaats heeft. Het is noodzakelijk de verzamelingen te leren kennen van J.W. Six de Vromade, D.F. Scheurleer, P.N. van Eyck, Ernst Crone, P.A. Pijnappel, F.G. Waller, W.A. Engelbrecht en vele an-deren, en om na te gaan wat zij met hun collecties beoogden. Voorts moeten we zo helder mogelijk uiteenzetten wat het belang was van hun activiteiten, niet alleen voor en in hun eigen tijd, maar vooral ook vanuit cultuurhistorisch perspectief. Het onderzoek naar zoveel bronnen en zoveel particuliere boekencollecties gaat de krachten van één mens verre te boven. Gelukkig neemt de belangstelling voor de boekwetenschap van dag tot dag toe. In het voorjaar van 1990 mocht ik aan de Leidse universiteit een werkgroep van tien enthousiaste studenten leiden die zich tot doel stelde enkele negentiende-eeuwse boekverzamelaars te portretteren. De meest informatieve bron voor hun verzamelactiviteit was meestal de catalogus die na het overlijden diende om de boeken aan de meestbiedende te verkopen. Natuurlijk kleven er bezwaren aan dit soort bronnen: heel vaak bevat een veilingcatalogus ook kavels uit ander bezit; en na het overlijden worden niet altijd alle boeken geveild; bovendien kan een verzamelaar ook al tijdens zijn leven delen van zijn bibliotheek verkocht hebben. Helaas beschikt de historicus zelden over andere bronnen om een niet meer bestaande bibliotheek te analyseren en er een beeld van te schetsen. Terecht stelde Donald C. Dickinson in de inleiding van zijn Dictionary offtmeri-can Book Collectors (New York [etc.] 1986) dat toegewijde verzamelaars een essentiële bijdrage hebben geleverd tot de culturele ontwikkeling van het land. Zij hebben onderzoek en kennis mogelijk gemaakt die we zonder hun bibliotheken | |
[pagina 22]
| |
niet zouden hebben; zij zijn de schatbewaarders van ons literaire verleden. Ik hoop vurig dat deze serie ‘Portretten van Nederlandse boekverzamelaars’ lezers zal aanzetten tot eigen onderzoek naar Nederlandse particuliere bibliotheken. Ik weet zeker dat de redactie van De Boekenwereld uitkijkt naar boeiende, informatieve artikelen als die van P.J. Buijnsters over de boekverzamelaar J.C. Versnel (De Boekenwereld 7 (1990-1991), p. 2-7). In eendrachtige samenwerking moet het toch mogelijk zijn om in een niet al te verre toekomst een bruikbaar Biografisch woordenboek van Nederlandse boekverzamelaars samen te stellen. Moge deze serie ‘Portretten’ de weg naar dat doel bereiden. ■ |
|