In memoriam Bert van Selm (1945-1991)
Met het overlijden van Bert van Selm op 17 april 1991 kwam een einde aan onze vriendschap en samenwerking die helaas maar tien jaren mocht duren. Het begin ervan zal ik nooit vergeten. Voor een gezamenlijk project van de Stichting Drukwerk in de Marge zocht ik een tekst over drukken. Clemens de Wolf wees me op een Plantijnse tekst, maar die bleek te omvangrijk te zijn. Hij herinnerde zich echter een veel kortere, anonieme bewerking uit het eind van de 16de eeuw. Bert van Selm had daar recentelijk een studie over gepubliceerd. Niet lang daarna had ik de tekst in handen en deze leek me zeer geschikt. Tot mijn verrassing bleek Bert van Selm in Leiden te wonen. Zijn reactie op mijn voorstel was typerend voor hem: ‘Of ik een boekje wil maken, of ik een boekje wil maken? Natuurlijk wil ik dat.’ Ik had het gevoel hem een heel domme vraag gesteld te hebben. Zoiets vanzelfsprekends vroeg je hem kennelijk niet.
‘Vande Druckerije’ werd onze eerste gezamenlijke produktie. De beknopte projectuitgave werd gevolgd door een uitgebreide versie, waarmee wij 500 jaar boekdrukken in Leiden (1483) en Plantijns komst naar Leiden (1583) herdachten. Nog hoor ik zijn verontwaardiging over het ‘bestuurlijke onbenul’ van de gemeente om geen geld te willen steken in de viering van 500 jaar boekdrukken. ‘Moet je zien hoe ze dat in Leipzig en Parijs aangepakt hebben’, foeterde hij, ‘maar voor een of andere fanfare hebben ze hier kennelijk wel geld over’, De hele produktie had wel twee jaar gekost en dat duurde Bert veel te lang. Als het aan hem gelegen had, draaide de pers dag en nacht. Ook later toen onze gezamenlijke uitgaven in aantal groeiden, bleef hij zorg houden over de produktie. ‘De interessante onderwerpen liggen voor het oprapen, je hoeft alleen maar te bukken’, riep hij steeds weer.
Bert was een meester in het eenvoudig en boeiend verwoorden van ingewikkelde, en voor sommigen saaie, zaken. Zo kwam hij een keer de thuisdrukkerij van de Ammoniet binnenvallen, zwaaiend met een artikel. ‘Weet je dat het oudste beeld van Coster in Leiden staat?’ Dat leek me onwaarschijnlijk, maar enkele maanden later stonden we op een gure Koppermaandag in de Haarlemmerstraat onder het bewuste gevelbeeld uit 1630. Er was vrijwel niemand in de anders zo drukke winkelstraat: het was maandagmorgen en bitterkoud. Bert had de lokale pers gewaarschuwd en glunderend geconstateerd dat ze allemaal aanwezig waren. Het moet wel een vreemd schouwspel geweest zijn: een groepje kleumende, omhoogstarende mensen en een wildgebarende Bert die een gloedvol betoog hield. Tot slot overhandigde hij de bestuurder onze Koppermaandaguitgave en beval hem beeld en pand te redden van de dreigende slopershamer. De lichtelijk overdonderde wethouder verklaarde het pand tot monument. De pers noteerde ijverig en zo werd weer een aspect uit het verleden belicht en voor latere generaties behouden.
Het bleef niet beperkt tot Coster. Steeds weer wist Bert voor bijzondere gelegenheden korte, maar treffende teksten te leveren. Op de manifestaties zelf drukte ik dan de meestal geïllustreerde tekst. Hij genoot van de resultaten. Uit de zo verschenen ‘Aspecten’, zoals hij die noemde, groeide het idee van Het Ambachtelijk Groeiboek: een boek dat pas over vele jaren klaar zal zijn. We dachten aan het vervaardigen van ruim 25 hoofdstukken, met een verschijningsfrequentie van één tot drie per jaar. Vlak voor zijn overlijden kon ik hem nog het vijfde hoofdstuk in handen geven. Het is zijn laatste bijdrage aan ons boek en het handelt over de uitgever en boekwetenschapper Wouter Nijhoff. Het is wreed dat hij de verdere groei van ons boek niet mee mag maken. ‘De Ammoniet, dat zijn er twee’, zeiden we altijd over onze samenwerking. Zijn wegvallen is nauwelijks te aanvaarden.
Bert van Selm tijdens zijn dankwoord bij de toekenning van de Menno Hertzbergerprijs op 6 februari 1991 in de Koninklijke Bibliotheek (foto K.B.).