Marginaliën
(Nederlands) cultuurbehoud
Wie praat over cultuurbehoud, denkt onwillekeurig aan het behoud, de verzorging en juiste bestemming van historische gebouwen, monumenten en wellicht ook aan schilderijen, glaswerk, edelsmeedkunst, porselein, e.d. In de wet op het cultuurbehoud die enige jaren geleden in werking is getreden in een vorm die door vrijwel alle (gratis) geraadpleegde deskundigen sterk was ontraden, wordt aankoop van boeken en handschriften duidelijk inbegrepen. Vrijwel iedereen gaat er als vanzelfsprekend van uit, dat gedoeld wordt op Nederlandse boeken en handschriften. Toch zou je je kunnen afvragen of dat wel zo logisch is. Al kan Nederland bogen op een onmiskenbaar eigen cultuur, de invloeden daarop van de ons omringende culturen is zo diepgaand en zo duidelijk aanwezig, dat de vraag gewettigd lijkt of de Nederlandse cultuur wel begrijpelijk is en wel bestaansrecht heeft zonder die inbreng van buiten. De Nederlandse samenleving is ook nooit erg gesloten geweest, heeft dat ook nooit willen zijn. Zou men onder Nederlandse cultuur niet tevens moeten verstaan boeken die Nederlanders in vroeger tijden lazen en thans nog lezen, als ook boeken die Nederlandse wetenschappers vroeger gebruikten en thans nog gebruiken, onafhankelijk van de vraag of het Nederlandse dan wel vreemdtalige geschriften betreft? In dat licht bezien zou er zeer wel voor te pleiten zijn het woord ‘Nederlands’ uit de wet cultuurbehoud te schrappen. Wanneer er - om ons tot de boekenwereld te beperken - een Nederlands boek op de markt komt, of uit Nederlands bezit dreigt te verdwijnen, waarvan zich in Nederland geen c.q. slechts dat ene exemplaar in Nederlands bezit bevindt, dan zou aankoop van zo'n stuk de hoogste prioriteit moeten krijgen. Daarover zullen we het snel eens zijn. Maar er zijn talloze voorbeelden te bedenken van buitenlandse boeken die op onze cultuur een grote en blijvende invloed hebben gehad, waarvoor wij ons niet minder zouden moeten inspannen, indien zou blijken dat zo'n
boek niet in Nederland geraadpleegd kan worden. Van veel boeken kan ik me zelfs voorstellen dat we pas tevreden zijn als zij op meer plaatsen in ons land beschikbaar zijn.
Erasmus' eigen exemplaar van zijn ‘Adagia’ (editie Bazel 1523) met uitvoerige aanvullingen en veranderingen, deels in zijn eigen handschrift, deels in dat van zijn leerling en huisgenoot Nicolaas Kan, heeft geen plaats in een Nederlandse openbare bibliotheek kunnen krijgen. Het boek werd op 20 November 1990 in Londen geveild en door de antiquaar Nico Israel verwoiven voor een buitenlandse particuliere verzamelaar.
Hoewel een Nederlandse particuliere maecenas zich bereid had verklaard voor een bedrag van zeshonderdduizend gulden garant te staan, slaagden het Rijk en de gemeenschappelijke universiteitsbibliotheken er niet in dat bedrag te verdrievoudigen. En dat zou ongeveer nodig zijn geweest om eigenaar van dit unieke Nederlandse cultuurmonument te kunnen worden.
Dat de Minister van Onderwijs & Wetenschappen, toen hij - laten we hopen van actieve ambtenaren - vernam dat dit boek te koop was met onmiddellijk Wim Duisenberg heeft opgebeld (misschien had Willem Duys méér voor de hand gelegen: die had er wellicht een TV-optreden tegenaan gegooid en het Nederlandse publiek te hulp geroepen) om hem op te dragen met een Nederlandse antiquaar naar Londen te reizen, het boek te kopen, een cheque af te geven en het boek persoonlijk mee te brengen, vervolgens er direct mee naar het Ministerie te komen om het in tegenwoordigheid van de minister en de ministerpresident te overhandigen aan de bibliothecaris van de Koninklijke Bibliotheek of van de Gemeentebibliotheek van Rotterdam, kan ons verdrieten, verbazen mag het ons niet. In Duitsland is men in voorkomende gevallen wèl zo ver gegaan. Maar hoe hard is er bij ons Ministerie van Onderwijs aangebeld? En door wie?
‘Ons ben zunig’. Die Nederlandse eigenschap heeft altijd een dominante rol gespeeld zodra het om monumenten van cultuur ging. En in dat laag genoteerde belangstellingsveld staan boeken bovendien nog ruimschoots onderaan. Zo ging kort na de tweede wereldoorlog bijvoorbeeld ook de kostbare Spinoza-verzameling van wijlen prof. dr. A. Wolf voor Nederland verloren. Niet alleen door gebrek aan geld bij de overheid (dat is er tenslotte vrijwel altijd), maar vooral door gebrek aan belangstelling en door onvoldoende kennis van de markt. Want, zoals nu de Erasmus - al ging het om veel geld (£ 495,000,-) - voor een redelijke prijs van de hand ging, zo was ook de prijs in die tijd voor de bibliotheek van prof. dr. A. Wolf een alleszins redelijke. Maar toen zowel als nu was de reactie niet ‘hé, wij zijn kennelijk slecht op de hoogte van prijzen’, neen, de reactie was en is: ‘te duur’. Alsof een prijs die op de vrije markt ontstaat een verzinsel is van een handelaar. Nog erger zijn de - ook zeer recente - voorbeeldèn van kostbare verzamelingen die door openbare bibliotheken werden geweigerd omdat de vraagprijs te hoog zou liggen en die later, toen die verzamelingen ter veiling kwamen, uiteindelijk toch werden gekocht voor een aanmerkelijk hoger bedrag dan de oorspronkelijke vraagprijs.
Gebrek aan geld behoort in zulke uitzonderlijke gevallen nooit een argument te zijn. Een belangstellende overheid beschikt altijd over wegen om financiering zelf of met hulp van particulieren of bedrijven mogelijk te maken. Voorwaarde is, dat die overheid zelf over voldoende inzicht beschikt om vertrouwen te