| |
| |
| |
Wat te verzamelen?
V: Klassieken
Bob de Graaf
Alvorens reeds bij het begin van deze bijdrage een misverstand zou kunnen ontstaan: met klassieken doel ik hier op de literaire voortbrengselen van de Griekse en Romeinse beschaving, een en ander in de ruimste zin van het woord. Dat die werken per definitie in het Grieks of in het Latijn geschreven zijn, behoeft voor de adspirant-verzamelaar die geen kennis van de klassieke talen bezit geen belemmering te vormen. Binnen deze kolommen heb ik mij al eerder afgezet tegen het denkbeeld dat de collectioneur per se al zijn aanwinsten daadwerkelijk zou moeten (kunnen) lezen. De vreugde van het verzamelen omvat immers veel méér dan louter kennisnemen van de gedrukte tekst.
Overigens geldt voor het verzamelen van de klassieken wat geldt voor welk verzamelgebied dan ook: men moet op zijn minst enige affiniteit tot en kennis van het onderwerp hebben; de vruchtbare interactie die tussen deze beide elementen bestaat doet de rest. Daarbij is het een gelukkige omstandigheid dat degene die zich op dit specifieke onderwerp wil inlezen kan beschikken over een ruime keuze aan inleidingen en vertalingen. Nederland slaat op dit gebied bepaald geen slecht figuur; de laatste jaren is met name de Baarnse uitgeverij Ambo met zijn serie Klassiek actief. Binnen het Engelse taalgebied denke men aan de voortreffelijke Penguin's Classics. Duitse vertalingen verschenen te kust en te keur in de aloude Reclams Universal-Bibliothek. Leest men liever een Franse vertaling, dan kan men terecht bij de prestigieuze Association Guillaume Budé. Onder haar patronage heeft de Société Les Belles Lettres tal van vertalingen van Griekse en Latijnse schrijvers het licht doen zien. Met andere woorden: keuze te over om door middel van inleidende werken en vertalingen van de antieke literatuur kennis te nemen, ook zonder voorafgaand onderwijs in de klassieke talen; onbekendheid met de betreffende taal vormt geen wezenlijke belemmering voor de toegang tot ons antieke erfdeel.
De bedoeling van deze reeks bijdragen in De Boekenwereld is steeds geweest de beginnende verzamelaar te wijzen op braakliggend terrein, gebieden waarop weinig of zelfs in het geheel niet verzameld wordt. Beschikbaarheid van voldoende materiaal en de ‘betaalbaarheid’ daarvan (het laatste uiteraard een relatief begrip) waren daarbij voorondersteld.
Is het verzamelen van klassieken in onze dagen niet erg populair, men hoeft niet eens erg ver in het verleden terug te gaan om een totaal verschillende situatie aan te treffen. Binnen de collecties die in de loop van de achttiende- en negentiende eeuw werden gevormd, namen uitgaven van de Griekse en Romeinse schrijvers een centrale plaats in. Dat gold bepaald niet alleen voor de collectioneurs in grote stijl: ook in
Een door de Nederlandse humanist Erasmus uitgegeven reeks teksten van Romeinse geschiedschrijvers. Bazel, Johaxtn Froben, 1518.
| |
| |
bescheidener bibliotheken was dat het geval. Ik denk dat het niet te gewaagd is te stellen dat deze situatie ook gedurende de eerste decennia van onze eeuw nog heeft voortgeduurd; bekijkt men de veilingcatalogi uit die jaren dan bevestigen zij dit beeld. Dat het voor de classicus vanzelfsprekend was een groter of kleiner aantal oude uitgaven van de klassieken in zijn bezit te hebben, kan men zich voorstellen, maar de kring van verzamelaars was veel groter dan de beperkte groep ‘specialisten’.
Dat de situatie heden ten dage dramatisch anders is, is voldoende bekend. Wat de achterliggende oorzaken zijn, kan men in de publiciteit met enige regelmaat nalezen als de discussie over het gymnasium als zelfstandige onderwijsvorm voor de zoveelste keer oplaait. In deze context is alleen belangrijk dat het onderwerp klassieken eertijds een geliefd object van verzamelen was en thans tot stiefkind is gedegradeerd. Hoe spijtig sommigen dit laatste ook zullen vinden, voor de adspirant-verzamelaar betekent het dat er voor hem of haar tal van goede kansen liggen. Bij uitstek geldt hier dat deze stelling ook opgaat voor de verzamelaar met een smalle beurs.
| |
Hoe een verzameling ‘klassieken’ op te zetten?
Diegene voor wie het terrein volledig terra incognita is, doet er verstandig aan zich eerst eens grondig op het onderwerp in te lezen. De (oud-) gymnasiast heeft hieraan mogelijk minder behoefte; de classicus in het geheel niet. Maar afgezien van het kennisniveau is het voor niemand erg verstandig lukraak te gaan verzamelen; mijn suggestie zou zijn eerst een plan te trekken om zo voor zichzelf enige orde te scheppen in een overvloed aan materiaal. Staat de adspirant-verzamelaar een maal voor de geest in welke richting de collectie naar zijn mening moet worden ontwikkeld, dan kan hij aan de slag. Ik zou hem of haar dan nog alleen de vermaning willen meegeven: ‘Koop alleen kwaliteit’, d.w.z. koop slechts goede en complete exemplaren, juist op dit verzamelgebied is het echt niet nodig met minder genoegen te nemen. Moet men zich specialiseren of juist niet? En zo ja, hoe dan wel of beter gezegd: in hoeverre?
De ‘klassieke’ eerste splitsing is er van oudsher een naar het taalgebied: Auctores Graeci en Auctores Latini. Afgezien van de omstandigheid dat voor elk van beide groepen geldt dat men het heeft over een ‘mer à boire’, lijkt dit nauwelijks een bevredigend uitgangspunt voor het opzetten van een verzameling.
Men zou vervolgens kunnen denken aan bepaalde categorieën klassieke auteurs, bijvoorbeeld: dichters, geschiedschrijvers, wijsgeren, enzovoorts. Tenslotte kan men zich voorstellen dat iemand zijn ‘lievelingsauteur(s)’ gaat verzamelen. Ook in dit laatste geval hoeft men nauwelijks te vrezen in zijn mogelijkheden te worden beperkt: Griekse auteurs als Aristoteles, Herodotus en Homerus en Romeinse auteurs als Horatius, Ovidius en Vergilius - om er maar eens enkele te noemen - staan elk voor decennia verzamelvreugde. En dat geldt a fortiori indien men de betreffende collectie niet beperkt tot tekstuitgaven in de oorspronkelijke taal maar haar uitbreidt tot vertalingen in de moderne talen en tot boeken die de betreffende klassieke auteur tot onderwerp hebben.
Eén of meer favoriete auteurs of een hele reeks: enige beperking in de tijd lijkt wenselijk, dit op straffe van te verdrinken in een naar onze tijd toe steeds aanzwellende vloed van publicaties. De vakman-classicus zal uiteraard bij de tijd willen blijven en bij voorkeur recente tekstuitgaven, commentaren, etc. willen bezitten. De liefhebber-verzamelaar kan het zich evenwel veroorloven de tijdsgrens naar het verleden te verleggen. Ik zou dan zelf denken aan een ‘rond’ jaartal zoals 1800 of 1850, maar ik haast mij toe te geven dat er voor zo'n willekeurig in de tijd getrokken grens geen enkele wetenschappelijke rechtvaardiging bestaat. Wèl een praktische overweging, namelijk dat men het materiaal puur kwantitatief nog kan overzien. Daarnaast bestaat er nationaal en internationaal ook heden ten dage nog een vaag soort consensus (al evenmin wetenschappelijk onderbouwd) dat het bij ‘Books printed before 1800’ gaat om een afzonderlijke categorie van oude, antiquarische boeken; deze omschrijving treft men althans met de regelmaat van een klok in antiquariaatscatalogi e.d. aan. Het beste argument dat men ten faveure van welke chronologische begrenzing dan ook in het midden kan brengen, is dat van een door praktische overwegingen ingegeven opportunisme. De zelfbeperking waarin zich immers de meester toont, is noodzakelijker naarmate de betrokken klassieke schrijver zich in
| |
| |
Seneca, Opera, bezorgd door Erasinus, Bazel, Johann Herwagen, 1537.
grotere populariteit mocht en mag verheugen. Bij de talrijke Auctores minores (daar zitten trouwens interessante tussen!) is er allicht meer ruimte of beter gezegd minder behoefte aan chronologische of andersoortige zelfdiscipline. Is de chronologische beperking aldus ongenuanceerd en eerder een kwestie van bibliofiel zelfbehoud, men kan zich op dit gebied ook andere criteria voorstellen. Geografische bijvoorbeeld. Het zou een Nederlandse adspirant-verzamelaar immers niet misstaan als hij een collectie zou vormen van in Nederland (c.q. in de Republiek der Verenigde Nederlanden c.q. in de Lage Landen) gedrukte klassieken. Het materiaal is immers in ruime mate voorhanden en zo'n verzameling zou nog een bepaalde meerwaarde hebben omdat ten onzent over het algemeen goed of zelfs fraai drukwerk werd geproduceerd. Op dit laatste aspect kom ik straks nog even terug. Denkt men eenmaal in geografische termen, al dan niet nationale, dan kan men zich bij wijze van ordenend beginsel weer op individuele klassieke auteurs of groepen daarvan concentreren. Onder het motto ‘Ik verzamel alle in de Lage Landen gedrukte uitgaven (inclusief vertalingen, commentaren en secundaire literatuur) van bijvoorbeeld Terentius’ is de verzamelaar ook jarenlang onder dak.
Een wat wetenschappelijker selectiecriterium zouden de tekstbezorgers van klassieke uitgaven kunnen zijn. De Nederlandse verzamelaar met affiniteit tot een belangrijk, maar goeddeels vergeten stuk nationaal erfgoed zou zich kunnen buigen over het onderwerp ‘The history of classical scholarship in the Low Countries’. Ik noem bij wijze van voorbeeld voor de vuist weg een paar namen van Nederlanders die onder classici ook internationaal bekendheid genieten: Canter, Dousa, Lipsius, Scaliger, Vossius, Salmasius, Meursius, Heinsius, Grotius, Gronovius en Graevius. Let wel: dit is maar een kleine keuze van prominente laat zestiende- en zeventiende-eeuwse figuren.
Kiest men eenmaal voor laatstgenoemde benadering dan ligt het in de rede dat men zich niet beperkt tot de klassieke teksten die deze geleerden hebben bezorgd, maar dat men ook kijkt naar wat zij aan zelfstandige bijdragen over de klassieke oudheid hebben gepubliceerd. De zojuist genoemde Meursius bijvoorbeeld heeft tientallen boeken over allerlei aspecten van de Griekse beschaving op zijn naam staan.
Waagt men zich nog een stapje verder, dan komt men al spoedig terecht bij de eigen in het Latijn geschreven literaire produktie van onze voorzaten, die men in dat geval aanduidt met de term ‘Neolatinisten’. Tegenover de terechte kritische opmerking dat wij hier te maken hebben met een andere rubriek en dus met een apart verzamelgebied kan men stellen dat het niet zelden om dezelfde mensen gaat. Laat ik het er voor deze gelegenheid maar op houden dat het onderwerp ‘Neolatinisten’ weliswaar een verwant thema is maar dat het zich naar ‘eigenheid’ en omvang eerder leent voor een afzonderlijke bijdrage.
| |
Toegevoegde waarde en soortgelijke vreugde
Ging het tot dusverre voornamelijk over mogelijke selectiecriteria, ik zou nu nog wat willen zeggen ten behoeve van de man of vrouw die zijn of haar plan getrokken heeft en zich metterdaad in de rijen van de verzamelaars heeft geschaard.
| |
| |
Incunabeluitgave van een beroemde klassieke tekst: Plinius Secundus, Historia naturalis, Venetië, Nicolaus Jenson, 1472.
De kroon op het werk van een collectie oude uitgaven van de klassieken zal voor velen het bezit van de editio princeps zijn, de eerste gedrukte uitgave van een bepaalde tekst in de taal waarin die is geschreven. In nogal wat gevallen zal deze begerenswaardige editie een incunabel blijken te zijn, d.w.z. een boek gedrukt vóór 1 januari 1501. Nu zijn helaas incunabelen (wiegedrukken) langzamerhand behoorlijk kostbaar geworden. Als ik mij bij het schrijven van deze stukjes een publiek voorstel, dan is dat met een groep mensen met een praktisch onbegrensde financiële potentie. Ik denk liever aan verzamelaars die, gegrepen door het oude boek, met een beperkt budget maar met veel inventiviteit en energie maar ook met geduld, op den duur een collectie bij elkaar brengen met een aanzienlijke meerwaarde. Gaat de gezochte editio princeps nu juist aan de neuzen van deze sympathieke verzamelaars voorbij? In de meeste gevallen moet het antwoord op die vraag inderdaad bevestigend luiden. Ik zou dan bij wijze van specimen een willekeurig los blad van zo'n vijftiende-eeuwse editio princeps trachten te verwerven. Losse incunabelbladen komen nog met enige regelmaat op de markt en zijn verhoudingsgewijs goedkoop. Zijn er wellicht onder mijn collegae die de aanschaf van een dergelijk pars pro toto maar vloeken in de kerk vinden, dan zou ik ze er fijntjes op willen wijzen dat een los blad van de Gutenberg-Bijbel - het eerste gedrukte boek - door verzamelaars van diverse pluimage als een echt ‘topstuk’ wordt beschouwd. Wat niet wegneemt dat ik mij bevredigender vormen van bibliofilie kan voorstellen en dat is wel degelijk ook mogelijk als wij het hebben over de editio princeps. Vele eerste drukken van klassieke teksten zijn immers na 1500 gepubliceerd en zeker op het gebied der klassieken geldt dat ze dan bijna altijd aanzienlijk goedkoper zijn dan
de incunabel-edities. Het is waar dat ook de zestiende-eeuwse drukken onderworpen zijn aan de al jaren generale trend van de opwaartse prijzendruk, maar juist uitgaven van de klassieken uit deze periode zijn nog goed te betalen. Een willekeurig voorbeeld: Henri Estienne drukte in Parijs en Genève in die eeuw een indrukwekkende reeks van achttien editiones principes van Griekse auteurs die het verzamelen zeer waard zijn. Bepaald goedkoop naar mijn smaak zijn de zeventiende- en achttiende-eeuwse edities. Ook in deze eeuwen verschenen editiones principes, al moet men wel bedenken dat het hier meestal om onbelangrijke auteurs gaat. In de negentiende eeuw werden er opzienbare vondsten in bibliotheken gedaan en verscheen voor de eerste keer de gedrukte tekst van de Institutiones van Gaius en van grote fragmenten uit De Republica van Cicero. Aan het einde van deze eeuw werden er in het Egyptische woestijnzand belangrijke fragmenten op papyrus van klassieke schrijvers teruggevonden. Zo verscheen de editio princeps van een belangrijk geschrift van Aristoteles over de staatsinrichting van de Atheners in 1891. Ook in onze eeuw zijn er rijke vondsten gedaan, bij voorbeeld van de vierde-eeuwse komediedichter Menander, van wie bijna complete stukken werden teruggevonden. De belangrijkste papyri van deze toneelschrijver worden in de befaamde bibliotheek van de Zwitserse verzamelaar Martin Bodmer bewaard. In 1969 verschenen de editiones principes van Het schild en Het Samische meisje, de tekstuitgave werd verge-
| |
| |
Een door de Franse drukker Henri Estienne uitgegeven reeks van klassieke geografische teksten. Parijs 1577.
zeld van een fraaie facsimile van de papyri.
De fascinatie met betrekking tot de eerste publicatie van een bepaalde tekst moet men overigens ook niet te ver drijven. Niet zelden geeft de editio princeps een corrupte tekst of een onvolledige en zijn, wetenschappelijk gesproken, bepaalde uitgaven van latere datum belangwekkender.
Over dit onderwerp nog heel kort iets over wat men meestal aanduidt als ‘editio princeps in het Latijn’ of, gebruikelijker in het Engels als ‘Latin editio princeps’. Men heeft het dan over een Grieks klassiek auteur van wie de tekst voor het eerst in een Latijnse vertaling werd gepubliceerd; het Griekse origineel verscheen soms op een (veel) later tijdstip. De reden voor deze gang van zaken lag o.a. aan de destijds nog beperkte
De verzamelde werken van Cato uitgegeven door de Friese humanist Popma. Leiden, Plantijnse Drukkerij, 1590. Exemplaar met eigendomsmerk van de beroemde geograaf Abraham Ortelius.
kennis van het Grieks bij het boekenminnend publiek van de vroege renaissance dat wèl vertrouwd was met het Latijn (het ‘Esperanto’ van die dagen). Op deze wijze biedt bijvoorbeeld een willekeurig klassiek Grieks auteur een mini-scala aan verzamelmogelijkheden: uitgaven van de oorspronkelijke Griekse tekst, Latijnse vertalingen (al dan niet aan de Griekse versie voorafgaande), vertalingen in de moderne talen, afzonderlijke commentaren en ‘boeken over’. Verzamelt men klassieken vanuit de optiek van de tekstbezorger(s) of de commentatoren), dan openen zich weer nieuwe vergezichten.
Nagenoeg alle grote drukkers uit het verleden hebben uitgaven van klassieke schrijvers het licht doen zien. Om slechts een handvol be- | |
| |
kende en beroemde drukkers en drukkersgeslachten te noemen: Badius, De Colines, Estienne en Plantijn in de zestiende eeuw; De Elzeviers, Blaeu en Janssonius in de zeventiende- en Baskerville, Didot en Bodoni in de achttiende eeuw. Met andere woorden: er is fraai drukwerk in overvloed. Dit gegeven is een echte ‘added bonus’ voor de verzamelaar van klassieken, die er al verzamelend een representatieve historisch-typografische collectie als het ware bij cadeau krijgt. De opmerking dat dit ook geldt voor vele andere verzamelgebieden snijdt geen hout omdat juist de klassieken in de regel met grote zorgvuldigheid en aandacht voor typografische details werden geproduceerd.
De liefhebber van boekillustratie zal op dit terrein daarentegen wat minder aan zijn trekken komen. Hij treft versierde initialen en misschien wat andere kleine houtsnijversieringen aan uit drukken uit de zestiende eeuw. Wat het drukwerk van de zeventiende- en achttiende eeuw betreft zal hij zich meestal tevreden moeten stellen met een gegraveerde titelpagina of een frontispice (allegorische titelprent), als deze elementen al in het betreffende boek optreden. Er zijn natuurlijk uitzonderingen die de regel bevestigen. Men denke aan de klassieke fabelboeken (Aesopus, Phaedrus) of aan een tekst als de Metamorphoses van Ovidius waarvan juist wél talrijke geïllustreerde edities bestaan. Maar wie graag de nadruk legt op illustratieve elementen van het oude boek wordt bij dit specifieke verzamelgebied eerder karig bediend.
Met generaliserende uitspraken als de volgende moet men oppassen, maar met deze waag ik het er op: oude uitgaven van de klassieken treft men vaker dan vele andere categorieen van oude boeken aan in een goede staat, in een bevredigende conditie. Hiervoor kunnen verschillende verklaringen worden aangedragen en in elk argument zal best een grond van waarheid schuilen, maar laat ik het maar houden op een ervaringsfeit. In het verlengde hiervan zal het weinig voorkomen dat men een klassieke editie in ongebonden of in ingenaaide vorm tegen het lijf loopt: gebonden is meestal regel en in dat geval in perkament, leer, in half perkament of half leer.
Het uiterlijk van de band brengt mij dan tenslotte op een bij uitstek (maar niet uitsluitend) Nederlandse verschijningsvorm van de klassieke
Eexste uitgave van Vondels vertaling van de werken van Vergilius. Amsterdam, weduwe Abraham de Wees, 1660. Gegraveerde titel.
tekst, namelijk de prijsband. Gedurende een periode die zich ongeveer uitstrekt van de tweede helft van de zeventiende tot het begin van de negentiende eeuw gaf men ten onzent aan vlijtige leerlingen van de Latijnse school, aan oppassende gymnasiasten dus, bijvoorbeeld bij overgang naar een hogere klas, een prijs in de vorm van een uitgave van een klassieke tekst. Op de platten van de perkamenten of leren band van deze prijs werd het stadswapen ingestempeld. Soms op het schutblad, soms op een afzonderlijk ingebonden blad (het laatste een enkele keer al voorgedrukt) werden in sierlijk Latijn schenker en begiftigde vermeld en het waarom, waar en wanneer van de prijsuitrij- king gespecificeerd, een en ander bekroond met de namen van de rector, klassiek docent of de curator. Bij latere verkoop van zo'n prijsband werd om redenen van ‘privacy’ het genoemde blad met wat men (een beetje onzindelijk) aan-
| |
| |
Aulus Gellius, Noctes Atticae. Leiden, Johannes de Vivié, 1687. Frontispice.
duidt als ‘de prijs’ wel eens verwijderd. Onder de overigens weinig talrijke verzamelaars van prijsbanden geldt een exemplaar mét dit element als aantrekkelijker. Vroeg of laat, maar hoogstwaarschijnlijk vroeg, zal de Nederlandse verzamelaar die zich heeft voorgenomen ‘klassieken’ te gaan verzamelen tegen zijn eerste prijsband aanlopen. Deze banden met hun karakteristieke stadswapens zorgen temidden van de verstilde statigheid van een collectie ‘klassieken’ voor een onverwacht decoratief element.
| |
Literatuur
Aan inleidingen tot de Grieks-Romeinse oudheid en tot de literatuur daarvan in het bijzonder is geen gebrek en men kan in vele talen terecht. In bibliografisch opzicht zijn erg nuttig:
S.F.W. Hoffmann, Bibliographisches Lexicon der gesammten Litteratur der Griechen, Zweite umgearbeitete, durchaus vermehrte, verbesserte und fortgesetzte Ausgabe, Leipzig 1838-'45, 3 delen. Ongewijzigde herdruk Amsterdam 1961. |
F.L.A. Schweiger, Bibliographisches Lexicon der gesamten Literatur der Römer, Leipzig 1834. 2 delen. Ongewijzigde herdruk Amsterdam 1962. |
|
Nog steeds geraadpleegd en geciteerd, zeer erudiet maar in zijn bibliofiele geestdrift wel eens wat onkritisch is het werk van:
Th. F. Dibdin, An introduction to theknowledge of rare and valuable editions of the Greek and Latin Classics. Fourth edition; greatly enlarged and corrected. London 1827. 2 delen. |
|
Voor Nederlandse vertalingen van de klassieken kan men terecht bij:
A. Geerebaert, Lijst van de gedrukte Nederlandse vertalingen der oude Grieksche en Latijnsche schrijvers, Gent 1924. |
|
Voor uitgevers, commentatoren, e.d. van de klassieken kan men met vrucht raadplegen:
J.E. Sandys, A history of classical scholarship. Third edition. Cambridge 1920. 3 delen. Ongewijzigde herdruk New York 1958. |
|
Zeer goed over de techniek van het uitgeven van klassieke teksten is:
E.J. Kenney, The classical text, Aspects of Editing in the Age of the Printed Book, Berkeley 1974. |
|
Veel beknopte informatie verschaft:
Catalogue 84: The history of learning (1952) van J.L. Beijers, Utrecht. |
|
|
|