Boekbesprekingen
‘Beste Sander, Do it now!’ Briefwisseling J. Greshoff-A.A.M. Stols. Deel 1, 1922-1941. Bezorgd door Salma Chen en S.A.J. van Faassen. Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum (Achter het Boek 24), 's-Gravenhage 1990, XXVIII 696 p. ISBN 90-72731-02-6, f 75,-.
Stols (1900-1973) gaf zijn eerste boek, Vondels Aenleidinge ter Nederduitsche dichtkunste, uit in 1922, in 90 exemplaren; het werd nauwelijks opgemerkt. Maar de toen al ruimschoots door de boekkunst gepokte en gemazelde Greshoff (1888-1971) - Zilverdistel, Het jaar der dichters, De Witte Mier, Palladium-zocht onmiddellijk contact met de jonge uitgever en bezorgde hem kort nadien Arthur van Schendels Angiolino en de lente. Het boekje kwam uit in 1923 in 188 exemplaren, waarvan zes op perkament, en was in no time uitverkocht. De naam van Stols als uitgever van literatuur in beperkte luxe edities was in één slag gevestigd, mede dank zij Greshoff. Tot de andere toppers die deze in de beginjaren aandroeg, hoort bijvoorbeeld De afspraak (1925) van A. Roland Holst.
Stols is zich altijd sterk bewust geweest en gebleven van de grote rol die Greshoff als gangmaker en bemiddelaar voor zijn uitgeverij heeft gespeeld; veel belangrijke uitgaven zouden zonder diens hulp zijn fondslijst niet hebben gesierd en met verschillende auteurs zou hij niet of veel later in contact zijn gekomen. Greshoff werd bij zijn handelen gedreven door een mengeling van liefde voor de literatuur en de boekkunst, vriendschap, altruïsme en eigenbelang; in die volgorde.
Toen Stols in 1923 het plan opperde het tijdschrift De Witte Mier uit zijn as te doen herrijzen - de oude Mier was na drie jaargangen onder redactie van Greshoff in 1913 ter ziele gegaan - en zijn vader, directeur van Boosten & Stols in Maastricht, had weten over te halen als drukker en uitgever op te treden, schreef Greshoff, die opnieuw de redactie zou voeren, jubelend: ‘Ik kan je niet zeggen hoe blij ik ben met de uitgave van De Witte Mier. Een van mijn hartewensen is in vervulling gegaan dank zij jou. Je hebt me een grote dienst bewezen.’
Uit de briefwisseling blijkt hoezeer Greshoff de motor achter het tijdschrift was. Stols en Jan van Krimpen - zwager van Greshoff en sinds 1923 bevriend met Stols - hadden zeker hun inbreng, vooral wat de vormgeving betreft, maar Greshoff liet geen twijfel bestaan over zijn bevoegdheden ten aanzien van de inhoud: ‘In de practijk komt het natuurlijk neer op gemeenschappelijk overleg. Maar waar het eventueel nódig mocht zijn, daar gaat mijn opvatting voor.’ Wanneer Van Krimpen hem tracht te beïnvloeden bitst Greshoff: ‘Ik kan mijn eigen broek wel ophalen.’
Met een grote inzet en met inschakeling van zijn vele auteursrelaties heeft Greshoff getracht het tijdschrift aantrekkelijk en belangrijk te maken. Het aantal lezers en de uitstraling bleven echter beperkt. De nieuwe reeks van De Witte Mier, met als ondertitel ‘Maandschrift voor de vrienden van boek en prent’, verscheen van 1924 tot 1926. In het laatste jaar traden Stols en Van Krimpen toe tot de redactie, maar dat heeft niet mogen helpen, het aantal abonnees bleef te gering voor voortzetting.
Alexander (Sander) Stols maakte geen deel uit van de firma Boosten & Stols, maar was er, omdat zijn vader en later ook zijn twee jongere broers de zaken dreven, wel kind aan huis. In 1919 ging hij rechten studeren in in Amsterdam. Nadien zou hij nog slechts met vakanties in Maastricht komen, tot hij er zich - komend vanuit Brussel, waarheen hij in 1927 was verhuisd - in 1932 weer vestigde. Als niet zo erg studerend student had hij ‘vanuit de verte’ tot 1927 grote invloed op de typografische vormgeving van wat verscheen bij Boosten & Stols. Dat betrof niet alleen De Witte Mier, maar ook De Schatkamer, een boekenreeks die B & S uitgaf van 1923 tot 1925. Dank zij Sanders voorspraak mocht Jan Greshoff ook hier zijn uitnemende talenten als redacteur ontplooien. Hij wist Karel van de Woestijnes Zon in den rug, de bundel De dichters van 't Fonteintje, Frans Erens' Litteraire overwegingen en Arthur van Schendels Oude Italiaansche steden voor de reeks te verwerven, naast nog zes andere titels.
De geschiedenis van De Witte Mier en De Schatkamer laat zich, wanneer men brieven en noten combineert, vrijwel compleet reconstrueren uit deze door Salma Chen en Sjoerd van Faassen bezorgde correspondentie. Al is het jammer dat het grootste deel van de brieven van Stols aan Greshoff uit de eerste jaren verloren is gegaan.
De periode van 1927 tot 1932 is arm aan brieven. Beiden woonden toen in Brussel, waarvan enkele jaren vrijwel naast elkaar. Ze zagen elkaar frequent, corresponderen deden ze hoogstens bij afwezigheid van een van beiden.
In de jaren dertig wist Greshoff zich al schrijvende voor kranten en tijdschriften financieel redelijk te redden. Stöls daarentegen maakte nog wel heel wat en vaak fraaie boeken, maar was op steun van familie aangewezen om te kunnen overleven. Tot 1936 kabbelt de correspondentie voort, voor groot uitgeverswerk leende de tijd zich niet. Stols had zelfs het geld niet om Greshoffs Gedichten 1907-1934 te kunnen uitgeven; dat moest hij overlaten aan Boucher.
Maar in 1936 besloot de boekverzamelaar M.B.B. Nijkerk geld te steken in - en hij vermoedde bij voorbaat terecht: te verliezen aan - Ursa Minor, een serie ‘semi-luxe’ boeken onder redactie van Greshoff en typografisch verzorgd door Stols. De brieven over en weer