De Boekenwereld. Jaargang 7
(1990-1991)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |
De ‘belabbering’ van het boekbedrijf. De Leidse Officina Raphelengiana, 1586-1619
| |
Het Plantijnse Huis te LeidenZo er één bedrijf is geweest dat de aanzet heeft gegeven tot de snelle ontplooiing van de uitgeverij en boekhandel in Leiden, dan is het wel de vestiging van het beroemde Plantijnse huis. In 1583 was Christoffel Plantijn uit Antwerpen naar Leiden gekomen als opvolger van de door een faillissement getroffen academiedrukker Carel Silvius. Over de achtergronden van Plantijns komst, en ook over die van zijn terugkeer naar Antwerpen twee jaar later, is veel gespeculeerd; zo is verondersteld dat de Leidse vestiging een soort ‘reservebedrijf’ was, voor het geval het met de hoofdvestiging in Antwerpen mis zou lopen.Ga naar eind2. Hoe het ook zij, vast staat dat Plantijn gedurende zijn korte Leidse verblijf een grote bedrijvigheid aan de dag heeft gelegd. Vanuit zijn drukkerij werd een gestage stroom publicaties de wereld ingezonden, in totaal bijna honderd uitgaven, voornamelijk bestaande uit wetenschappelijke verhandelingen, uitgaven van de klassieken en humanistische werken. Na Plantijns vertrek werd de leiding van het Leidse filiaal overgenomen door zijn schoonzoon, Franciscus Raphelengius sr., aanvankelijk bijgestaan en na zijn dood in 1597 opgevolgd door zijn zonen Christoffel, Frans jr. en Joost. Er is reeds het nodige geschreven over de voortzetting van het Plantijnse huis te Leiden door de Raphelengii tot het jaar 1619, toen de | |
[pagina 9]
| |
Schaatsenrijdende studenten op het Rapenburg voor het Academiegebouw, met het winkeltje van de academiedrukker op de binnenplaats. Tekening uit het Album amicorum van Johannes van Aemstel van Mynden, ca. 1600 (Koninklijke Bibliotheek, 's-Gravenhage).
zaak werd opgeheven. Daarbij is vooral de nauwe relatie tussen het bedrijf en het universitaire milieu aan de orde gekomen.Ga naar eind3. In deze bijdrage zal wat nader worden ingegaan op het economische reilen en zeilen van de onderneming. De aandacht is daarbij gericht op de drukkers-, uitgevers- en boekhandelsactiviteiten van de Raphelengii. Het veilingwezen, de zo belangrijke vierde zuil van het Leidse boekbedrijf in de zeventiende eeuw, kan buiten beschouwing blijven, omdat voor zover bekend de Raphelengii zich niet met het veilen zelf hebben ingelaten.Ga naar eind4. Aan de lettergieterij, met name die van de oosterse lettertypen, is in het recente verleden elders aandacht besteed. Men kan zich ook afvragen of dit onderdeel in commercieel opzicht voor het bedrijf van grote betekenis is geweest, want de Raphelengii waren bijzonder zuinig op hun typografische erfgoed.Ga naar eind5. De bronnen voor een studie naar de Raphelengii zijn overigens in ruimer mate voorhanden dan voor andere Leidse drukkers en boekverkopers uit deze periode. Weliswaar is het archief van de Leidse vestiging in tegenstelling tot dat van het Antwerpse moederbedrijf niet bewaard gebleven, maar daar staat tegenover dat een deel van de correspondentie van de Raphelengii met onder anderen de Moretussen, Plantijns opvolgers in Antwerpen, is behouden. Op basis van deze brieven, het fonds en aanvullende archivalische gegevens is dan ook een veel breder opgezette studie van de werkzaamheid der Rapehelengii mogelijk dan hier kan worden geboden.Ga naar eind6. | |
Een geleerde uitgeverijDe Leidse Officina Plantiniana, zoals de Raphe- | |
[pagina 10]
| |
Portret door een onbekende schilder van Franciscus Raphelengius sr. op 58-jarige leeftijd (Universiteitsbibliotheek, Leiden).
lengii ook na het vertrek van Plantijn de onderneming eerbiedig bleven noemen, was een uitzonderlijk bedrijf. De drukkerij en lettergieterij, gehuisvest in een ruim pand aan de Breestraat, waren zonder twijfel de grootste en best geoutilleerde van dat moment in de Noordelijke Nederlanden; met toestemming van de universiteit werd bovendien nog een boekwinkel gedreven op de binnenplaats van de Academie. Volgens een inventaris die na de dood van Plantijn werd opgemaakt, beschikte de Leidse vestiging over vier persen, een voorraad gegoten letters van ruim 4000 pond, alsmede een grote hoeveelheid stempels en matrijzen. Voorts waren er aanzienlijke voorraden papier en boeken en een verzameling houtblokken en koperen platen voor de illustraties. De totale waarde van het bezit werd geschat op zo'n 15.000 gulden.Ga naar eind7. Niet alleen de materiële omstandigheden van de onderneming waren indrukwekkend. Franciscus Raphelengius (ofwel Frans van Ravelingen - hij was geboortig uit het huidige Frans Vlaanderen), die voor zijn komst naar Leiden meer dan twintig jaar bij Plantijn in dienst was geweest, was behalve een ervaren uitgever en boekverkoper ook een vermaard oriëntalist. Nog in hetzelfde jaar van zijn aanstelling tot Leids academiedrukker (1586) zou hij worden benoemd tot hoogleraar in de Hebreeuwse taal. Zijn zoons, opgevoed volgens de humanistische idealen van de zestiende eeuw, waren evenzeer thuis in het geleerde milieu te Leiden. Frans jr. was in 1589 samen met Lipsius de bezorger van een editie van de treurspelen van Seneca, terwijl Joost faam genoot als arts en botanicus. Zo leek de Officina Plantiniana in Leiden uitstekend toegerust om ook na het vertrek van Plantijn de traditie van een geleerde uitgeverij en boekhandel voort te zetten. De uitgavenproduktie van de Raphelengii is zonder meer imposant: op basis van een tot dusverre beperkte reconstructie omvat het fonds,
Anoniem portret van Justus Lipsius, waarschijnlijk geschilderd na diens vertrek uit Leiden in 1591 (Universiteitsbibliotheek, Leiden).
| |
[pagina 11]
| |
Titelpagina van een illustratie uit Simon Stevin, De weeghdaet, 1586. Op de titelpagina een vignet met het motto van Stevin: ‘Wonder en is gheen wonder’.
inclusief allerlei gelegenheidsdrukwerk en herdrukken, circa 800 publicaties. Het grootste en kwalitatief beste deel van deze produktie valt in de periode 1586-1600, toen het bedrijf onder leiding stond van Franciscus sr. en Christoffel. In 1593, het topjaar van de produktie, verschenen meer dan 70 uitgaven, van lijvige boeken tot enkelbladige theses en disputaties. De laatste uitgave kwam in 1618 van de pers: een uitgebreide herdruk van het Ciuydt-boeck van Dodonaeus, verlucht met zo'n 1400 botanische prenten. Was de commerciële basis van de Antwerpse vestiging rond 1600 de druk van katholieke kerk- en gebedenboeken, de dobber waar het Leidse bedrijf op dreef, was de uitgave van uitstekend verzorgde edities van de klassieke auteurs en van het werk van grote humanisten als Justus Lipsius. Sommige van deze uitgaven waren eerder bij Plantijn verschenen, zoals de door Lipsius bezorgde Tacitus-editie, waarvan tot 1600 zes herdrukken zouden verschijnen. Onder de succesvolle nieuwe uitgaven was de door Petrus Colvius bezorgde Apuleius-editie van 1588, die tot 1610 nog driemaal zou worden heruitgegeven. Herdruk op herdruk verscheen ook van Lipsius' befaamde De Constantia, eveneens een oorspronkelijke Plantijn-uitgave (1584). Dat echter ook strict wetenschappelijke publicaties lucratief konden zijn, bewijzen de regelmatige herdrukken van werken als de Hebreeuwse grammatica van Petrus Martinius of de medische tractaten van Johannes Heurnius. Het waren bestsellers die de uitgave van boeken met een meer onzeker rendement mogelijk maakten. De Raphelengii hadden trouwens uitgesproken opvattingen over de aard van hun bedrijf. In 1590, kort na de dood van Plantijn, schreef Frans jr. aan zijn oom Jan Moretus die de leiding van het Antwerpse filiaal van zijn schoonvader had overgenomen, dat zij zich bewust wilden beperken tot de ‘aucteurs bonarum literarum’; controversiële uitgaven op politiek of godsdienstig gebied, evenals grootscheepse, riskante projecten zouden daarentegen zoveel mogelijk worden vermeden.Ga naar eind8. | |
[pagina 12]
| |
Aanvankelijk verschenen veel Raphelengius-uitgaven tevens met een Antwerps adres teneinde de verkoop in het Zuiden te bevorderen.Ga naar eind9. Hoewel na de dood van Plantijn aan deze nauwe vorm van samenwerking een einde kwam, bleef een hechte band tussen de Leidse en Antwerpse firma bestaan. Zo hielden de Raphelengii en de Moretussen elkaar ervan op de hoogte hoeveel exemplaren zij van hun uitgaven nog in voorraad hadden en welke nieuwe boeken zij op stapel hadden staanGa naar eind10.; ook werkten zij zo nu en dan samen in het herdrukken van eerdere uitgaven, waarbij het oude bezit aan houtblokken en koperen platen voor de illustraties goed van pas kwam.Ga naar eind11. Vanuit Antwerpen werd zelfs papier geleverd omdat het aan de aanvoer en kwaliteit in de Republiek nogal eens schortte.Ga naar eind12. | |
AcademiedrukkersEen belangrijk onderdeel van de activiteiten van Franciscus sr. en Christoffel Raphelengius was het ambt van drukker van de universiteit. In theorie moest de academiedrukker alles drukken wat de professoren, senaat en curatoren bij hem wensten uit te geven.Ga naar eind13. Hiertoe behoorde in eerste instantie het gelegenheidsdrukwerk vanwege de universiteit, zoals collegeroosters, of de ‘ordonnantie aengaende 't promoveren’ die in 1593 in een oplage van 525 exemplaren werd gedrukt.Ga naar eind14. Daarnaast verzorgden de Raphelengii de uitgave van lofredes van hoogleraren op heugelijke gebeurtenissen, zoals in 1592 de opening van het Staten College.Ga naar eind15. Ook de eerste catalogus van de universiteitsbibliotheek kwam in 1595 van hun persen.Ga naar eind16. Een andere taak van de Raphelengii als academiedrukkers was de druk van theses en disputaties, al is het moeilijk te achterhalen hoe groot het aandeel van deze doorgaans enkelbladige uitgaven in hun totale produktie is geweest daar veel van dit drukwerk verloren is gegaan. Een voorlopige inventaris tot 1600 levert zo'n 150 titels op, waarbij de gebruikelijke lofdichten op jonge doctoren nog buiten beschouwing zijn gelaten. De oplage van deze door de universiteit bekostigde ‘proefschriften’ werd in 1591 vastgesteld op 125 exemplaren, de drukkosten op 36 stuivers.Ga naar eind17. Naast het salaris van de academiedrukker van 200 gulden - een hoogleraar ontving jaarlijks gemiddeld 400 gulden - was dit een aantrekkelijke en regelmatige bron van inkomsten.
Een van de vignetten van de Raphelengii, oorspronkelijk afkomstig van Plantijn.
De overvloed aan ander drukwerk in de drukkerij - in 1598 schreef Christoffel naar Antwerpen dat hij genoeg te drukken had, ‘al druckte ick met ses perssen’Ga naar eind18. - deed de Raphelengii echter besluiten de druk van theses geleidelijk af te stoten. Hun plaats werd ingenomen door andere Leidse drukkers.Ga naar eind19. Nauw verbonden met het academiedrukkerschap was de uitgave van publicaties van Leidse hoogleraren. De universiteit was in sommige gevallen bereid hiervoor eveneens financiële ondersteuning te verlenen. Toen de curatoren door toeval in het bezit waren gekomen van het manuscript van de verzameling antieke inscripties van de Bruggenaar Martinus Smetius (overl. 1578), kwamen zij in 1587 met Raphelengius overeen dat hij er een door Lipsius bezorgde, quasi-facsimile editie van zou uitgeven. Hiertoe werd een forse subsidie van 500 gulden verstrekt, op voorwaarde dat Raphelengius 30 present-exemplaren, waarvan 20 op ‘coninclyc papier’, aan de universiteit zou leveren.Ga naar eind20. Beperking van hun uitgeversrisico was tevens een belangrijk uitgangspunt van de Raphelengii in het directe contact met Leidse geleerden. Zo kwam Frans sr. in 1586 met de rechtsgeleerde Hugo Donellus overeen een heruitgave te verzorgen van een verzameling eerder bij Plantijn verschenen commentaren op het Corpus iuris. Volgens het bewaard gebleven contract zou Donellus de helft van de kosten van de oplage van 800 exemplaren dragen in ruil voor de helft van de opbrengst.Ga naar eind21. Hoewel dit een tamelijk gebrui- | |
[pagina 13]
| |
Titelpagina van Hugo Donellus, Commentaxii ad Codicis Iustiniani partes... (Universiteitsbibliotheek, Leiden).
kelijke constructie was, trachtten de Leidse professoren zich hier toch tegen te verzetten. De Leidse hoogleraar Everard Bronckhorst, die zelf ook enkele boeken bij Raphelengius publiceerde, noteerde in 1590 met kennelijke verontwaardiging in zijn dagboek dat Raphelengius een collega-hoogleraar had ‘gedwongen’ 100 exemplaren af te nemen van diens nog te verschijnen boek als tegemoetkoming in de kosten.Ga naar eind22. De plotselinge dood van Christoffel Raphelengius in 1600 betekende een omslag in de drukkerij en uitgeverij. Frans jr., die waarschijnlijk vanwege zijn katholieke geloof niet tot zijn broers opvolger als academiedrukker werd benoemd, achtte zichzelf weinig geschikt voor de zware taak de uitgeverij en boekhandel voort te zetten.Ga naar eind23. In 1602 maakte hij in verschillende brieven aan zijn neef Jan Moretus jr. gewag van zijn voornemen uit de ‘belabberinge van de druckerij’ te scheiden, al beloofde hij het bedrijf niet te zullen verkwanselen:
Letterproef van de Arabische letters van de Raphelengii uit 1595 (Universiteitsbibliotheek, Leiden).
‘Ik segge u met der waerheyt, als ikker uyt scheyden soude, al wieste ik van vremde lieden ieners van vijfhondert guldens voorseker te krijgen, ik soudet u liever laeten voor de vier, dan dat ik iemanden oorsaek geven soude om ons te braveeren.’Ga naar eind24. Een zeker herstel trad op toen zijn broer Joost na een lang verblijf in het buitenland naar Leiden terugkeerde. Toch hebben de uitgeversactiviteiten van beide broers na 1600 een duidelijk ander karakter. De regelmatige produktie van succesvolle herdrukken uit het fonds stelde hen in staat zich te concentreren op de druk van bijzondere uitgaven, zoals liedboeken van Cornelis Schuyt (1611) en Sweelinck (1612), de Arabische grammatica van Thomas Erpenius (1613) en door hen zelf vermeerderde edities van de botanische werken van Clusius (1605) en Dodonaeus (1608, 1618). Ook publiceerden zijn in 1613 het onuitgegeven levenswerk van hun vader, het Lexicon Arabico-Latinum.Ga naar eind25. | |
[pagina 14]
| |
De Leidse Universiteitsbibliotheek aan het begin van de 17de eeuw. Illustratie uit Joh. Meursius' Athenae Batavae (Leiden 1625).
| |
Universitaire boekhandelWat betreft de tweede belangrijke activiteit van het Plantijnse huis in Leiden, de boekhandel, moet een onderscheid worden gemaakt tussen de winkelverkoop te Leiden en de groothandel met collega-boekverkopers in de Republiek en in het buitenland. De boekwinkel in Leiden had ongetwijfeld een uitgebreide klandizie onder hoogleraren, studenten en gezeten burgers. Het is bekend dat sommige Leidenaren over voor hun tijd aanzienlijke bibliotheken beschikten - men denke slechts aan de rijke verzameling van de uit Antwerpen afkomstige koopman Daniël van der Meulen.Ga naar eind26. Dat de Leidse geleerden over omvangrijke boekverzamelingen beschikten, was bij het gebrekkig functioneren van de universiteitsbibliotheek een bittere noodzaak. Blijkens de zeldzame veilingcatalogi die van deze bibliotheken zijn bewaard, bevatten zij nogal wat uitgaven van de Raphelengii. Bij de aanstelling van Christoffel tot academiedrukker in 1597 was trouwens bepaald dat hij alle boeken, die curatoren, hoogleraren of andere notabele lidmaten van de universiteit van de beurs in Frankfort wilden bestellen, op zijn eigen kosten en risico moest laten overkomen.Ga naar eind27. Over de boekenaanschaf door studenten is helaas veel minder bekend, maar dat ook zij een belangrijke, zij het minder betrouwbare klantenkring vormden, kan worden afgeleid uit de pogingen die Frans jr. in 1619 deed om bij twee voormalige Poolse studenten in Danzig en Koerland schulden voor onbetaalde boeken te innen van bij elkaar zo'n 350 gulden.Ga naar eind28. De voornaamste institutionele klant van de boekwinkel was de Leidse universiteitsbibliotheek. Hoewel de bibliotheek, opgericht in 1585, maar langzaam van de grond kwam, komt men sedert 1588 de Raphelengii regelmatig tegen in de rekeningen als leveranciers van boeken. Zo leverden zij in het begin van dat jaar een vijfdelige folio uitgave van het Corpus iuris civilis voor 45 gulden, twee maanden later gevolgd door de achtdelige Bazelse editie van de werken van Erasmus uit 1540 voor 50 gulden.Ga naar eind29. Tot 1595 werd in totaal voor zo'n 650 gulden aan boeken geleverd.Ga naar eind30. Men vindt deze boeken terug in de eerste bibliotheekcatalogus uit 1595, waarin ook is opgenomen de aanzienlijke schenking van Franciscus Raphelengius sr. in hetzelfde jaar van de bij hem verschenen boeken van Leidse hoogleraren.Ga naar eind31. Verder leverden de Raphelengii ook enkele boeken aan het pas geopende Staten College, waaronder een in Dordrecht gedrukte bijbel voor zeven gulden, en verleenden zij in 1600 hun diensten bij het samenstellen van een schenking van mathematische boeken aan de universiteit door Prins Maurits.Ga naar eind32. Hoe lang de boekhandel in Leiden werd voortgezet is evenwel onduidelijk; na 1600 worden geen leveranties aan de bibliotheek meer vermeld, terwijl de boekwinkel bij de Academie al eerder van de hand lijkt te zijn gedaan.Ga naar eind33. | |
[pagina 15]
| |
‘Grootboekhandel’Veel omvangrijker dan de boekverkoop in Leiden moet echter de handel van de Raphelengii met collega-boekverkopers zowel in de Republiek als daarbuiten zijn geweest. De neergang van Antwerpen als belangrijkste distributiecentrum voor de Nederlandse boekhandel had tot gevolg dat Noordnederlandse boekverkopers ruimte kregen om activiteiten te ontplooien. Was het in Amsterdam vooral Cornelis Claesz. die zich als ‘grootboekhandelaar’ manifesteerde, in Leiden waren het de Raphelengii. Hun uitgangspositie was wederom uitstekend, want behalve dat zij een goede relatie met het moederbedrijf in Antwerpen onderhielden, konden zij profiteren van het door Plantijn opgebouwde net van handelsrelaties. Helaas is juist over de handel met boekverkopers in de Republiek bijzonder weinig bekend. Vast staat slechts dat de Raphelengii buiten hun contacten met boekhandelaars in Leiden betrekkingen onderhielden met genoemde Cornelis Claesz. in Amsterdam en met Jan Lamrinck in Franeker en Passchier van Wesbuch in Haarlem.Ga naar eind34. Talrijke gegevens over de boekhandel tussen de Raphelengii en de Moretussen in Antwerpen zijn daarentegen te vinden in hun correspondentie. Zo stelde Frans jr. in 1590 zijn oom Jan Moretus voor hun onderlinge boekhandel te laten plaatsvinden volgens de toen gebruikelijke ruil of ‘change’. ‘... si l'un a affaire des sortes d'autruy, [je] suis d'advis de renvoyer l'un à l'autre, changeant livres contre livres, puis contant touts les ans payer ce qu'on auroyt en plus que son compagnon a raison de 25 pour 100 de rabat, et puis com- mencer compte nouveau.’Ga naar eind35. En in een brief van 23 september 1614 verzocht Joost Raphelengius zijn neef Balthasar Moretus zo spoedig mogelijk de nieuwe fondscatalogus van de Antwerpse officina op te sturen, ‘want’ - zo schreef hij - ‘veel daer nae verlangen’.Ga naar eind36. Voor een belangrijk deel verliep het boekenverkeer met de Moretussen ook via de halfjaarlijkse boekenbeurzen te Frankfort, waarschijnlijk vanwege de restricties en hoge heffingen op de handel met het Zuiden. Uit de Frankfortse cahiers in het Plantijnse archief blijkt bijvoorbeeld dat de Raphelengii tussen 1590 en 1600 via Frankfort voor bijna 800 gulden van hun familieleden in Antwerpen inkochten en voor zo'n 1350
Titelpagina van de veilingcatalogus van 1619 (Koninklijke Bibliotheek, Brussel).
gulden aan hen verkochten. In 1609 daarentegen werd voor bijna 300 gulden ingekocht en voor circa 200 gulden verkocht, een aanzienlijke teruggang.Ga naar eind37. Ook in Frankrijk, vooral in Lyon en Parijs, in welke laatste stad eveneens nazaten van Plantijn waren gevestigd, hadden de Raphelengii goede contacten: in de veilingcatalogus van de winkelvoorraad, die in 1619 bij de opheffing van het bedrijf werd uitgebracht, is zelfs een aparte rubriek met zo'n 500 Franstalige boeken opgenomen.Ga naar eind38. Hèt fundament van de boekhandel van de Leidse Officina Plantiniana was evenwel de tweejaarlijkse boekenbeurs te Frankfort. Niet alleen hadden de Raphelengii daar agenten, zoals de voormalige vertegenwoordiger van Plantijn, de ervaren Jan Dresseler, maar ook ondernamen zij regelmatig zelf de vaak zware en gevaarlijke reis naar Frankfort.Ga naar eind39. Volgens de tabellen van Gustav Schwetske waren de Raphelengii tot 1600 zelfs de belangrijkste Noordnederlandse representant op de Frankfortse beurs.Ga naar eind40. Hoewel hun aandeel daarna terugliep, bleef | |
[pagina 16]
| |
deze bedrijvigheid van groot gewicht, zoals blijkt uit een analyse van de opheffingscatalogus uit 1619. Bijna 70% van de circa 3000 hierin opgenomen titels is uitgegeven in de periode 1600-1618; voor de jaren tussen 1608 en 1619 ligt het aantal nieuwe titels gemiddeld op zo'n 150 per jaar. Uitgezonderd de Franstalige uitgaven zijn deze boeken voornamelijk afkomstig uit de Duitse landen, zodat de conclusie gerechtvaardigd lijkt dat het grootste deel van de magazijnvoorraad van de Raphelengii was ingekocht te Frankfort. De Leidse Officina Plantiniana werd in 1619 opgeheven. Omdat Frans jr. en Joost, evenals hun zuster Elizabeth, ongetrouwd waren gebleven en er geen opvolger in de familie was, werden de winkelvoorraad en fondsrestanten geveild of overgedaan aan andere boekverkopers.Ga naar eind41. Het typografisch materiaal keerde, met uitzondering van de voorraad oosterse letters die werd verkocht aan de hoogleraar Arabisch Thomas Erpenius, voor een zachte prijs terug naar Antwerpen.Ga naar eind42. De Raphelengii gingen rentenieren. Het is een einde waarvan de voortekenen reeds lang zichtbaar waren. De Raphelengii waren eerder geleerden dan boekverkopers, iets wat Plantijn al had gezien, toen hij zijn schoonzoon Franciscus sr. ‘plus un savant et non un homme de métier’ had genoemd.Ga naar eind43. Bovendien was de combinatie van een geleerde drukkerij, uitgeverij en boekhandel onder de toenmalige omstandigheden nog een bijzonder zware opgave; de meeste andere Leidse boekverkopers besteedden de druk van hun uitgaven liever uit bij beroepsdrukkers dan zelf te drukken. Toch lijkt de werkelijke oorzaak van de neergang van de Officina Raphelengiana niet de harde economische realiteit van het Leidse boekbedrijf te zijn geweest. Vanaf het begin waren de Raphelengii verwikkeld in een zelfstrijd over de haast onmogelijke opgave de schitterende erfenis van Plantijn ook te Leiden in stand te houden. Het is een innerlijk conflict dat steeds weer doorklinkt in hun brieven naar Antwerpen, waar men trouwens regelmatig met hetzelfde probleem worstelde. Dat de Raphelengii het desalniettemin lang hebben volgehouden, is van grote betekenis geweest voor de verdere ontwikkeling van het Leidse boekbedrijf. Immers, mede door hun voorbeeldfunctie hebben zij een weg gebaand voor een nieuwe generatie Leidse boekverkopers, die van Abraham en Bonaventura Elzevier, Jan Maire, Frans Hacke en vele anderen, die de faam van Leiden als centrum van geleerde uitgeverij en boekhandel verder zouden verbreiden. | |
[pagina 17]
| |
[pagina 18]
| |
[pagina 19]
| |
|