De Boekenwereld. Jaargang 7
(1990-1991)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
Een goede onbekende: de boekverzamelaar J.C. Versnel (1899-1967)
| |
[pagina 3]
| |
J.C. Versnel (1899-1967), uitvergrote pasfoto, 1950. Particuliere collectie, Nijmegen.
Inmiddels gehuwd, op 20 juni 1928, met de Rotterdamse Johanna Maria Clazina (‘Jo’) van Oortmerssen, kwam Versnel begin jaren dertig in kontakt met de gedreven boekverzamelaar John Scheepers.Ga naar eind3. Ze zullen elkaar op rommelmarkten, in antiquariaten of bij veilingen vanzelf tegen het lijf zijn gelopen en Versnel was aanstonds geïmponeerd door de enkele jaren oudere, zeer flamboyante Scheepers. Voortaan toog hij geregeld op zaterdagmiddag naar het met boeken volgestouwde bovenhuis van Scheepers aan de Diergaardesingel om over hun liefhebberij te praten en onder elkaar te handelen. Een soortgelijke connectie dus als Scheepers op andere zaterdagmiddagen met zijn Edese boekenvriend Buisman onderhield. Men krijgt echter de indruk dat er nooit een rechtstreekse lijn Versnel-Buisman heeft bestaan en dat Scheepers die twee potentiële mededingers ook zorgvuldig van elkaar gescheiden hield. Dat Beijers-verhaal van de drie gezamenlijk optrekkende boekenredders klopt dus niet helemaal. Volgens zijn weduwe was Versnel, man zonder enige drukte, toch een echte doordouwer. Zo liep hij bijvoorbeeld tien maal de Vierdaagse van Nijmegen. Behalve boeken kocht hij later, toen een erfenis van zijn als vrijgezel in Indië gestorven broer extra middelen verschafte, ook wel schilderijen, onder andere een Mondriaan. Het boekverzamelen bleef voor de stille, ascetisch ogende Versnel ondanks de stimulerende invloed van Scheepers een eenzaam avontuur. Zijn vrouw zei steeds weer: ‘Hou er toch mee op, er komt geen einde aan.’ En op een gegeven moment hield het ook op. Wat was er gebeurd? In 1952 had het echtpaar bezoek gekregen van Jehova's Getuigen en was daarna zelf ook lid van dat gezelschap geworden. Toen gingen die boeken Versnel bezwaren als een last die hij kwijt wilde. Daarmee kwam je, vreesde hij, niet door de Armageddon. Na een lange periode van overspannenheid besloot hij zijn boeken van de hand te doen: ‘Ik offer ze op aan Jehova, tot Zijn Eer en Lof.’ Zo werd de bibliotheek, die een hele wand van boeken in dubbele rijen achter elkaar omvatte, op 13 januari 1959 bij Beijers te Utrecht geveild. Enkele kostbare stukken waren door veilinghouder Gumbert naar Amerika verstuurd, waar ze nog meer konden opbrengen. Van het geld van die veiling kochten de Versnels in Zierikzee een huisje voor de pioniers van Jehova's Getuigen, dat zij later - toen het pand te klein werd voor steeds meer pioniers - met verlies weer moesten verkopen. Zo radicaal afgelopen was nu het boekverzamelen dat zelfs het pronkstuk van de collectie-Versnel (cat. nr. 884, waarover direct) onder de hamer kwam. Alleen een Statenbijbel met koperbeslag bleef in de verder lege kasten achter en berust nog bij een kleinzoon. Op 28 april 1960 verhuisde J.C. Versnel met zijn vrouw van Rotterdam naar Bennekom, gemeente Ede, waar hij op 31 maart 1967 aan een hartkwaal overleed. De boeken die eens deel hebben uitgemaakt van de collectie-Versnel zijn niet aan een of ander eigendomsmerk te herkennen. De luxe van een eigen ex-libris heeft deze bezitter zich nooit gegund. Daarom vormt de anonieme veilingcatalogus van 13 januari 1959 onze enige graadmeter om aard en omvang van de collectie te bepalen. Als vergelijkingsmateriaal dienen zich dan meteen aan: de twee veilingcatalogi-Scheepers | |
[pagina 4]
| |
uit 1947 en 1949 en de auctiecatalogus-Buisman uit 1972. Alle drie getuigen zij van een grote belangstelling voor het Nederlandse populaire proza uit de 17de en 18de eeuw. Omdat deze verzamelaars noch rijk noch erudiet waren, lieten zij de relatief dure middeleeuwse handschriften, incunabelen, luxe prachtwerken en de eigenlijke geleerdenliteratuur vanzelf links liggen. En voor de eigentijdse schone letteren toonden zij geen belangstelling. Maar overigens lagen de accenten toch telkens anders. Versnel had waarschijnlijk het minst te besteden, zijn bibliotheek deed met haar 992 veilingnummers in omvang dan ook ver onder voor die van Scheepers (676 + 1138 veilingnummers) of Buisman (1276 veilingnummers). Maar Versnel lijkt wel de man met de meest verfijnde smaak. Terwijl Buisman nauwelijks lette op conditie, zocht Versnel steeds betere waar. Om zijn liefhebberij te bekostigen werkte hij dikwijls over bij Stokvis. Hij kocht veel op de veilingen bij Beijers maar nooit en gros. Eenmaal spendeerde hij het onder zijn omstandigheden enorme bedrag van f 500.- voor het topstuk van zijn verzameling, dat in de catalogus-Versnel onder nr. 884 als volgt beschreven staat: ‘Het Nieuwe Testament / dat is / het Nieuwe verbondt onses Heeren Jesu Christi. In Nederduytsch na der Griecscher waerheydt ouergheset [door J. Utenhoven]. Embden, Willem Gailliart, 1567. Original black morocco binding with brass clasp and 2 brass carrying-rings.’ Het bijzondere van dit exemplaar zat hem echter in de provenance, waarover een 17de-eeuwse bezitter op het schutblad informatie verschafte: ‘1650 is dit Testamentie gekomen aen Joost van Geel, van zijne oud moeye Katalina Pieters Kaats Stekers, die het hadde verkregen van hare moeder, die uit Yperen, aldaar om de godsdienst vervolgt in het jaar 1575, met hetzelve vluchte naar Engelant, hebbende het op haar naakter lijf, onder hare borsten, waarmede zij haar zoogde, gebonden, waardoor het op het 15. kapitel van het Evangelium van Joannes, dat zij altoos tot haar troost las, door haar overvloeiend zog bemorst is.’ Dit lievelingsboek van Versnel werd voor slechts f 180.- gekocht door Ernst van der Linden, vermoedelijk ten behoeve van de U.B. Amsterdam. Het was een van de sporadische 16de-eeuwse items uit de collectie-Versnel, maar die weinige mochten er dan ook zijn. Ik noem bijvoorbeeld nog een in 1505 te Parijs gedrukt Nederlands getijdenboek [nr. 645 = Nijhoff-Kronenberg 3086], dat voor f 825.- naar de UB Leiden ging; verder [nr. 975] Tprofijt der Vrouwen, in het welcke geleert wort de remedie teghen alle die gebreken der vrouwen, weduwen, meyskens... Den verdrooghde mans om haer natuere te verstercken ende restaureren, Antwerpen 1595 (opbrengst 60 gulden); bovenal [nr. 486] het unieke Serrure-Willems-Scheepers-exemplaar van het volksboek Vanden X Esels, Antwerpen 1558, dat nu 400 gulden opbracht: weinig meer dan de 310 gulden die antiquaar Van Gendt in 1947 op de eerste veiling-Scheepers voor dit unicum neertelde. En voor die prijs zal Versnel het zeker niet hebben gekregen. Waarop lag nu blijkens de veilingcatalogus in de collectie-Versnel het zwaartepunt? Die vraag valt, vreemd genoeg, niet zo makkelijk te beantwoorden. Getalsmatig liggen de zaken vrij dui-
Een verboden ‘roman’ door F.L. Kersteman uit de collectie-Versnel (cat. nr. 3733, thans particuliere collectie, Nijmegen).
| |
[pagina 5]
| |
delijk. Liefst 46,6% van alle boeken (466 nrs.) dateert uit de 18de eeuw, terwijl de 17de eeuw met 372 titels (37,2%) een goede tweede is. Voor de 19de eeuw blijven er dan maar 119 nrs. (11,9%) over. De rest - 16de en 20ste eeuw - beslaat samen nog geen 5% van de bibliotheek. Zoals te verwachten valt is de overgrote meerderheid (87,9%) van de boeken in de Nederlandse taal, waarnaast in afnemende kwantiteit wat Franse (55), Duitse (40), Latijnse (22) en Engelse (3) titels voorkomen. Het betreft hier bijna steeds primaire werken. ‘Studies-over’ ontbreken - anders dan bij Buisman - vrijwel helemaal. Daarmee wordt nog eens onderstreept dat de bibliotheek van J.C. Versnel een puur bibliofiele collectie vormde. Maar welk idee zat daar achter, hoe was die collectie opgebouwd? Jammer genoeg heeft Versnel over zijn verzameling nooit iets op papier gezet - hij was helemaal geen schrijver. Maar zijn boeken spreken voor hem. Hoe onoverzichtelijk ook gerubriceerd, feitelijk bestond de collectie uit drie afdelingen, alle betrekking hebbend op wat men ten onrechte als ‘volksboek’ pleegt aan te duiden: Daar was allereerst een kleine groep van anti-papistische en in het algemeen anti-clericale werken, zoals ‘Broer Cornelis’ in velerlei uitgaven (waaronder de eerste druk uit 1569)Ga naar eind4., een reeks ‘Bijenkorven’ van Marnix van St. Aldegonde en wat niet onaardig als ‘gastronomic lampoons’ staat aangeduid, dat wil zeggen een complete set schotschriften uit de jaren 1720-1744 met titels als: Papekost, opgedist in Geuse schotelen, Geuse-kost, Jesuitenkost, Dominikaansche Pastyen etc. Die ‘Broer Cornelis’ was, terloops, het enige boek waaraan mevrouw Versnel nog met enig plezier terugdacht. Wat ons al bij monstering van deze eerste groep opvalt is de voorkeur van de verzamelaar voor het satirische en het ondeugende, liefst in combinatie. Bij Buisman ontbraken dergelijke boeken als apart verzamel-object, alleen Scheepers bezat eveneens een kleine verzameling van ‘schotschriften tegen de Kerk [en] Anti-Jezuïtica’. De tweede, verreweg omvangrijkste groep, vormde het hart van de collectie-Versnel. Hier vinden we allerlei romans, kluchtboeken, storiegoed, anecdotenverzamelingen, satirische tijdschriften, vertaald of niet vertaald - kortom het populaire proza dat ook Scheepers en vooral Buisman verzamelde. Tot deze categorie behoorden bijvoorbeeld de nrs. 615-626 met werken van of over Jacob Campo Weyerman, die toen door de neerlandistiek nog niet was herontdekt, zodat deze boeken maar weinig opbrachten of helemaal geen bieder vonden; voorts de schelmenromans van Nicolaas Heinsius Jr. met als rarissimum Het vermakelyke levens-verhael van den gelukkigen Corilon, afkomstig uit de veiling-Scheepers en thans spoorloos. Zo zouden er nog wel enkele hoogst zeldzame en begerenswaardige romans uit deze hoofd-afdeling genoemd kunnen worden. Toch kon de collectie-Versnel op dit punt in de verste verte niet wedijveren met wat Scheepers en Buisman bijeenbrachten. Vooral Buisman streefde naar bibliografische compleetheid. Hij wilde ook zoveel mogelijk edities van eenzelfde roman hebben, reden waarom hij dikwijls met mindere exemplaren genoegen nam. Zijn verzameldrift kreeg daardoor onbedoeld wetenschappelijke allure. Versnel daarentegen beperkte zich op romangebied tot de rijke kruimels die Scheepers en Buisman hem overlieten. Geheel eigen wegen echter ging Versnel bij de derde afdeling van zijn verzameling, die ik kortheidshalve maar zal aanduiden als de erotica. De veilingcatalogus rubriceerde deze boeken onder het hoofd ‘Women and Love, Marriage and Sex Life’, bij elkaar 105 nrs. In de jacht op dit soort geschriften heeft Versnel zich werkelijk uitgeleefd en men begrijpt achteraf dat hij, eenmaal bekeerd tot Jehova's Getuige, daarmee niet de Armageddon tegemoet wilde. Nu moet men vooral niet denken dat het hier zou gaan om een verzameling platte pornografie. ‘Boeken over de Vrouwen’ vormden trouwens altijd een geliefd onderdeel van antiquariaats- en veilingcatalogi, te beginnen met Frederik Mullers toonaangevende Populaire prozaschrijvers der XVIIe en XVIIIe eeuw (1893). Maar die traditionele, soms bepaald geleerde ‘Boeken over de Vrouwen’, type De Verreezene Hippolytus, konden beter ‘Boeken tegen de Vrouwen’ heten, omdat ze meestal een anti-feministische inslag vertonen. In elk geval zijn ze niet op één lijn te stellen met de hier bedoelde sex-boeken. De door Versnel verzamelde erotica behoren overwegend tot het genre van de galante literatuur, enigszins verhullende pikanterieën waarvoor de antiquarische boekhandel graag de term ‘livres curieux’ gebruikte. In dit verband herinner | |
[pagina 6]
| |
ik er nog even aan dat op het titelblad van de catalogus-Versnel ook gesproken werd van ‘A Collection of Rarities and Curiosities’, min of meer overeenkomstig deze usance. Om niet in een lange opsomming te vervallen noem ik van de door Versnel verzamelde erotica slechts: Le putanisme d'Amsterdam (1ste druk 1681) met de even zeldzame Nederlandse vertaling 'T Amsterdamsch Hoerdom; liefst zeven edities van Choriers Academie des dames, het livre de chevet van de 18de-eeuwse libertijn; Het Palais-Royal, of de gerijfelijke meisjes (1818) door Cuisin, ‘een werk dat [volgens het titelblad] zediger is als men denkt’; wat niet gezegd kan worden van De man in zyne uiterste natuurkarachten; of de vrouwenvriend van smaak uit 1791, die desondanks in het British Museum onderdak vond. Meest opvallende groep: een nagenoeg complete verzameling van het erotische dichtwerk van Pieter Boddaert Junior (1766-1805); hier aangekondigd als representant van een ‘rococo mentality uncommon in the Netherlands’. In de catalogus-Buisman zal men geen erotica aantreffen, evenmin in de twee Scheeperscatalogi, al acht ik het niet onwaarschijnlijk dat Scheepers zulke libertijnse boeken wel verzameld heeft. Over het algemeen echter hebben Nederlandse boekverzamelaars nooit veel met dergelijke waar opgehad, uitzonderingen daargelaten als mr. C.F. van Veen (cf. de anonieme catalogus 161 van antiquariaat J.L. Beijers, Utrecht z.j.) of dokter Bob Luza. En zelfs dan zwijgt de auctie-catalogus van Luza's bibliotheek, op 15/16 december 1981 bij Van Gendt te Amsterdam verkocht, in alle talen over deze libertijnse liefhebberij. Versnels catalogus vormt daarom een uitzondering op het bekende patroon en dat maakt haar extra interessant. Tegelijk echter dwingt die aanwezigheid van zoveel galante literatuur, van Aretino tot Voltaire, ons een vraagteken te zetten bij het veronderstelde populaire karakter van de collectie-Versnel. Steeds duidelijker wordt dat die zogenaamde ‘volksboeken’ die mensen als Waller, Boekenoogen, Van Heurck, Scheepers, Buisman en Versnel verzamelden lang niet allemaal zo populair - in de zin van ‘volks’ - waren als gewoonlijk is aangenomen. H. Kreutzer heeft in dat verband van Der Mythos vom Volksbuch gesprokenGa naar eind5. en ook Bert van Selm heeft onlangs in een speciaal nummer van Leidschrift (1989)Ga naar eind6. op die verkeerde premisse gewezen. Een kostbare presentatie op best papier met veel kopergravures, een fraai vergulde kalfslederen of zelfs marokijnen band, en dat alles gekoppeld aan een sophisticated tekst, wijst zeker niet in de richting van het brede publiek. Eerder veronderstelt het een ‘leisure class’ van gegoede burgers die tijd, geld en smaak hadden voor zulke kost. Ik denk nu speciaal aan de satirische weekbladen van Jacob Campo Weyerman. Rest de vraag wat er op 13 januari 1959 met de collectie-Versnel gebeurd is. Een veiling is immers ook altijd zoiets als een test-case, reden waarom sommige verzamelaars hun collectie graag zelf voor publieke verkoop bestemmen. Dan pas kan uit de respons blijken of men goed dan wel slecht verzameld heeft. Helaas gaat deze theorie niet altijd op. Er zijn zoveel factoren die het succes van een veiling beïnvloeden dat succes en fiasco hier dicht bij elkaar liggen. Zo vonden de kort na de oorlog gehouden veilingen-Scheepers achteraf bezien veel te vroeg plaats, in een tijd namelijk toen het geld nog schaars en de belangstelling voor populair proza nihil was. Op 13 januari 1959 waren volgens Buisman de weersomstandigheden van dien aard dat hij zelf bij de veiling-Versnel verstek moest laten gaan. Een kranteverslag sprak niettemin van een flinke belangstelling. Feit is evenwel dat liefst 188 nummers - dat is 18,8% - geen koper vonden. De totale opbrengst heb ik niet meer nagerekend. Zo'n bedrag zou bij de huidige geldontwaarding ook weinig zeggen. Interessanter is te weten wie de kopers waren. Omdat er onder nummer geboden werd kan ik slechts enkele namen noemen. Van de openbare instellingen gaven acte de presence: Brits Museum, UB Leiden, UB Utrecht, KB Brussel, GA Alkmaar en Ernst van der Linden, die de UB Amsterdam vertegenwoordigde en, kwantitatief bezien, de voornaamste koper was. Zij moesten het opnemen tegen antiquaren als Menno Hertzberger, Dolf van Gendt, Van der Peet, Max Elte, Nico Israel, Simon Emmering, Martinus Nijhoff, De Standaard (Antwerpen) en Hanselaar (Minerva, Den Haag). Van de particuliere kopers vermeld ik naast bekende veilingtijgers als Luza, dr. Bredius en prof. Pitlo, nog ene De Vries en mr. Van der Does, die meer van de duurste en zeldzaamste boeken voor hun rekening na- | |
[pagina 7]
| |
men. Zo kocht De Vries het volksboek Vanden X Esels en Le putanisme d'Amsterdam, terwijl mr. Van der Does (de Willebois?) veel belangstelling toonde voor de galante en anti-papistische boekjes. Mijn bezoek op 1 november 1986 aan de weduwe Versnel kreeg nog een voor mij onverwachte anti-climax. Tevoren al had zij telefonisch geïnformeerd of ik zelf ook in boeken geïnteresseerd was: dan zou zij voor mij nog iets klaarleggen. Ik moet bekennen dat ik met dat vooruitzicht van spanning niet meer slapen kon. Te laat begreep ik dat boekverzamelen voor mijn gastvrouw een kwalijke, want Jehova onwelgevallige bezigheid was. Aan het einde van ons lange gesprek gaf ze mij de beloofde boeken mee naar huis: een forse stapel brochures over het geloof van Jehova's Getuigen. |
|