Uit de tijdschriften
Kunstschrift 6, 1989 was in zijn geheel gewijd aan de miniatuurkunst uit de 15de eeuw in de Noordelijke Nederlanden. Aanleiding was de prachtige tentoonstelling in het Utrechtse Catharijneconvent. Claudine Chavannes-Mazel schrijft over de relatie tussen tekst en beeld in middeleeuwse handschriften. Zij behandelt achtereenvolgens wetenschappelijke, religieuze en literaire teksten en geeft aardige voorbeelden hoe een miniaturist soms de iconografische traditie niet goed kende of verkeerd begreep, waardoor merkwaardige fouten ontstonden.
F.P. van Oostrom wijst op de katalyserende werking die is uitgegaan van het Haagse hof. Vooral onder Albrecht van Beieren ontwikkelde het Binnenhof zich tot een stimulerend centrum van cultuur. In de bewaard gebleven rekeningen van het hof kunnen we lezen welke kunstvoorwerpen werden aangeschaft. Van dat alles zijn alleen enige kostbare geïllumineerde handschriften bewaard gebleven die Van Oostrom bespreekt.
Pieter Obbema geeft een algemeen overzicht van de handschriften uit de 15de eeuw. De snelle toename van de leesvaardigheid in het begin van deze periode bevorderde de ontwikkeling van het getijdenboek, dat voor een ieder particuliere devotie mogelijk maakte. Bij de broeders van de Moderne Devotie was het lezen van boeken van primair belang voor het persoonlijk geestelijk leven en het schrijven een essentieel onderdeel van het monastieke leven. Obbema bespreekt de dagelijkse praktijk van het schrijven en illumineren en beschrijft hoe de traditie aftakelde door het gebruik van modellenboeken, massaal vervaardigde bladen en modellen die gebruikt werden om over te trekken. Henri Defoer tenslotte schrijft over getijdenboeken met als uitgangspunt de neiging van Nederlanders om alles wat hoog en verheven lijkt op een lager voetstuk te zetten. Al in de middeleeuwen werden bijbelse geschiedenissen en legenden getransponeerd in een eenvoudig Hollands interieur. Ook hier is de invloed van Geert Grote aanzienlijk geweest. Uit het getijdenboek van Catharina van Kleef en de Historiebijbel van Evert Zoudenbalch kan men het Nederlandse interieur uit die tijd volmaakt leren kennen. Dit realisme werd pas voortgezet in de schilderkunst van de 17de eeuw.
De dagelijkse praktijk van de produktie van handschriften wordt verder behandeld door Robert Stein in zijn artikel Boekproduktie in de Middeleeuwen. De betaling van de kopiist en de verluchter van een handschrift van de Brabantse Geesten dat gepubliceerd werd in Spiegel Historiael 24 (1989) 12. Vaak verdeelde een boekhandelaar het werk aan één manuscript over meer schrijvers en verluchters, waardoor een verregaande specialisatie ontstond. De auteur bespreekt het oudst bewaard gebleven handschrift van De Brabantsche Geesten dat in 1444 door Hendrik van Damme werd geschreven. Op het laatste folium van dit handschrift kan men lezen wat de produktiekosten waren. Van Damme verdiende met zijn schrijfwerk ongeveer anderhalve stuiver per dag, bijna de helft meer dan het loon van een meester-metselaar.
In het Documentatieblad Werkgroep achttiende eeuw 21 (1989) 1 geeft Otto S. Lankhorst Een eerste inventarisatie van fonds- en sortimentscatalogi van Haagse boekverkopers, 1680-1780. Deze catalogi kunnen inlichtingen verschaffen over allerlei aspecten van het boekbedrijf. Ze geven biografische informatie over boekhandelaren, laten zien welke contacten er waren met buitenlandse collegae en maken het mogelijk het fonds van een uitgever te reconstrueren. Ook kan men door de catalogi inzicht krijgen in wat er in de winkels werd aangeboden.
De belangstelling voor de rol van uitgevers is de laatste jaren groeiende. Van Willem Versluys is een deel van het archief bewaard gebleven. Joost Nijsen maakte daar dankbaar gebruik van voor zijn artikel Twee zulke goede namen. Willem Versluys & Annette Versluys-Poelman, uitgevers te Amsterdam dat in Optima 7 (1989) 2 verscheen. Een deel van de administratieve taken kon Versluys aan bedienden overlaten, de publiciteit en verkoop nam hij zelf voor zijn rekening zodat hij veelvuldig op aanbiedingsreis was. Versluys was ook de spil tussen papierleveranciers, zetters, drukkers en binders enerzijds en de auteurs en ontwerpers anderzijds. Tenslotte moest hij de beslissingen nemen op het gebied van honoraria, oplagen, prijs etc. De auteur bespreekt wat er ult de correspondentie met schrijvers te leren is over de met hen gesloten contracten. Het blijkt dat Versluys met auteurs zeer gunstige contracten afsloot, waarbij vaak gekozen kon worden tussen de helft van de winst of 25% van de netto-opbrengst. Verder bespreekt Nijsen het fonds van Versluys, waarin aanvankelijk vooral schoolboeken domineerden. Toen Versluys in 1885 De Nieuwe Gids ging uitgeven kreeg hij via dat tijdschrift de kans belangrijk literair werk van Aletrino, Boeken, Buysse, Van Eeden, Erens, Van der Goes, Gorter, Kloos, Paap en Verwey te publiceren. Zijn vrouw, de feministe Annette Versluys-Poelman, is vanaf het begin betrokken geweest bij de vorming van het literaire fonds en nam in een later stadium het initiatief tot een belangrijk feministisch fonds. Zij onderhield ook de contacten met de literaire schrijvers van de uitgeverij.
A.A. Boers