De Boekenwereld. Jaargang 6
(1989-1990)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 88]
| |||||||
De Artis Bibliotheek te Amsterdam
| |||||||
De periode WestermanIn feite bestond de bibliotheek in 1868 al dertig jaar. Artis werd in 1838 opgericht door drie Amsterdamse burgers, ‘de drie W's’, n.l. de boekhandelaar/drukker/uitgever Gerard Frederik Westerman (1807-1890), de commissionair J.W.H. Werlemann en de horlogemaker J.J. Wijsmuller. Na veelvuldig aandringen van het bestuur nam Westerman in 1843 het directoraat op zichGa naar eind2., dat hij tot zijn dood in 1890 vervulde. Onder zijn leiding breidde de Artis-tuin zich geleidelijk uit tot de huidige omvang. Echter - hoe kan het anders met een boekhandelaar als directeur - de bibliotheek maakte in die beginjaren een nog snellere groei door. Overigens trok Westerman zich in 1858 uit de zaak van zijn vader, de fa. M. Westerman en Zoon (gevestigd aan de Kalverstraat) terug.Ga naar eind3. Reeds in het eerste jaar van zijn bestaan ontving het genootschap belangrijke boekwerken ten geschenke van leden, o.a. Oeuvres complètes de Buffon et ses continuateurs, Nouveau recueil de planches coloriées d'oiseaux van C.J. Temminck, American ornithology van A. Wilson en Nederlandsche vogelen van Chr. Sepp en C. Nozeman.Ga naar eind4. In de Jaarboekjes van Artis, die tussen 1852 en 1875 werden uitgegeven door M. Westerman & Zoon, worden de schenkingen aan de bibliotheek met de namen van de goedgunstige gevers uitgebreid vermeld. Vooraan op deze lijsten prijken steeds de schenkingen van geleerde genootschappen in binnen- en buitenland, per land gerangschikt. In feite betrof het hier veelal belangrijke natuurhistorische tijdschriften en reeksen monografieën, die niet door schenking, maar door ruil waren verkregen met het sinds 1848 door het genootschap uitgegeven wetenschappelijke tijdschrift Bijdragen tot de Dierkunde. Ook dit was een belangrijk initiatief van Westerman, waarvoor hij in 1851 beloond werd met een ere-doctoraat van de universiteit van Giessen.Ga naar eind5. In het eerste deel worden o.a. enkele nieuwe vogelsoorten door Westerman zelf beschreven, verlucht met prachtige handgekleurde lithografieën. De Bijdragen tot de Dierkunde verschijnen nog steeds, maar de schoonheid van die eerste afleveringen is tot op heden ongeëvenaard. Op de antiquarische markt duiken ze hoogst zelden op, want de oplage was klein. Het tijdschrift werd en wordt door de beoefenaars der wetenschap op hoge prijs gesteld. Het beantwoordde geheel aan het doel dat de oprichters zich in 1838 gesteld hadden, n.l. ‘de kennis der natuurlijke historie op eene nuttige en aangename wijze te bevorderen’. Bij de meeste leden ging de gezelligheid echter vóór de wetenschap. Voor hen werden 's zomers tweemaal per week concertuitvoeringen gehouden.Ga naar eind6. | |||||||
[pagina 89]
| |||||||
De leeszaal van de bibliotheek met op de voorgrond het boek De Toerako's van B. Schlegel en G.F. Westerman uit 1860. Geheel links het borstbeeld van G.F. Westerman en in het midden, op de boekenkast, Charles Darwin. (Foto: Doriann Kransberg, Historisch-Topografische Atlas Gemeentearchief Amsterdam, 1989.)
Bij Westerman stonden wetenschap en kunst steeds voorop. Hij was een zeer veelzijdig man, die over wetenschappelijke, artistieke en technische gaven beschikte (wat zijn technische gaven betreft - hij heeft o.a. met zijn twee broers een nieuwe drukpers ontworpen, waar ze in 1829 octrooi op kregen). Het spreekt vanzelf dat de bibliotheek van het genootschap zijn warme belangstelling had. Het is daarom niet zonder reden dat een fraai marmeren borstbeeld van Westerman in het midden van de Artis Bibliotheek prijkt! Zoals hij daar staat, met de rug naar de Plantage Middenlaan, lijkt het of hij glimlachend en vol trots zijn bibliotheek en daarachter de Artistuin in ogenschouw neemt. Het fraaiste deel van de collectie bestaat dan ook uit zijn ei- | |||||||
[pagina 90]
| |||||||
gen bibliotheek, die in 1856 door het genootschap werd verworven.Ga naar eind7. In Westermans collectie bevonden zich o.a. veel zoölogische plaatwerken, waaronder enkele vervolgwerken, zoals de ornithologische folianten van John Gould. Door de incorporatie van Westermans collectie werd de bibliotheek min of meer gedwongen om deze abonnementen voort te zetten, hetgeen ook geschiedde. Het mooiste werk dat ooit door Artis is uitgegeven, is ongetwijfeld de monografie De Toerako's van Hermann Schlegel met Westerman als co-auteur, gepubliceerd in 1860. In dit boek staan, net als in de ornithologische folianten van John Gould en in Audubons Birds of America, alle vogels op ware grootte afgebeeld - vandaar het folioformaat. Ook deze uitgave kwam dankzij Westermans initiatief tot stand. Hermann Schlegel, directeur van het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie te Leiden, schrijft hierover in zijn autobiografie: ‘Ik moet hier ook nog van de inrichting van den Amsterdamschen Dierentuin, die zulk een merkwaardige vlucht genomen heeft, gewagen. De ziel dezer instelling is, zoals bekend, Dr. Westerman. Met een helderen, practischen blik, diep inzicht, onvermoeiden ijver, de wetenschap bovenaan plaatsende, en als mensch tot de voortreffelijkste behoorende, werkt hij steeds scheppend; hij bevorderde de uitgaaf van verscheidene werken, het streven der geleerden en het doel van ons museum, en arbeidde aldus het krachtigst aan de opbouw der wetenschap. In genoemde diergaarde bevonden zich een zeker getal levende Turako's (Musophaga). Ik tekende ze, evenals de andere soorten uit ons Museum, in natuurlijke grootte naar het leven en de natuur, op steen, en het Genootschap, met zijn voortreffelijken Directeur aan het hoofd, stelde mij in staat, dit werk met gekleurde platen uit te geven.’Ga naar eind8. De totale kosten van deze foliant bedroegen, inclusief het op steen zetten van de platen, het met de hand inkleuren en het drukken f 3371,84. Schlegel ontving daarvan als honorarium f 1400,-. Voor het steendrukken en kleuren kreeg P.W.M. Trap f 1615,- en de fa. M. Westerman & Zoon ontving voor drukloon en papier f 356,84.Ga naar eind9. Het boek was niet in de handel en werd als relatiegeschenk en ruilobject voor de bibliotheek gebruikt. Op pagina 1 lezen we: ‘Aan zijne Majesteit Den Koning, beschermheer van het Genootschap, wordt dit werk met eerbied opgedragen.’ Men kan dit werk ook gevoeglijk een koninklijk boek noemen. Vermoedelijk werd het gedrukt in een oplage van honderd exemplaren. De huidige waarde van één (handgekleurd) exemplaar bedraagt thans minstens het drievoudige van de totale kosten van de gehele oplage indertijd. In 1859 werd het eerste echte bibliotheekgebouw geopend op het perceel ‘Binnenvreugd’, ongeveer op de plaats waar thans het kleine zoogdierenhuis gelegen is. Het Jaarboekje van 1860 meldt: ‘Daar het meermalen gebleken is dat, ondanks alle mogelijke openbaarmaking van de zijde des Bestuurs, zoo wel door aanplakking in de Gezelschapszalen als door middel der dagbladen, het aan velen der geachte Leden van ons Genootschap nog steeds onbekend gebleven is, dat de Bibliotheek en Leeszaal twee maal in de week ten gerijve der Leden opengesteld zijn, zoo acht de redaktie van dit Jaarboekje zich verpligt alle Belangstellenden op de rijke Natuurhistorische Boekverzameling van het Genootschap opmerkzaam te maken; er bijvoegende dat, onder inachtneming van het hieronder volgende Reglement van Orde voor de Bibliotheek, de toegang tot deze op de daartoe bepaalde dagen opengesteld is, terwijl de Bibliothecaris met de meeste heuschheid tot het geven van verlangde inlichtingen en teregtwijzingen bereid is.’ Volgens P.H. Witkamp, die in de jaren vóór 1859 afwisselend met Westerman als bibliothecaris fungeerde (stamboeken in beider handschrift bevinden zich in de bibliotheek), was ‘in Januarij 1859 de even schoone als kostbare bibliotheek, waaraan alleen in enkele voorgaande jaren meer dan f 15.000 was besteed, voor 't dagelijksch bezoek der leden opengesteld.’Ga naar eind10. Een bedrag van f 15.000.- was in die tijd, waarin men voor f 10,- een incunabel kon kopen, een fabelachtig bedrag. Er werd dus in die jaren een zeer actief acquisitiebeleid gevoerd, waardoor in enkele decennia een topcollectie op het gebied van de natuurlijke historie opgebouwd kon worden. Ook op de talrijke boekenveilingen van Frederik Muller werd door Artis veel gekocht, getuige de geannoteerde veilingcatalogi die zich in de bibliotheek bevinden. De Artis-conserva- | |||||||
[pagina 91]
| |||||||
Interieur van de voormalige bibliotheek van het genootschap, gelegen op het perceel ‘Binnenvreugd’ (thans afgebroken), in 1860. Lithografie van Emrik & Binger naar een anonieme tekening (164 × 121 mm), gereproduceerd van het frontispice in het Jaarboekje van het Koninklijk Zoölogisch Genootschap Natura Artis Magistra, uitgegeven door M. Westerman & Zoon, Amsterdam.
tor R.T. Maitland kocht (voor zichzelf) in 1866 op de boekenveiling bij Frederik Muller uit de bibliotheek van de Utrechtse hoogleraar Th. G. van Lidt de Jeude diens befaamde Atlas de Zoologie, d'Anatomie et de Botanie bestaande uit vele duizenden prenten en oorspronkelijke tekeningen met afbeeldingen van dieren. De afbeeldingen uit de Atlas de Zoologie van Van Lidt de Jeude werden in 1881-1883 door Maitland ingevoegd in de prentencollectie van de bibliotheek, de z.g. Iconographia zoologica Societatis Regiae Zoologicae Amstelodamensis Natura Artis Magistra. In deze collectie werden illustraties van alle indertijd bekende diersoorten systematisch opgeborgen. Volgens Maitland kende deze collectie, na die der ‘velijnen’ (aquarellen op perkament) in het Parijse Museum van Natuurlijke Historie, haar weerga niet. Het genootschap was het daar kennelijk mee eens, want per contract van 9 mei 1881 betaalde Artis aan Maitland f 6000,- voor de verwerving en invoeging van zijn collectie (inclusief de befaamde Atlas de Zoologie van professor Van Lidt de Jeude) in de Iconographia zoologica.Ga naar eind11. Thans worden de oorspronkelijke tekeningen, aquarellen en gouaches uit deze collectie apart bewaard, ten einde een zo goed mogelijke conservering te bewerkstelligen. Hieronder bevinden zich talrijke kunstwerken, zoals aquarellen van Joseph Wolf, Maria Sibylla Merian, Aart Schouman en vele anderen. Momenteel bestaan er plannen om de Iconographia zoologica op beeldplaat vast te leggen, waardoor de collectie beter toegankelijk wordt en de kwetsbare originelen minder vaak geraadpleegd hoeven te worden. | |||||||
[pagina 92]
| |||||||
Het bibliotheekgebouw in 1868. Lithografie van Emrik & Binger naar een tekening van W. Hekking (161 × 114 mm), gereproduceerd van het frontispice in het Jaarboekje van het Koninklijk Zoölogisch Genootschap Natura Artis Magistra, uitgegeven door M. Westerman & Zoon, Amsterdam.
Over de eerste bibliothecarissen (na Westerman en Witkamp en vermoedelijk ook Maitland) is weinig bekend. De op 22 januari 1859 gedateerde instructies ten behoeve van de conservator van de insectenverzameling van het genootschap vermelden dat deze conservator tevens belast was met het toezicht op de bibliotheek.Ga naar eind12. In de jaren zestig van de vorige eeuw was dat Abraham Oltmans.Ga naar eind13. In een rapport van de bibliotheekcommissie uit 1862Ga naar eind14. wordt geklaagd over de slechte toestand van het toenmalige bibliotheekgebouw (gevestigd op het perceel ‘Binnenvreugd’) en de daarmee samenhangende vochtigheid, die bepaald niet bevorderlijk is voor de conditie der boeken. De boekerij bevatte toen 1950 nummers met totaal 5000 delen. Er waren dat jaar plannen voor een nieuwe leeszaal en een catalogus (die eerst in 1881 zou worden gepubliceerd). Het rapport eindigde aldus: ‘Zij [de commissie] twijfelt nogtans, of het wel ooit gelukken zal, aan de Bibliotheek die algemene en levendige sympathie te verzekeren, die van de zijde der menigte bijna uitsluitend aan theetafel, trompetgeschal en apenpaleis schijnt voorbehouden te zijn.’ De nood werd in 1868 gelenigd: het definitieve bibliotheekgebouw, gevestigd op het perceel ‘Ons genoegen’, naast ‘Weltevreden’, kwam gereed en de collectie verhuisde daarheen. Het Jaarboekje van 1868 vermeldt o.a.: ‘De geestige teekenpen van onzen verdienstelijken HEKKING schetste, tegenover den titel van dit jaarboekje, het onlangs voltooide gebouw dat bestemd is den kostbaren boekenschat van het genootschap te herbergen. Eenvoud en waarheid kenmerken dezen arbeid, door den bekwamen bouwmeester G.B. SALM ontworpen en geleid. Beide vleugels geven door eene ruime vestibule toegang tot den gemakkelijken trap, welke naar de boekenzaal voert, ter we- | |||||||
[pagina 93]
| |||||||
De gevel van het bibliotheekgebouw aan de tuinzijde. Tekening van de architect, G.B. Salm, gedateerd april 1867, aanwezig in de Artis Bibliotheek. (Foto: G.A. de Zeeuw en I. Heystek, Universiteitsbibliotheek).
derzijde door eene kamer begrensd, tot wachtkamer en studeervertrek dienende. Met uitzondering van de lichtopeningen is de zaal rondom met kasten betimmerd, waarin aan de werken van allen die, op het gebied van de dierkunde en aanverwante wetenschappen, zich een roemvollen naam verwierven, voor zooverre de krachten van het genootschap reiken en zooveel mogelijk stelselmatig eene plaats zal worden aangewezen. De galerij is bestemd voor tijdschriften en periodieke werken van geleerde genootschappen en, even als de benedenzaal, voor de bezoekers toegankelijk, aan wie de geheele inrigting, zoo wij hopen, de overtuiging schenken zal, dat deze verzameling werd bijeengebragt met het doel, geleerdenen weetgierigen aan te sporen, door een vlijtig bezoek en gebruik der bibliotheek de kennis der dieren-wereld uit te breiden en de zucht tot hare beoefening vooral bij het opkomend geslacht aan te kweeken en algemeen te maken. Orde en regelmaat, deze hechte steunpilaren voor welbegrepen vrijheid, zullen ook hier worden gehandhaafd en de bepalingen, aangaande het gebruik der bibliotheek vastgesteld, voor elken bezoeker verkrijgbaar zijn.’ De volgende mijlpaal in het bestaan van de bibliotheek was de publicatie van haar omvangrijke catalogus (563 pagina's), uitgegeven door Scheltema & Holkema in 1881. (De fa. M. Westerman & Zoon bestond toen niet meerGa naar eind15.; de drukkerij was in 1872 overgegaan naar de fa. Blikman & Sartorius en de boekhandelin 1878 naar de fa. Albracht & Co.) De catalogus was opgesteld door Gilles Janse die, blijkens zijn fiatteringen bij boekaankopenGa naar eind16., sinds 1876 als bibliothecaris van het genootschap optrad. Deze Catalogus der Bibliotheek van het Koninklijk Zoölogisch Genootschap Natura Artis Magistra is in diersystematische en geografische volgorde opgesteld, gevolgd door een alfabetisch register en omvat 4381 titels. Zeven jaar later, in 1888, vermeldde Maitland inhet feestnummer van Bijdragen tot de Dierkunde uitgegeven ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van het genootschap, dat de collectie toentertijd 5131 titels telde en 1200 meters boekenplank besloeg (dus ongeveer 40.000 delen). Vermoedelijk waren | |||||||
[pagina 94]
| |||||||
Op deze foto, genomen ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van Artis in 1888, zit bibliothecaris Gillis Janse tweede van rechts. Geheel rechts, zittend, de beroemde preparateur P.L. Steenhuizen. In het midden zittend, hoofdboekhouder Gerding en links van hem boekhouder Mulder (op de foto staat in potlood bijgeschreven ‘die er met f 10.000 van door is gegaan!’). De persoon geheel links zittend is onbekend. Staand, links, dr. C.M. Pleyte, conservator van het etnografisch museum, en rechts de inspecteur levende have Carstensz (volgens het bijschrift een ‘Duitser uit Hagenbeck kringen’). Op de achtergrond het indertijd zojuist gereedgekomen, in Weense stijl opgetrokken gebouw ‘De Volharding’ (architect A.L. van Gendt), waarin het etnografisch Museum was gevestigd.
| |||||||
[pagina 95]
| |||||||
vele duplicaten, waaronder voorraden van Bijdragen tot de Dierkunde, Nederlandsch Tijdschrift voor de Dierkunde (dit tijdschrift werd door het genootschap tussen 1863 en 1884 uitgegeven) en De Toerako's hierbij inbegrepen.Ga naar eind17. Tegen het eind van de vorige eeuw was de collectie reeds internationaal vermaard. In een reisverslag van professor dr. Wilhelm Blasius, gepubliceerd in 1880, lezen we: ‘Eine ganz besondere Zierde der von der Gesellschaft “Artis” begründeten wissenschaftlichen Anstalten bildet die mit dem Zoologischen Garten verbundene zoologische Bibliothek, sowie das Ethnographische und Zoologische Museum. Mehrere große stattliche Häuser befinden sich auf der südwestlichen Langseite des Gartens. Dieselben sind sämtlich, mit Ausnahme des Ersten, welches hauptsächlich Unterhaltungszwecken dient, der einen oder anderen dieser Sammlungen gewidmet. Die Bibliothek ist von sehr großer Bedeutung für zoologische Forschungen. In einem Raume, der an Größe nicht hinter dem großen Mittelraume der Bibliothek des hiesigen (Braunschweig) Polytechnikums zurückbleibt, sind alle Wände mit Büchern zoologischen Inhalts oder Akademie- und Gesellschaftsschriften in vortrefflicher Anordnung erfüllt, und für die Aufnahme der großen Folianten alter und neuer zoologischer Prachtwerke (wie z.B. Goulds ornithologischer Werke, die sämmtlich sich dort finden) sind besondere Schränke an den Schmalseiten des Saales und in der Mitte desselben unter den Arbeitstafeln construirt. Etwa 1 1/2 Stunden brachte ich allein mit der Besichtigung je einzelner Bänder solcher Prachtwerke zu, die ich größtenteils bis dahin noch nicht zu sehen bekommen hatte. Manche dieser Werke dürfte man wahrscheinlich selbst auf den königlichen Bibliotheken zu Berlin und Göttingen vergeblich suchen. Wurde mich doch erzählt, daß Professor Giebel aus Halle a./S. bei Anfertigung seines Thesaurus Ornithologiae 14 ganze Tage darauf zugebracht hat, in und mit Benutzung dieser Bibliothek diejenigen ornithologischen Werke zu excerpiren, welche er in deutschen Bibliotheken nicht hatte finden oder doch wenigstens nicht bequem hatte erreichen können.’Ga naar eind18. Tot Westermans opvolger werd in 1890 dr. Coenraad Kerbert (1849-1927) benoemd, die tot zijn dood (in zijn bureaustoel) op 9 september 1927 directeur van Artis bleef. Hij had tussen 1876 en 1882 de leiding gehad van de bouw en inrichting van het aquarium en zo zijn sporen voor Artis verdiend.Ga naar eind19. Kerbert begon zijn directoraat onder een wat minder gelukkig gesternte. Na de bouw van het aquarium, thans rijksmonument (eveneens ontworpen door Gerlof Bartholomeus Salm, samen met zijn zoon Abraham - het aquarium met zijn immens grote bakken en circulatiekanalen gold als een wereldwonder in die tijd) stond het genootschap ettelijke tonnen in het krijt en het aantal leden nam af, o.a. als gevolg van de totstandkoming van het Amsterdamse Concertgebouw in 1888. Onder Kerberts directoraat werd de Artis-tuin allengs ruimer opengesteld voor het publiek tegen betaling - het enige alternatief. Ook de bibliotheek werd door deze maatregel geleidelijk meer toegankelijk voor niet-leden. Intussen bleef Janse bibliothecaris tot zijn dood in 1912 en hield de catalogus bij in een in drieën gebonden, doorschoten exemplaar van de gedrukte catalogus uit 1881, exclusief de Linnaeana (werken van en over Carolus Linnaeus) waarvoor een vierde deel gereserveerd was. De Zweed Carolus Linnaeus (1707-1778) legde in de tiende editie van zijn Systema Naturae (1758) de grondslag voor de zoölogische systematiek. Voor de taxonomische zoölogie of (ouderwets gezegd) systematische dierkunde is 1758 dus het startpunt van de zoölogische literatuur. Het oorspronkelijke exemplaar van de tiende editie van de Systema Naturae in de Artis Bibliotheek is, door veelvuldig gebruik, dermate versleten dat er gaten in de titelpagina ontstaan zijn. Gelukkig zijn er heden ten dage facsimile's verkrijgbaar, waardoor het zeldzame exemplaar uit 1758 bijna niet meer de oude Linnaeuskast uitkomt. (De eerste editie van de Systema Naturae, gedrukt op zeven foliovellen te Leiden in 1735, is overigens nog zeldzamer; dit boek is uiteraard ook in de Artis Bibliotheek aanwezig). Iedere zoöloog die thans een nieuwe diersoort beschrijft, gebruikt nog steeds het door Linnaeus opgezette binaire (uit twee Latijnse namen samengestelde) systeem van geslachtsnaam (genus) en soortnaam (species). Aan de hogere categorieën, boven de soort, van zijn classificatie (geslachten, families, klassen, ordes etc.) wordt vaak gesleuteld, maar Linnaeus' soorten zijn vastgelegd in de literatuur (de Lin- | |||||||
[pagina 96]
| |||||||
De leeszaal omstreeks de eeuwwisseling. (Fotograaf onbekend).
naeana). Linnaeus zelf verwijst in zijn geschriften vaak naar oudere literatuur, waardoor ook deze publicaties onontbeerlijk zijn voor taxonomen. Zoals hiervoor werd opgemerkt, heeft Artis in de loop der jaren een nagenoeg volledige collectie aangelegd van zoölogische literatuur uit de eeuwen vóór en na Linnaeus, waardoor de collectie van de Artis Bibliotheek van onschatbare waarde voor diersystematici is. Het door Linnaeus begonnen systeem wordt nog steeds uitgebreid en elk jaar worden alle nieuw beschreven diersoorten en hogere categorieën opgesomd in de Zoological Record, die sinds 1862 uitgegeven wordt door de Zoological Society of London. De Artis Bibliotheek heeft zich daarom vanaf het begin erop toegelegd Linnaeana te verwerven. Bibliothecaris Janse (1852-1912) werkte niet lang na zijn indiensttreding mee aan de totstandkoming van een belangrijke tentoonstelling van Linnaeana in Artis, ter gelegenheid van de viering van het eeuwfeest van de sterfdag van Linnaeus in 1878. Op het feest in Artis werd zelfs een speciaal voor de gelegenheid gecomponeerde cantate ten gehore gebracht. De catalogusGa naar eind20. vermeldt tientallen boeken van particulieren (geleend omdat ze niet in de Artis-collectie aanwezig waren), die naderhand door de eigenaars aan de bibliotheek werden geschonken. Na een soortgelijke tentoonstelling in 1935, ter gelegenheid van het tweede eeuwfeest van het verschijnen van de eerste editie van Linnaeus' Systema Naturae, en de acquisitie van de omvangrijke collectie Linnaeana van de entomoloog F.C.J. Fischer in 1967 (met behulp van het Prins Bernhard Fonds) kan de Artis Bibliotheek zich thans nog steeds erop beroemen de tweede (of misschien derde) collectie Linnaeana ter wereld te bezitten, na Londen (en misschien Uppsala). Het is ons niet bekend of bibliothecaris Gilles Janse, evenals Artis-directeur Kerbert, ‘in het harnas’ overleden is. Janse overleed in 1912 op 59-jarige leeftijd, zodat hij niet van het hem in het vooruitzicht gestelde levenslange pensioen van f 800,- per jaar heeft kunnen genieten. Hij werd opgevolgd door Johanna Schollen, die tevens conservatrice was van de afdeling Mollusken (schelpdieren) van het Zoölogisch Museum. Zij werd in 1920 op haar beurt opgevolgd door mevrouw G.A. Jonges-van de Heyde. De bibliotheek | |||||||
[pagina 97]
| |||||||
De legendarische bibliothecaresse Johanna Scheffer op de dag van haar afscheidsreceptie, 27 februari 1954, met haar favoriete boek van Maria Sibylla Merian Over de voortteeling en wonderbaerlyke veranderingen der Surinaemsche insecten (2de editie, 1719). De bibliotheek bezit hiervan een prachtig exemplaar met in Merians atelier ingekleurde platen in tegendruk, geschenk van de dames C. en J.M. Radink te Amsterdam (zie: Jaarboekje van het Koninklijk Zoölogisch Genootschap Natura Artis Magistra, 1868, p. 132).
werd reeds in die tijd druk bezocht door biologiestudenten, veelal leerlingen van de professoren Hugo de Vries (1848-1935) en Max Weber (1852-1937). Weber was in 1884 benoemd tot gewoon hoogleraar in de zoölogie aan de Gemeente Universiteit en tevens tot directeur van het Zoölogisch Laboratorium, destijds gevestigd in het aquariumgebouw. Hij is vooral bekend als initiatiefnemer en organisator van de Siboga Expeditie naar Nederlands Oost-Indië in 1899-1900. Vanaf 1898 tot zijn emeritaat in 1922 was hij buitengewoon hoogleraar in de bijzondere dierdierkunde. Weber was goed bevriend met Kerbert. In 1892 was een belangrijke overeenkomst tussen het genootschap en de gemeente gesloten, waarin werd bepaald dat de zoölogische verzamelingen van het genootschap en de gemeente zouden worden samengevoegd in de voor die collecties bestemde museumruimten van het genootschap. Voorts was toen vastgelegd, dat het wetenschappelijk beheer over de samengevoegde verzamelingen zou worden gevoerd door de hoogleraar in de zoölogie, tevens directeur van het Zoölogisch Museum en Zoölogisch Laboratorium der Gemeente Universiteit.Ga naar eind21. Elk stuk van de gezamenlijke collecties moest duidelijk van een etiket worden voorzien waarop de eigenaar vermeld stond: G (gemeente) of A (Artis). (Later bleek dat deze wijze van etiketteren niet veel uithaalde; sommige collectiebeheerders interpreteerden het precies andersom, n.l. G als genootschap en A als Amsterdam!).Ga naar eind22. Enkele bijkomende bepalingen uit de overeenkomst van 1892 waren nog dat studenten en hoogleraren in de biologie op vertoon van een kaart vrij toegang hadden tot alle inrichtingen van Artis - dus ook tot de bibliotheek - en dat alle in de tuin of in het aquarium gestorven dieren ter beschikking zouden worden gesteld voor het onderwijs of onderzoek aan de Gemeente Universiteit. Goeddeels gebaseerd op uit Artis verkregen materiaal kwamen twee van de belangrijkste werken op het gebied van de vergelijkende anatomie tot stand, n.l. Max Fürbringers Untersuchungen zur Morphologie und Systematik der Vögel, gepubliceerd in 1888 in Bijdragen tot de Dierkunde, en Max Webers Die Säugetiere, waarvan de eerste editie in 1904 het licht zag en de tweede editie in 1927-1928. In 1926 volgde de legendarische Johanna Scheffer (1887-1954) mevrouw Jonges op als bibliothecaris. Zij bleef tot haar pensionering op 1 april 1954 deze functie vervullen. De term ‘legendarisch’ lijkt misschien overdreven, maar op de uitnodiging voor haar afscheidsreceptie staat: ‘Gedurende bijna 28 jaren heeft zij het karakter dezer Bibliotheek, als onschatbare bron van dierkundige literatuur voor biologen van professie en voor alle andere belangstellenden, hoog gehouden, zoveel als behuizing en omstandigheden dit toelieten. In het bijzonder heeft zij het rijke bezit dezer Bibliotheek aan afbeeldingen van dieren op bekwame wijze geordend en | |||||||
[pagina 98]
| |||||||
De bibliotheek in crisistijd, ca. 1932. Links Johanna Scheffer, op de ladder boekbinder Chris van der Woude en aan de tafel zittend een onbekende bezoeker.
toegankelijk gemaakt als werken van kunst en wetenschap beide.’Ga naar eind23. De uitnodiging is ondertekend door mr. A. de Roos, wethouder voor het onderwijs, prof. dr. H. Engel, mr. H. de la Fontaine Verwey, dr. E.F. Jacobi, mr. G.J. Salm en prof. dr. E.J. Slijper. | |||||||
De periode SunierKerberts opvolger als directeur in 1927 werd dr. Armand Louis Jean Sunier (1886-1974). Toen hij het directoraat aanvaardde, zat het genootschap diep in de problemen, deels van financiële, deels van maatschappelijke aard. De crisistijd deed zich gevoelen; ook aan het stamboek van Johanna Scheffer is te zien dat tijdens haar bibliothecariaat zeer weinig boeken werden aangekocht. Gelukkig zijn de ontstane hiaten in de collectie tot 1936 vrijwel geheel opgevuld door de donatie van de omvangrijke privébibliotheek van professor Max Weber in dat jaar. Weber had per notariële akteGa naar eind24. bepaald dat zijn bibliotheek nimmer door het genootschap te gelde mocht worden gemaakt en dat bij een eventueel faillissement van Artis het eigendom van deze collectie aan de Gemeente Amsterdam diende overgedragen te worden, ter opname in de Universiteitsbibliotheek. In feite zag Weber in die tijd de financiële crisis van 1939 al aankomen en bereidde aldus de weg voor het lot van alle Artis-collecties, de levende have daargelaten - maar daarover straks. Het eeuwfeest van Artis in 1938 werd op grootse wijze gevierd, o.a. met de tentoonstelling ‘De zoölogie in Nederland’ in de Artis Bibliotheek. Er werden o.a. fraaie dierenafbeeldingen getoond uit eigen bezit en de verschillende onderwerpen werden vooral toegelicht aan de hand van de zich in de collectie bevindende (merendeels oude) literatuur. De catalogus van de hand van Johanna Scheffer werd gepubliceerd in Bijdragen tot de Dierkunde. In dit artikelGa naar eind25. wordt een uitgebreid overzicht gegeven van de zeer beroemde werken en unica (manuscripten, oorspronkelijke tekeningen, antieke | |||||||
[pagina 99]
| |||||||
microscopen, globes e.d.) die zich in de bibliotheek bevinden. Bij het inrichten van de tentoonstelling kreeg Johanna Scheffer veel hulp van de toenmalige conservator van het Zoölogisch Museum, dr. Hendrik Engel (1898-1981), die later (in 1951) benoemd werd tot gewoon hoogleraar in de geschiedenis van de biologie en de bijzondere dierkunde aan de Gemeente Universiteit. Tot zijn pensionering in 1968 gaf hij regelmatig colleges over deze disciplines in het Zoölogisch Laboratorium, dat destijds in het gebouw ‘De Volharding’ aan de Plantage Doklaan gevestigd was. (De colleges in de geschiedenis van de biologie werden na 1968 voortgezet door Dick Hillenius in de Artis Bibliotheek). In dezelfde feestbundel van Bijdragen tot de Dierkunde, uitgegeven ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van Artis in 1938, publiceerde Engel de bronnenuitgave Alphabetical list of Dutch zoological cabinets and menageries, waarvan recentelijk (1986) een aanzienlijk uitgebreide uitgave verscheen, geredigeerd door prof. dr. P. Smit, emeritus hoogleraar in de geschiedenis der biologie aan de Rijksuniversiteit Utrecht. De meeste bronnen in dit boek, benevens Engels Biohistorisch Archief, zijn in de Artis Bibliotheek te vinden. Aan Smit hebben wij overigens veel gegevens voor dit artikel te danken, aangezien veel ontleend is aan zijn boek Artis, een Amsterdamse tuin, dat ter gelegenheid van het 150-jarig bestaan van Artis in 1988 verscheen. De financiële crisis van Artis in 1938-1939 wordt door Smit uitvoerig beschreven. Op 28 juni 1939 nam de Gemeente Amsterdam een voorstel aan ten einde een definitief faillissement van Artis af te wenden. Dit voorstel omvatte de volgende hoofdpunten:
Aan dit laatste punt moet worden toegevoegd, dat het Genootschap nog f 0,25 huur aan de Provincie diende te betalen, zodat het geheel tegen de symbolische prijs van 1 gulden per jaar in gebruik kon blijven.Ga naar eind26. In verband met het opmaken van de koopakte moest er een schatting worden gemaakt van de waarde der bezittingen van het Genootschap per 1 januari 1939. Hierbij diende onder meer ook de waarde van de zoölogische collecties en de bibliotheek te worden bepaald. Wij citeren Smit: ‘De waarde van de zoölogische collecties - voor zover nog eigendom van het Genootschap - werd bepaald door Prof. Dr. L.F. de Beaufort, directeur van het Zoölogisch Museum der Universiteit van Amsterdam en tevens bestuurslid van het Genootschap: geschatte waarde f 73.100,-. De bibliotheek bestond uit ongeveer 32.000 boeken, 260 kwarto en folio plaatwerken en 13.000 overdrukken. Hiervan werd de waarde bepaald door de bibliothecaresse, Mej. Joh. Scheffer, en de conservator van het Zoölogisch Museum, Dr. H. Engel: geschatte waarde f 340.500,-. De geschatte waarde van de boeken en tijdschriften was f 192.000,-; van de collectie Linnaeana (een van de belangrijkste ter wereld) f 10.000,-; van de plaatwerken f 125.000,-; van de separata f 7.500,- en van de duplicata f 6.000,-; te zamen f 340.500,-. Daarbij was een collectie oorspronkelijke tekeningen buiten beschouwing gelaten, waaronder ettelijke van een grote kunsthistorische waarde. Deze schattingen staan overigens in geen enkele verhouding tot de huidige waarde.’Ga naar eind27. | |||||||
De universitaire periodeDe formele overdracht van de collecties aan de Gemeente Universiteit vond op 28 augustus 1939 plaats en Artis en haar bibliotheek waren gered. Gezien de eigendomsoverdracht was het echter niet langer ‘haar’ bibliotheek. De oude benaming ‘Bibliotheek van het Koninklijk Zoölogisch Genootschap Natura Artis Magistra’ diende gewijzigd te worden - vandaar de huidige naam | |||||||
[pagina 100]
| |||||||
‘Artis Bibliotheek, Universiteit van Amsterdam’. Voorts dienden aangaande het beheer van de bibliotheek nieuwe regelingen te worden getroffen. Het uitbreken van de tweede wereldoorlog heeft de totstandkoming hiervan waarschijnlijk enigszins vertraagd. Op 2 april 1940 kwam de boekbinder Teunis Velthuis (1916-1985) bij Artis in dienst (ook de bezoldiging van het bibliotheekpersoneel heeft nog ca. twee decennia op de begroting van Artis gedrukt). Hij was de opvolger van Chris van der Woude, die bibliothecaris Janse nog meegemaakt had. Net als Van der Woudemoest Teun aanvankelijk vaak als suppoost optreden en 's winters kachels nalopen, waardoor voor het eigenlijke boekbinden slechts twee à drie uur per dag overbleef. Deze regeling beviel hem in het geheel niet, maar het uitbreken van de oorlog vlak na zijn indiensttreding weerhield hem ervan naar een andere betrekking uit te zien. Wij weten dit uit zijn ‘memoires’ die ik hem na zijn pensionering (op 1 januari 1975) vroeg te schrijven.Ga naar eind28. Uit Teuns memoires blijkt dat tijdens de oorlog een groot gedeelte van de Bibliotheca Rosenthaliana, eigendom van de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek, veilig in de Artis Bibliotheek was ondergebracht. Hij schrijft: ‘Rosenthaliana, de Joodsche bibliotheek, was bij ons neergezet - of het alles was dat weet ik niet maar het was een grote boekenkast vol.’ Directeur Sunier staat terecht bekend als ‘de redder van Artis’. Na Artis met succes door de financiële crisis heen geleid te hebben, loodste hij de noodlijdende dierentuin ook de oorlog door. Hij was fel anti-Duits, maar liet dit niet blijken. In de tuin zaten vele tientallen onderduikers verstopt en hij wist dat. Hij sprak en schreef perfect DuitsGa naar eind29. en wist de Duitsers steeds te overbluffen. Ook de onderduikplaats van de Rosenthaliana-bibliotheek lijkt op een staaltje Sunierse bluf: de ronde ramen van het bibliotheekgebouw boven de trapportalen aan de straatzijde zijn, in het kader van de eclectische stijl, versierd met davidsterren (toeristen vragen wel eens of hier vroeger een synagoge gevestigd was...). Op 18 november 1941 nam Sunier in zijn ‘Nota betreffende het beheer der bibliotheek van het Genootschap’ het initiatief tot oprichting van de Commissie van toezicht op het beheer van de Artis Bibliotheek, bestaande uit de bibliothecaris der Universiteitsbibliotheek (toen mr. H. de la Fontaine Verwey), de hoogleraar-directeur van het Zoölogisch Museum (toen prof. dr. L.F. de Beaufort), de hoogleraar-directeur van het Zoölogisch Laboratorium (toen prof. dr.J.E.W. Ihle) en de directeur van Artis.Ga naar eind30. Een van de eerste maatregelen die genomen dienden te worden, was de vervaardiging van een nieuwe alfabetische, systematische en standplaatscatalogus volgens de eisen van die tijd, mede met het oog op de opname in de catalogi van de Universiteitsbibliotheek en de Centrale Catalogus in de Koninklijke Bibliotheek. In het ‘Rapport betreffende de catalogi aanwezig op de bibliotheek van Natura Artis Magistra’ van H.F. Wijnman, gedateerd 17 november 1942 lezen we o.a.: ‘Na de vervaardiging van den alphabetischen catalogus dient onverwijld met den druk hiervan te worden aangevangen, waarbij overwogen kan worden alleen die titels te doen drukken, die ontbreken in de Amsterdamse Universiteits-Bibliotheek’Ga naar eind31. (hetgeen naderhand ook geschiedde). Voor het catalogiseren werden de dames L. Woltersen en J. ten Broek aangetrokken, die voor dit werk door de bibliothecaris van de Universiteitsbibliotheek waren aanbevolen. De catalogisering verliep als gevolg van de oorlogssituatie echter veel minder voorspoedig dan verwacht was. De toenmalige bibliothecaris der Universiteitsbibliotheek mr. H. de la Fontaine Verwey vermeldt in zijn ‘Rapport over de catalogiseering van de Bibliotheek van Natura Artis Magistra’ over 1944-1945 onder meer: ‘Op 15 januari 1944 werd begonnen met het catalogiseeren van de bibliotheek van “Artis” door de dames L. Woltersen en J. ten Broek, die dezen arbeid verrichtten onder toezicht van den Bibliothecaris der Universiteits-Bibliotheek en in voortdurend overleg met de Bibliothecaresse van het Genootschap, Mej. Scheffer. Aangezien de bestaande catalogi onvoldoende en niet betrouwbaar bleken te zijn, werd uitgegaan van het principe, dat alle boeken opnieuw de visu gecatalogiseerd moeten worden. (...) Gedurende het laatste jaar is het catalogiseeringswerk geruimen tijd onderbroken, door ziekte en later ondervoeding van Mej. Wolterson, waarbij ook het wegvallen van het tramverkeer en het feit dat in de bibliotheek van “Artis” slechts zeer weinig gestookt kon worden, een rol speelden. Zoolang de spoorwegverbindingen ver- | |||||||
[pagina 101]
| |||||||
broken waren, kon Mej. ten Broek niet te Amsterdam komen, doch zij heeft een gedeelte van het werk te Hilversum verricht. Ongeveer 1000 titels zijn thans naar de Stadsdrukkerij gezonden.(...) Het is dus m.i. wenschelijk dit aan het Gemeentebestuur te melden en te verzoeken eenzelfde som als voor de afgeloopen twee jaren toegestaan werd, ook voor de komende twee jaren te voteeren. De beide medewerksters, de dames Wolterson en ten Broek, hebben dit werk, naar mijn overtuiging, met energie en deskundigheid aangepakt en het is m.i. noodig, dat zij in de gelegenheid worden gesteld de catalogiseering te voltooien.’Ga naar eind32. Toen mej. Wolterson in 1952 overleed, werd zij opgevolgd door mej. M.R. Hulleman, die op haar beurt werd opgevolgd door mr. H. Visser.Ga naar eind33. De laatste titels van de Universiteitsbibliotheek, behorende tot de inhaalmanoeuvre van de ‘Aanwinsten Artis Bibliotheek’ rolden in 1958 bij de Stadsdrukkerij van de pers. Johanna Scheffer heeft dit niet meer mogen meemaken. Spoedig na haar pensionering per 1 april 1954 openbaarde zich een kwaadaardige ziekte, waaraan zij op 25 oktober 1954 overleed. Het Algemeen Handelsblad meldt in de rubriek ‘van dag tot dag’ van 26 oktober 1954: ‘Johanna Scheffer overleden Mej. Johanna Scheffer, oud-bibliothecaresse van Artis, is 67 jaar oud te Amsterdam overleden. Donderdag geschiedt de crematie op Westerveld na aankomst van trein 12.01. Eind februari heeft mej. Scheffer, van het genootschap, dat zij langer dan een kwarteeuw had gediend, afscheid genomen. Haar is toen een hartelijke huldiging bereid. Zij was een groot bewonderaarster van Maria Sybille Merian, waarover zij een unieke collectie heeft samengebracht. Een overeenkomstige verzameling bracht zij bijeen over Linnaeus. Grote waardering genoot haar werk als bibliothecaresse van de zeer kostbare verzameling boeken van Artis, die tot de mooiste op dit gebied in Europa behoort en tal van unica bezit, bij zoölogen en biologen. Zij had zelf biologie gestudeerd en dit is haar uiteraard wel te stade gekomen bij het beheer van de boekenschat van Artis.’ Gedurende de laatste jaren van haar bibliothecariaat had zij nog een belangrijke verbetering in de werksituatie meegemaakt. Na een begin van brand in de bibliotheek in november 1949 - volgens boekbinder Velthuis is er in die jaren tenminste driemaal bijna brand ontstaan! - werd, op last van de brandweer nota bene, electrische verlichting aangebracht. De aanleg van centrale verwarming heeft zij echter niet meer mogen beleven. De architect Ir. W.B. Ouëndag had reeds in een brief aan de directie van ‘Natura Artis Magistra’ (d.d. 21 november 1949), naar aanleiding van het begin van brand in het bibliotheekgebouw, voor de aanleg van centrale verwarming gepleit: ‘Het komt mij echter voor, dat het verwarmen met kachels voor de onderhavige ruimten niet juist is te achten:
Het gehele complex van museum en bibliotheek is op eenvoudige wijze te verwarmen door een centrale verwarming, waarbij het brandgevaar tot een minimum wordt teruggebracht, terwijl door een juiste verdeling van de radiatoren overhitting niet meer plaats vindt, een gelijkmatige warmte overal zal heersen, hetgeen de collecties ten goede zal komen en het werken in de ruimte bevordert.’Ga naar eind34. Aan het eind van de jaren vijftig werd oliegestookte heteluchtverwarming aangelegd, waaraan enkele jaren later een luchtbevochtigingsinstallatie werd toegevoegd. Een aanzienlijke verfraaiing van de voorgevel van het bibliotheekgebouw kwam in 1952 tot stand. In dat jaar werden in opdracht van de gemeente Amsterdam door de veelzijdige kunstenaar Jan Groenestem (1919-1971) twaalf sgraffito's met diervoorstellingen aangebracht op de plaats van de blinde ramen aan de voorzijde.Ga naar eind35. Deze sgraffito's zijn thans, als gevolg van de schadelijke invloed van zure regen, dringend aan restauratie toe. Een belangrijke beveiliging van de collectie in die jaren bestond uit de vervanging van de ‘keukendeursloten’ van de bi- | |||||||
[pagina 102]
| |||||||
Detail van de gevel van het bibliotheekgebouw aan de straatzijde. Het raam met davidster en de marmeren platen met namen van beroemde biologen zijn kenmerkend voor de eclectische stijl (architect G.B. Salm). De sgraffito's met diervoorstellingen van Jan Groenestein werden, gedoogd door monumentenzorg, in 1952 aangebracht en passen wonderwel in het eclectische geheel. (Foto: L.A. van der Laan, Zoölogisch Museum, Universiteit van Amsterdam, ca. 1977).
bliotheek aan de tuinzijde (de toegang via de Plantage Middenlaan was toen nog steeds hermetisch afgesloten) door veiligheidssloten, na de inbraak waarvan De la Fontaine Verwey gewaagde in dit tijdschrift.Ga naar eind36. Het Algemeen Handelsblad van 3 april 1957 meldde: ‘Kostbare boeken uit Artis gestolen (Van een onzer verslaggevers) Uit de bibliotheek van Artis, die is gevestigd in het z.g. ‘Faunamuseum’ zijn vorige week zondag en afgelopen zondag zes kostbare antieke boeken gestolen. De titels luiden: 1. C. Gessner, ‘Vogelbuch’ (folio, Zürich 1557); 2. J. Jonston, ‘Naeukeurige beschrijving van de natuur der viervoetige dieren’ (folio, Amsterdam 1660); 3. J.H. Knoop, ‘Pomologia’ (folio, Leeuwarden 1758); 4. N. Meerburg, ‘Plantae rarioreres vivis coloribus descriptae’ (folio, 1789); 5. J. Oudaan, ‘Roomsche Mogentheyt’ (kwarto, Amsterdam 1671); 6. C. Stoll, ‘Uitlandsche donsvleugelige insecten, Dag- en nachtcapelle (folio, 1791). De meest kostbare boeken, die nog in de Artisbibliotheek vertoeven, worden thans overgebracht naar de Universiteitsbibliotheek.’ Na een grondige inventarisatie, waarbij de nieuwe standplaatscatalogus goed van pas kwam, bleken 25 werken vermist te zijn. Ze kwamen allemaal ongeveer drie maanden later terug, toen het hele complot was opgerold - op één werk na, een prachtig handgekleurd exemplaar van Georg W. Knorrs Verlustiging der oogen en van den geest of verzameling van allerley bekende hoorens en schulpen, die in haar eigen kleuren afgebeeld zijn (kwarto, Amsterdam 1770-1774). | |||||||
[pagina 103]
| |||||||
Nadat betere sloten op alle deuren waren aangebracht, kwamen gelukkig ook de inderhaast in veiligheid gebrachte folianten uit de universiteitsbibliotheek terug, waaronder de elfdelige Atlas van Blaeu, die voor de diergeografie van groot belang is. Veel biologen haalden toen opgelucht adem, want formeel was het administratieve beheer van de Artis Bibliotheek sinds de eigendomsovername door de Gemeente en de Provincie Noord-Holland in 1939 nog steeds niet geregeld. Sinds de pensionering van Johanna Scheffer kwamen diverse medewerk(st)ers van de Universiteitsbibliotheek enkele dagen per week de meest noodzakelijke werkzaamheden uitvoeren. Toen de kostbaarste boeken uit de collectie onmiddellijk na de ontdekking van de diefstal naar de universiteitsbibliotheek werden afgevoerd, sloeg de biologen de schrik om het hart. Vooral de systematici, met name de medewerkers en studenten van het Zoölogisch Museum, beseften plotseling dat ze zonder de Artis Bibliotheek niet zouden kunnen werken. Dank zij de inspanningen van de hoogleraren Engel en Slijper (die respectievelijk bijzondere dierkunde en algemene dierkunde aan de Universiteit van Amsterdam doceerden) en Artisdirecteur E.F. Jacobi (die Sunier in 1953 was opgevolgd) kwam de Artis Bibliotheek in 1961 onder het beheer van het Zoölogisch Museum, waarvan prof. Engel directeur was. Het hoeft geen verwondering te wekken dat juist deze heren zich over deze kwestie bogen; zij maakten immers, samen met de bibliothecaris van de Universiteitsbibliotheek, de Commissie van toezicht op het beheer van de Artis Bibliotheek uit. Deze commissie had in 1959 Bijdragen tot de Dierkunde na een stilzwijgen van tien jaar nieuw leven ingeblazen. Hiermee was de belangrijke tijdschriftenruil als bron van acquisitie veilig gesteld. Het eerste dat Engel in 1961 als directeur van de bibliotheek deed, was weer een bioloog als bibliothecaris aanstellen; deze traditie is tot op heden gehandhaafd. De eer viel te beurt aan drs. Johan J. Frieswijk, die niet lang na zijn aanstelling hulp kreeg van een bibliotheekassistente. Het aantal bibliotheekgebruikers nam in die jaren snel toe, mede als gevolg van de openstelling van de ingang van de bibliotheek aan de straatzijde. Eindelijk werd toen ook een jaarlijks boekenkrediet toegewezen. Sedert 1939 bestond de enige geldbron voor de aankoop van boeken uit de verkoop van duplicaten. Aan het eind van de jaren vijftig werd zelfs de nog aanwezige voorraad van De Toerako's voor de spotprijs van f 100,- per stuk verkocht! Boekbinder Teunis Velthuis had ze knarsentandend en met bloedend hart ingepakt. Onder bibliothecaris Frieswijk werd de catalogisering van de overdrukken grondig aangepakt, met name die uit het legaat Weber. Veel lacunes die in de tijdschriftenseries waren ontstaan als gevolg van het onregelmatig verschijnen van Bijdragen tot de Dierkunde in de jaren vóór en na de crisis van 1939 konden alsnog opgevuld worden. Ook de uitbreiding van het ruilverkeer nam vanaf 1961 een grote vlucht. Frieswijk werd in 1964 opgevolgd door drs. Piet Tuijn. Onder Tuijn werd o.a. de conservering en catalogisering van de oorspronkelijke tekeningen uit de Iconographia zoologica ter hand genomen, mede dank zij de assistentie van Louise F. Dix-Bunck. De hulp van mevrouw Dix is ook voor ondergetekende, die in 1969 Piet Tuijn opvolgde, van grote betekenis geweest (ze was assistente van 1964 tot haar pensionering in 1987). In dit kader dient ook de deskundige boekbinder/restaurator J.A.M. (Hans) van Waard geroemd te worden, die in 1975 Velthuis opvolgde. Van Waard werd na zijn vertrek in 1980 opgevolgd door George A. Bokstijn, die tot op heden de restauratie en conservering van de vele daarvoor in aanmerking komende oude werken op zorgvuldige wijze ter hand neemt. Het 150-jarig bestaan van Artis in 1988, onder Artis-directeur dr. B.M. Lensink (die in 1973 Jacobi was opgevolgd), werd onder gunstige perspectieven gevierd. In dat jaar waren twee fraaie panden aan de Mauritskade, op een steenworp afstand van Artis (het voormalige Anatomisch-Embryologisch Laboratorium en het Laboratorium voor Tropische Hygiëne, beide van de Medische Faculteit) in gereedheid gebracht als nieuwe behuizing voor het grootste deel van het Instituut voor Taxonomische Zoölogie (Zoölogisch Museum).Ga naar eind37. Alleen de afdelingen Tentoonstelling en Entomologie en de bibliotheken zouden gevestigd blijven aan de Plantage Middenlaan. Als gevolg van de lang verbeide verhuizing van de afdelingen Vissen en Mollusken met hun omvangrijke alcoholcollecties werd het moge- | |||||||
[pagina 104]
| |||||||
lijk het hele fauna-gebouw een bibliotheekbestemming te geven. Zodoende kwam ook een eind aan de brandgevaarlijke situatie waarover het universiteitsblad Folia civitatis diverse malen berichtte. Tevens werd hiermee de oude wens van architect Salm en Artis-directeur Westerman vervuld om het hele gebouw tot bibliotheek te bestemmen. Immers, niet zonder reden sieren witte marmeren platen met daarin gegraveerd de namen van beroemde biologen in chronologische volgorde de voor- en achtergevel! Vanaf Aristoteles tot en met Isidore Geoffroy zijn dit auteurs waarvan de werken in de Artis Bibliotheek te vinden zijn.Ga naar eind38. Overigens was de oorspronkelijke ruimte uit 1868, bestaande uit een derde gedeelte van het fauna-gebouw, reeds een eeuw lang te klein voor de bibliotheek. De huidige collectie van de Artis Bibliotheek zou nochtans hoogstens tweederde gedeelte van het gebouw kunnen vullen. Daarom werd besloten om ook de nauwverwante collectie van de bibliotheek van het Instituut voor Taxonomische Zoölogie (Zoölogisch Museum), de z.g. ITZ-bibliotheek, in het fauna-gebouw onder te brengen. Hiermee kon tevens gehoor worden gegeven aan de wens tot grotere concentraties van bibliotheken binnen het universitaire bestel. In het kader van de TVC-operatie (Taakverdeling en Concentratie) van minister Deetman kwam in 1986 de bibliotheek van de Natuurwetenschappelijke Studiekring voor Suriname en de Nederlandse Antillen uit Utrecht naar Amsterdam. Besloten werd om ook deze collectie in het fauna-gebouw onder te brengen. Hiertoe diende het gedeelte van het gebouw dat nog bij Artis in gebruik was (het nachtdierenverblijf en de Artisklas, beide in de westvleugel op de begane grond) vrij te komen. Na diverse onderhandelingen met Artis en de gemeente (die sinds 1939 eigenaar was van het pand), verkreeg de Universiteit van Amsterdam dit rijksmonument in 1989 in eigendom. De nachtdieren verhuisden in februari naar het gebouw voor kleine zoogdieren, waar ze sindsdien bijna uitsluitend slapend te zien zijn. Overigens was de verplaatsing van de nachtdieren een welhaast noodzakelijke ingreep, aangezien vanuit het nachtdierenverblijf steeds allerlei ongedierte ontsnapte (kakkerlakken en muizen!), hetgeen een voortdurende bedreiging van de collecties inhield. Na de verhuizing van de nachtdieren diende het hele gebouw een grondige opknapbeurt en aanpassing aan de bibliotheekbestemming te ondergaan. | |||||||
De verbouwing in 1989In verband met het monumentale karakter van de leeszaal van de Artis Bibliotheek diende deze zoveel mogelijk onaangetast te blijven. Niettemin moesten enkele concessies worden gedaan in verband met de brandveiligheid en de klimaatbeheersing, o.a. nieuwe, beter brandwerende, glazen deuren; ook dienden enkele oude kasten op de gaanderij verwijderd te worden. Een voorstel van de Dienst Bouw en Huisvesting van de Universiteit om alle dakramen dicht te vloeren (argumentatie: dak eenvoudiger te isoleren en minder schadelijke invloed van ultraviolet licht) stootte op unaniem verzet. Het is namelijk juist de mooie lichtval, die de zaal zijn karakteristieke sfeer verleent.Ga naar eind39. Gelukkig werd dit voorstel ingetrokken; het dak werd van een extra isolatielaag voorzien en alle ramen werden dubbel beglaasd met UV-werend glas. Wat de klimaatbeheersing en luchtbehandeling betreft, hebben wijGa naar eind40. veel te danken aan de deskundige adviezen van dr. B.A.H.G. Jütte, medewerker van het Centraal Laboratorium voor Onderzoek van Voorwerpen van Kunst en Wetenschap. Het hele gebouw wordt beter geïsoleerd, waardoor temperaturen boven 22 graden Celsius in de zomer slechts bij hoge uitzondering kunnen voorkomen. Op de benedenverdieping zijn in de oost- en westvleugel ruime boekenmagazijnen (ca. 20×8 m) gesitueerd, ter herberging van het z.g. houthoudende deel van de collectie. Hier zijn de nog aanwezige ramen lichtdicht gemaakt waardoor de schadelijke invloed van licht, dank zij de verlichting met speciale TL-buizen die weinig UV uitstralen, tot praktisch nihil teruggebracht is. Mede dankzij de circulerende gezuiverde en ontzuurde lucht met een relatieve vochtigheid van ca. 55% zijn deze ruimtes ideaal voor het bewaren van boeken en tijdschriften van na 1850, waarvan het houthoudende papier thans door de verzuring van de lucht dreigt te desintegreren. Bijna de helft van het middengedeelte van de benedenverdieping wordt ingenomen door het nieuwe boekbind- en restauratie-atelier; het resterende gedeelte is gereserveerd voor de entree met bagagekluisjes, kantine en toiletblokken. In de | |||||||
[pagina 105]
| |||||||
Bibliothecaris Florence Pieters naast het borstbeeld van G.F. Westerman in de leeszaal van de Artis Bibliotheek. (Foto: Doriann Kransberg, Historisch-Topografische Atlas Gemeentearchief Amsterdam, 1989.)
vestibules bij de trapportalen zijn luchtbehandelingscellen gesitueerd. In de centrale zaal op de eerste verdieping is de gemeenschappelijke leeszaal met balie van de drie samenwerkende bibliotheken ondergebracht. Hier is ook een selectie van de meest geraadpleegde werken van de drie bibliotheken (ca. 400 m planklengte), benevens de tijdschriftendisplay opgesteld. De zalen aan weerszijde van de gemeenschappelijke leeszaal bevatten aan de oostzijde de nauwelijks veranderde leeszaal van de Artis Bibliotheek met ‘galerij 10’ op de tweede verdieping en aan de westzijde het boeken- en tijdschriftenmagazijn van de ITZ-bibliotheek, met ‘galerij 7’ op de tweede verdieping. De galerijen mogen overigens met het oog op eventuele verzakking niet meer dan 100 kg. per vierkante meter torsen. In februari 1990 werd het gebouw voorlopig opgeleverd. De inrichting van de drie bibliotheken eiste de eerste drie maanden van 1990 op. De eigenlijke Artis Bibliotheek is precies een jaar gesloten geweest. Niettemin hebben wij onze dienstverlening gedurende 1989 voor ca. 80% kunnen handhaven, aangezien een select deel van de totale collectie (300 m op een totaal van 2100 m) beschikbaar gehouden was voor raadpleging en eventuele uitleen. De hoofdlocatie gedurende 1989 was gevestigd in een geannexeerd gedeelte van de ITZ-bibliotheek, in het gebouw dat ooit de grote concertzaal van Artis herbergde en later het bevolkingsregister van de Gemeente Amsterdam, aan de Plantage Kerklaan naast de Artis-receptie. Hier waren de meest gevraagde lopende tijdschriften, het Biohistorisch Archief van prof. Engelen een kleine selectie boeken opgesteld (totaal 200 m). Voorts waren op diverse lokaties in de ITZ-gebouwen aan de Mauritskade collectieonderdelen tijdelijk ondergebracht. Het grootste gedeelte van de collectie was echter, zorgvuldig verpakt in genummerde verhuisdozen, bij het AMC (Academisch Medisch Centrum) naast geheime medische archieven ondergebracht. Thans behoort bijna alle verbouwings- en verhuisellende tot het verleden en kunnen wij u aan | |||||||
[pagina 106]
| |||||||
De leeszaal van de bibliotheek vlak vóór de verbouwing in 1989. Het olieverfportret van Linnaeus is een kopie van H. Hollander Czn uit 1853, naar het origineel dat zich thans in het Museum Boerhaave te Leiden bevindt. (Foto: L.A. van der Laan, Zoölogisch Museum, Universiteit van Amsterdam).
De boeken zijn naar grootte gerangschikt en de groene vilten valletjes, vastgezet met porseleinen knopjes, beschermen de boeken tegen stof. de rand van Artis, op Plantage Middenlaan 45, welkom heten in de locatie Plantagebuurt van de Centrale Facultaire Bibliotheek Biologie van de Universiteit van Amsterdam, waarin opgenomen de Artis Bibliotheek, de bibliotheek van het Instituut voor Taxonomische Zoölogie en de bibliotheek van de Natuurwetenschappelijke Studiekring voor Suriname en de Nederlandse Antillen. Wellicht zou het eenvoudiger zijn, het bibliotheekcomplex ‘Artis Bibliotheek sensu lato’ te noemen..... | |||||||
[pagina 107]
| |||||||
[Anne Mique Compier en Kristin Gerritsen werkten in de Artis Bibliotheek als stagiaires in het kader van hun opleiding, resp. aan de Algemene Hogeschool Amsterdam, Faculteit Informatie en Communicatie (Frederik Muller Akademie) en aan de Hogeschool Midden-Brabant, Academie voor Documentaire Informatieverzorging (ADI.).] Wij danken allen hartelijk voor de goede samenwerking. |
|