| |
| |
| |
Wat te verzamelen?
IV: Nederlandse wijsbegeerte
Bob de Graaf
Vele decennia lang heeft, ook onder intellectuelen, de opvatting geheerst, dat Nederland nauwelijks een noemenswaardige bijdrage tot de ontwikkeling van de wijsbegeerte heeft geleverd. Als obligate uitzonderingen, die de regel slechts bevestigden, werden dan de namen van Erasmus en Spinoza genoemd. Een analoog verschijnsel kan men - het zij terzijde opgemerktwaarnemen betreffende de nationale waardering voor de oudere Nederlandse componisten. Het lijkt wat goedkoop de belegen stelling van de ‘profeet in eigen land’ maar weer eens van stal te halen. Een vruchtbaarder verklaring zit hem, denk ik, in tweeërlei vormen van ontoegankelijkheid, die op zijn beurt weer leidt (men vergeve mij het gebruik van twee clichés zo vlak na elkaar) tot het klassieke ‘onbekend maakt onbemind’.
De eerste en wellicht de grootste belemmering vormt vermoedelijk de taal. Met slechts weinige uitzonderingen zijn filosofische verhandelingen van de beginperiode af tot de 19de eeuw toe in het Latijn geschreven. Beheerst men die taal onvoldoende en is de behandelde materie bovendien ook nog eens moeilijk, dan mag men met recht van ‘ontoegankelijk’ spreken.
Een tweede, meer letterlijke vorm van ontoegankelijkheid zou men kunnen omschrijven met de vraag: Hoe kom ik aan de boeken, aan de teksten? Daar gaat nog een andere vraag aan vooraf: Wie waren de wijsgerige auteurs en welke boeken hebben zij geschreven? Ik vermoed dat velen, daaronder begrepen beoefenaars van de wijsgerige discipline, hier met de mond vol tanden staan.
Mij meer in het bijzonder richtend tot de adspirant-verzamelaar van Nederlands filosofisch geestesgoed, wilde ik het eerst even over het struikelblok ‘Latijn’ hebben. Ik zou best een redelijk onderbouwd betoog willen en kunnen afsteken over het grote nut van meer en beter onderwijs in en voortgezette studie van deze ‘dode’ taal (het adjectief alleen al is in deze context minstens onhistorisch!), maar dat is hier buiten de orde. In de praktijk zal de vakman-wetenschapper zich vaak moeten behelpen. Hoe behelpt hij zich? Uiteraard met vertalingen, als die er zijn. Voorts met behulp van biografieën, monografieën, etc. (indien aanwezig) en tenslotte met de meer algemenere handboeken en naslagwerken op het terrein van de geschiedenis der wijsbegeerte. Wat deze laatste categorie betreft uiteraard dikwijls bij voorkeur met boeken die bepaalde afgebakende periodes, stromingen, volkeren e.d. behandelen. Op deze wijze wordt het werk van een bepaalde wijsgeer weliswaar niet onmiddellijk toegankelijk gemaakt maar het wordt minstens in een context geplaatst.
Dit gezegd zijnde blijft de vraag of de filosofisch-geïnteresseerde lezer van De Boekenwereld die vele boeken in het Latijn nu ook moet (zou kunnen) verzamelen. Ik persoonlijk vind van wel. Bij verzamelaars in Nederland bestaat op vrij grote schaal het misverstand dat men de boeken van zijn collectie ook daadwerkelijk van kaft tot kaft moet lezen. Waarom in vredesnaam? Geheel afgezien van de grote vreugde van het verzamelen op zichzelf zijn er meestal voldoende wèl toegankelijke bronnen om een bepaalde schrijver en zijn werk in een verband te plaatsen (zie hierboven) of zelfs met enige grondigheid te bestuderen. De tekst in oorspronkelijke vorm daarnaast te bezitten, behoeft daarbij geen puur-bibliofiele afwijking te zijn: Men kan zich goed voorstellen dat daaruit best nog enige wetenschappelijke winst kan worden gepuurd. Uit het volgende zal, naar ik hoop, enigszins blijken dat er bij dit onderwerp nog volop kan worden gepionierd. De echte collectionneur zal dat méér aanspreken dan het slaafs afdrentelen van regelmatig betreden paden.
Daarmee kom ik dan gelijk op het tweede punt: De verzamelaar komt hier zo goed aan zijn trekken juist ómdat het terrein nog maar zo oppervlakkig is verkend. Nu moet hij er letterlijk en figuurlijk zelf op uit. Hij moet trachten uit te vinden welke auteurs in Nederland (c.q. in de Nederlanden) wijsgerig werkzaam waren en
| |
| |
wat zij hebben gepubliceerd. Het treft dat daar verbazingwekkend weinig literatuur over bestaat. Het boek van J.P.N. Land, De wijsbegeerte in de Nederlanden ('s-Gravenhage 1899) was een alleszins verdienstelijke poging om de zaken op een rij te krijgen maar het is intussen verouderd. Het inmiddels ook reeds dertig jaar oude werk van F. Sassen, Geschiedenis van de wijsbegeerte in Nederland tot het einde der 19e eeuw (Amsterdam 1959) geldt nog steeds als toonaangevend, maar de schrijver heeft - hoe kan het anders? - de stof nog lang niet uitputtend behandeld. ‘The rest is silence’ zou men kunnen verzuchten, ware het niet dat er juist gedurende de laatste jaren een kentering ten goede is gekomen. Aan de Rotterdamse Erasmus Universiteit is sedert 1974 een Engelsman (!) verbonden, die de laatste tien jaar Nederlandse filosofie bestudeert en doceert, prof. Michael John Petry. Deze voert samen met zijn collega prof. J. Sperna Weiland de redactie over een nog maar net begonnen reeks die luistert naar de naam Geschiedenis van de wijsbegeerte in Nederland (Uitgeverij
Ned. vertaling van Erasmus' Colloquia. 1622.
Ambo, Baarn). De titel van deze serie is in zoverre wat misleidend dat men niet moet denken aan een nieuwe synthese of een nieuw samenvattend overzicht à la Sassen. Wat geboden wordt zijn Nederlandse of in het Nederlands vertaalde teksten van negentien verschillende wijsgeren van de 14de tot de 20ste eeuw, afgesloten door een registerdeel. Ter informatie: Bij het schrijven van deze bijdrage was krap de helft van de serie verschenen; de alleszins redelijke prijs per deeltje bedraagt f 24,50 en in een enkel geval f 27,50. Natuurlijk moet men het van harte toejuichen dat er wat dat betreft bij de bestudering van de Nederlandse wijsbegeerte op deze wijze weer wat nieuw leven in de brouwerij wordt gebracht. Het is dan ook volstrekt niet als een zure opmerking bedoeld als ik niettemin vaststel dat met deze super-bloemlezing uit het werk van negentien Nederlandse filosofen - vertegenwoordigd zijn o.a. Erasmus, Coornhert, Grotius, Vossius, Geulincx, Nieuwentijt, Hemsterhuis en Opzoomer - nog maar een topje van de ijsberg zichtbaar wordt gemaakt.
Zijn de hulpmiddelen om op dit terrein te gaan verzamelen dus nog zeer beperkt, het opzetten van een collectie van boeken van en over Nederlandse wijsgeren is stellig een dankbaar werk. De volgende vraag is dan of dit soort boeken nog betaalbaar zijn en (minstens even belangrijk) in voldoende mate aanwezig. Ik waag het erop beide vragen bevestigend te beantwoorden. Natuurlijk zijn er uitzonderingen die de regel bevestigen! ‘Erasmus’ is niet langer goedkoop (maar men kan de 17de- en 18de-eeuwse edities verzamelen in plaats van de contemporaine) en vandaag de dag een representatieve Spinoza-collectie op te bouwen evenmin. Teksten van Coornhert worden zeldzaam en zijn ook niet bepaald billijk. Maar daar tegenover staat dat er nog een mini-oceaan van zeer betaalbare boeken van wijsgeren van de tweede signatuur (of wel degelijk belangrijk maar nog onontdekt) op de geestdriftige verzamelaar ligt te wachten. Als die bovendien enige affiniteit tot het onderwerp heeft en zich er wat op inleest (daarmee zijn wij als gezien gauw klaar) en bovendien (maar dat behoort tot het ‘ABC of book collecting’) goede en complete exemplaren aanschaft, kan een alleraardigste collectie worden gevormd.
Tot slot van deze inleiding nog een woord
| |
| |
over de afbakening van het terrein. Dat is bij dit onderwerp nog niet zo'n gemakkelijke zaak. Het mag bekend worden verondersteld, dat gedurende de middeleeuwen maar ook nog geruime tijd daarna de grens tussen theologie en filosofie bepaald niet duidelijk is afgebakend. De ene discipline loopt in de andere over of is ermee vermengd. Een andersoortige vermenging is die van wijsbegeerte en de natuurwetenschappen (‘natural philosophy’) en dan heb ik het nog niet eens gehad over dat enorme complex dat wij gemakshalve aanduiden met de term ‘de occulte wetenschappen’; ook hier liggen talrijke dwarsverbindingen met de wijsbegeerte. Met andere woorden: Men komt er niet met de gangbare definitie, dat ‘moderne wijsbegeerte ontstaat op het ogenblik dat deze zich als afzonderlijke discipline van de godsdienst losmaakt’. (Winkler-Prins Encyclopedie).
De topografische afbakening van het onderwerp is uiteraard met de inhoud van deze bijdrage reeds gegeven. Het klinkt wat schools maar ik wil er wellicht ten overvloede nog op wijzen dat men vóór de Afscheiding ‘de Nederlanden’ moet lezen in plaats van ‘Nederland’. Of de adspirant-verzamelaar zich ook chronologisch dient te beperken? Ik denk dat hij dat zelf moet weten. Bovendien is het een bekend gegeven, dat, al verzamelend, in een collectie bepaalde zwaartepunten gaan ontstaan, die men dan desgewenst afzonderlijk verder kan uitbouwen.
Alvorens ik nu hieronder kom met enkele suggesties en met enkele rijtjes van namen van Nederlandse wijsgeren, die in mijn ogen ‘verzamelenswaardig’ zijn, denk ik dat het goed is er nog even op te wijzen dat de studie van de wijsbegeerte met name vanaf de 17de eeuw tot in onze tijd toe bij uitstek een academisch (universitair) gebeuren is geweest. Voor wie op dit terrein wil gaan verzamelen zou het dus zinvol zijn zich op de hoogte te stellen van de namen van de hoogleraren wijsbegeerte aan een bepaalde universitaire instelling verbonden en uiteraard of- en wat zij hebben gepubliceerd. Belangwekkend is ook wie bij hen op welk onderwerp promoveerde. Ik zou mij goed kunnen voorstellen dat ook dissertaties van dergelijke promovendi in een collectie als de beoogde niet zouden misstaan.
| |
De middeleeuwen
De bovengenoemde serie Geschiedenis van de wijsbegeerte in Nederland neemt de teksten op van drie middeleeuwse wijsgeren. De eerste is een zekere Van Brabant, die volgens het prospectus zou hebben geschreven over De eenheid van geest. Ik moet bekennen dat ik met deze aankondiging geen kant op kan en aangezien het deeltje nog niet is verschenen tast ik in het duister; het zal ongetwijfeld gaan om een uit het Latijn vertaald geschrift. De tweede tekst: Buridan, De ethiek behandelt het werk van de 14de-eeuwse denker Jean Buridan. Die geniet bekendheid als hoogleraar aan de Parijse Sorbonne. Hij is weliswaar geboren in Noord-Frankrijk (dat destijds in de invloedssfeer van de Lage Landen lag) maar hij leefde en werkte in Parijs. Het is daarom wat zonderling hem in de inleiding van de zojuist verschenen Ambo-uitgave niet slechts te verheffen tot Nederlands wijsgeer maar in één moeite door tot ‘de eerste filosoof in moderne zin’. Als de derde representant koos men voor Marsilius van Ingen (of Inghen), die weliswaar binnen het toenmalig bisdom Utrecht geboren werd maar die na een langdurige buitenlandse carrière in 1396 als hoogleraar te Heidelberg stierf. De titel van het aan hem gewijde deeltje luidt Kennis, wetenschap en theologie hetgeen eerder op een bloemlezing duidt. Mij ontbreekt de deskundigheid om vast te stellen of het middeleeuws denken in de Nederlanden inderdaad zo weinig heeft opgeleverd dat bij de bovengenoemde keuze sprake was van een verlegenheidssituatie. Toch zou binnen het bescheiden segment ‘middeleeuwen’, dacht ik, plaats zijn voor het werk van Jan van Ruusbroec (1293-1381), voor enkele teksten van Geert Groote (1340-1384) en zijn schrijvende medestanders en leerlingen van de Moderne Devotie. Ook valt nog te denken aan het werk van Dionysius van Rijckel (1402-1471), beter bekend onder de naam Dionysius Carthusianus). Deze
laatste, geboren in een gehucht bij het huidige Sint-Truiden in België leefde het grootste deel van zijn leven in het kartuizerklooster te Roermond. Hij heeft zich intens beziggehouden niet alleen met de theologische maar ook met de wijsgerigeen politieke vraagstukken van zijn tijd en zeer veel gepubliceerd.
| |
| |
| |
De renaissance
Getalsmatig kan men gedurende de periode van de renaissance in de Nederlanden al veel beter uit de voeten. Ik denk dan uiteraard aan het pedagogische en wijsgerige werk van Desiderius Erasmus (1469-1536) maar ook aan dat van zijn vriend Juan Luis Vives (1492-1540), weliswaar Spanjaard van geboorte, maar die het grootste deel van zijn leven in de Zuidelijke Nederlanden heeft doorgebracht. Bij de tweede generatie humanisten der Nederlandse renaissance verschijnen twee bekende namen: Dirck Volckertsz. Coornhert (1522-1590) en Justus Lipsius (1547-1606). Beiden publiceerden zij méér werk op wijsgerig terrein maar voor ons onderwerp zijn vooral beider ethiek naar stoïcijns model van belang: Coornherts Zedenkunst dat is wellevenskunste (1ste druk 1586, enkele malen herdrukt) en Lipsius' De constantia (1584, talrijke herdrukken en vertalingen onder meer in het Nederlands, Frans, Duits en Engels). Coornhert vertaalde bovendien Seneca in het Nederlands; Lipsius verzorgde verscheidene nieuwe tekstuitgaven van diens werk en schreef een inleiding op Seneca's stoïcijnse filosofie.
Een geheel aparte categorie vormen de pedagogische en dialectische werken van de Nederlandse humanisten. Met name de laatste zijn voor de 16de-eeuwse wijsbegeerte van belang. Dialectica, een begrip afkomstig van de middeleeuwse scholastiek, was gedurende de late middeleeuwen en de renaissance een der belangrijkste vakken van de zogeheten ‘artes liberales’ (vrije kunsten). Dialectica betekent letterlijk ‘disputeerkunst’ maar het begrip is veel ruimer. Door de humanisten wordt het hetzij gelijkgesteld met logica (en dan gedefinieerd als de kunst het ware van het onware te onderscheiden) hetzij geplaatst tegenóver de logica. In het laatste geval gaat het om de leer der waarschijnlijkheidsargumentaties (logische bewijsvoeringen), waarbij onder logica dan wordt verstaan òf de leer der bewijsvoering in het algemeen òf meer speciaal die van de zekerheidsredeneringen. De lezer die het nu wat ingewikkeld vindt worden - ikzelf heb het ook maar nagezocht - zou het samenvattend als volgt kunnen omschrijven: Dialectica is bij uitstek de kunst van het analytisch redeneren.
Onder de Nederlandse schrijvers van ‘Dialectica's’ moet in de eerste plaats Rudolphus Agricola (Roelof Huisman, 1443-1485) worden genoemd, één der prominente grondleggers van het humanisme ten noorden van de Alpen. Zijn beroemde De inventione dialectica werd voor het eerst in 1515 te Leuven gedrukt en het aantal herdrukken en bewerkingen beloopt vele tientallen. Het boek is gedurende de 16de eeuw niet alleen in de Nederlanden, maar ook in landen als Frankrijk en Duitsland buitengewoon invloedrijk geweest. Soortgelijke ‘Dialectica's’ (maar niet in dier mate succesvol) werden ook door andere Nederlandse humanisten der 16de eeuw geschreven. Ik noem hier (de opsomming is niet uitputtend!) de namen van: Georgius Cassander, Jodocus Clichtoveus, Joachim Fortius Ringelberg, Franciscus Titelmannus en Cornelius Valerius.
Abraham Johannes Cuffeler (ca. 1637-1694).
| |
| |
| |
De 17de eeuw
Als wij het hebben over de 17de-eeuwse wijsbegeerte in Nederland dient allereerst de naam van een Fransman te worden genoemd: René Descartes (1596-1650). Ondanks zijn Franse afkomst kan men om deze grote wijsgeer ‘niet heen’ en wel om tenminste drie redenen: Descartes woonde juist gedurende zijn twintig meest productieve jaren in ons land; vele van zijn werken (onder meer de eerste druk van zijn beroemdste werk, de Discours de la méthode, 1637), werden hier te lande uitgegeven; het Cartesianisme heeft vooral in Nederland een bijkans onafzienbare stroom van wijsgerige literatuur (voor en tegen) opgeleverd. Descartes en Baruch de Spinoza (1632-1677) worden niet geheel ten onrechte vaak in één adem genoemd, hoewel laatstgenoemde een generatie later werkzaam was: De invloed van het Cartesiaanse denken is op Spinoza's filosofie van grote invloed geweest. Ook Spinoza's optreden heeft geresulteerd in tientallen publicaties van vooren tegenstanders.
De eerste drukken van de belangrijkste teksten van beide wijsgeren zijn kostbaar, maar vooral in het geval van Descartes geldt dat wat latere herdrukken nog voldoende aan de markt komen. Op het gebied van de zeer vele mede- en tegenstanders van beide wijsgeren kan men nog te kust en te keur terecht. Om de lezer althans een beetje op het spoor te zetten geef ik hierbij een lijstje, zonder jaartallen of commentaar, van in mijn ogen belangrijke Nederlanders die het Cartesianisme en het Spinozisme aanhingen of er juist tegen in het geweer kwamen. De meerderheid hunner is 17de-eeuwer, een enkele vroeg 18de-eeuwse wijsgeer voeg ik voor de volledigheid toe; de volgorde is eenvoudig een alfabetische: Petrus van Andel - Balthasar Bekker - Cornelis Bontekoe - Johannes Bredenburg - Johannes Clauberg - Andreas Colvius - Abraham Johannes Cuffeler - Willem Deurhoff - Johannes Flenderus - Pontiaan van Hattem - Adriaan Heereboord - Abraham Heidanus - Adriaan Koerbagh - Frederik van Leenhof - Samuel Maresius - Lodewijk Meijer - Johan de Raey - Henricus Regius - Henricus Renerius - Antonie de Reus - David Scanderus - Martinus Schoockius - Johannes Schotanus - Wolpherdus Senguerdius - Carolus Tuinman - Lambert van Velthuijsen - Gerard de Vries - Christophorus Wittichius - Ludovicus Wolzogen.
Een groot aantal van deze en andere namen vindt men terug in het voor deze stromingen onmisbare standaardwerk van C. Louise Thijssen-Schoute, Nederlands Cartesianisme (Amsterdam 1954). Voor Spinoza en het Spinozisme moet men in eerste instantie helaas nog terugvallen op het wat verouderde werk van A. van der Linde, Benedictus Spinoza. Bibliografie ('s-Gravenhage 1871).
Als wij het hebben over de 17de-eeuwse Nederlandse wijsbegeerte is, begrijpelijkerwijze, de kous met het Cartesianisme en het Spinozisme nog niet af. Ook naast deze belangrijke stromingen is er in onze Gouden Eeuw nog van alles aan de hand. Daar ik mij binnen de mogelijkheden van een bijdrage als deze noodzakelijkerwijze sterk moet beperken noem ik tenslotte nog de namen van slechts vijf Nederlanders die voor de 17de-eeuwse wijsbegeerte van grote betekenis zijn geweest. In de eerste plaats vermeld
Portret van Hugo de Groot door W. Delff naar M. Miereveld uit Grotius' Annales. (1657)
| |
| |
ik Hugo de Groot (Grotius, 1583-1645), ‘het orakel van Delft’, wiens bijdragen op het gebied van het (internationaal) recht en de staatsfilosofie van grote betekenis waren. Bij De Groot denkt men natuurlijk in de eerste plaats aan zijn De iure belli ac pacis (1625, zeer vele herdrukken en vertalingen) maar Grotius heeft méér geschreven dat sterk tegen de wijsbegeerte ‘aanleunt’, -men denke slechts aan zijn vrij talrijke irenische verhandelingen. Dan is er Franco Burgersdijek (1590-1635), nu vrijwel vergeten, maar wiens Idea philosophiae naturalis (1622), Idea philosophiae moralis (1623) en Institutiones logicae (1626) vooral voor het wijsgerig onderwijs van belang zijn geweest. De drie genoemde titels zijn vele malen herdrukt. In deze korte opsomming mag ook de naam van Arnold Geulincx (1624-1669) niet worden vergeten. Het zogenaamde ‘occasionalisme’ van deze Antwerpenaar was van invloed op Descartes, Spinoza en vele anderen. Ook een Zuidnederlander was Franciscus Mercurius van Helment (1618-1699, de grondlegger van de zogeheten ‘monadenleer’. Tenslotte noem ik Pierre Bayle (1647-1706), opnieuw een Fransman die een groot deel van zijn leven in Nederland heeft doorgebracht. De enorme invloed van zijn befaamde Dictionnaire historique et critique (eerste druk Rotterdam 1695-'97, 2 delen; verschillende herdrukken) op het contemporaine denken en op de filosofie van de latere Verlichting is welbekend.
| |
De 18de, 19de en 20ste eeuw
Geen vakfilosoof zijnde zou ik niet graag beweren dat de Nederlandse bijdragen tot de filosofie in deze drie eeuwen van minder belang waren. Wèl meen ik te mogen stellen dat hun productie veel minder ‘uitstraling’ had naar de rest van Europa dan in beide voorafgaande eeuwen. Een verklaring zou hierin kunnen liggen dat gaandeweg steeds meer in de volkstaal (of in het Frans) wordt gepubliceerd, terwijl het Latijn jaren lang het Esperanto van de ‘République des Lettres’ is geweest, hetgeen de internationale toegankelijkheid van de teksten uiteraard bevorderde. Maar laat ik mij niet inlaten met verdere speculaties, vooralniet waar het het kwalitatieve aspect betreft. Dat ook de (weinige) handboeken ons in de steek laten, althans goeddeels, zou de adspirant-verzamelaar kunnen inspireren tot eigen onderzoek. Dat daarbij nog belangwekkende
Amsterdamse uitgave van de Ethica van Arnold Geulincx.
figuren en boeken boven water komen, lijkt bepaald niet uitgesloten.
Bekende namen uit de Nederlandse wijsbegeerte van de 18de eeuw zijn die van Willem Jacab 's Gravesande (1688-1742), die voornamelijk gekend is als natuurkundige maar die ook belangwekkende filosofische werken op zijn naam heeft staan en die van Bernard Nieuwentijt (1654-1718). De laatste publiceerde al enkele kleinere werken aan het einde van de 17de eeuw, maar zijn twee belangrijkste wijsgerige bijdragen verschijnen aan het begin van de 18de eeuw: Het regt gebruik der wereltbeschouwingen (1714) een theologisch werk, en Gronden van zekerheid of de regte betoogwijze der wiskundigen (1720, postuum verschenen). De beide boeken vonden algemene bijval, werden verschillende keren herdrukt en ook in het Frans en in het Engels vertaald.
| |
| |
Later in de 18de eeuw is het werk van Frans Hemsterhuis (1721-1790) invloedrijk geweest. Tijdens zijn leven verscheen een aantal van zijn werken in een kleine oplage (‘luxe-drukken’ die naar men zegt door de auteur zelf werden gefinancierd), maar zijn denken heeft vooral verschillende schrijvers van de Duitse romantiek (Herder, Schlegel, Novalis, Jean Paul) sterk beïnvloed. Gedurende de 19de eeuw verschenen vier verschillende uitgaven van Hemsterhuis' Verzamelde werken.
Toonaangevend gedurende de eerste decennia van de 19de eeuw was het werk van Philip Willem van Heusde (1788-1839). Zijn publicaties waren zeer invloedrijk en ook voor de pedagogie van belang. Later gedurende dezelfde eeuw wordt Cornelis Willem Opzoomer (1821-1892), van huis uit jurist, door tal van filosofische werken bekend. Zijn tijdgenoot Jacobus Moleschott (1822-1893), medicus en fysioloog, deed zich kennen als een vrijzinnig en controversieel wijsgeer door zijn in het Duits verschenen publicatie Kreislauf des Lebens (1852).
Wij naderen het eind van ons verhaal. Op de overgang van de 19de en 20ste eeuw is G.J.P.J. Bolland (1854-1922) zeer invloedrijk geweest, zij het dat zijn wijsgerig werk niet onomstreden bleef. Met het noemen van namen als die van H.J. Betz, J.H. Gunning, J.D. Bierens de Haan, H.J. Pos en F.L.R. Sassen naderen wij dan onze eigen tijd.
| |
Slotopmerking
Nederland is en was ook in het verleden geen eiland. Waar ‘wij’ vooral gedurende de 17de en een deel van de 18de eeuw dé grote boekenproducenten van Europa waren, ligt het voor de hand dat hier te lande een groot aantal boeken van buitenlandse wijsgeren verschenen. Die teksten hebben uiteraard ook Nederlandse filosofen beïnvloed. Men denke slechts aan Hobbes en Bacon in de 17de en aan Locke en Christian Wolf in de 18de eeuw.
Nu denk ik dat het hek een beetje van de dam zou zijn als men ongenuanceerd alle in Nederland verschenen wijsgerige werken zou willen verzamelen. Anders ligt het als men zou overwegen ook Nederlandse vertalingen van werk van buitenlandse filosofen in een collectie onder te brengen; daar zijn best goede argumenten voor aan te dragen. Het voorgestelde verzamelgebied lijkt uitgestrekt, boeiend en vol van aantrekkelijke mogelijkheden. Wat wil een adspirant-verzamelaar nog meer?
|
|