Uit de tijdschriften
Aflevering 47 van de The Map Collector is gewijd aan cartografische collecties in Nederlandse bibliotheken. Het fraai geïllustreerde nummer bevat een artikel van Marc Hameleers over bewaard gebleven koperplaten uit de 17de en 18de eeuw. Kees Zandvliet geeft een overzicht van het belangrijke cartografisch materiaal in het Rijksarchief, Dirk de Vries beschrijft de geschiedenis van de cartografische collectie van de UB Leiden en Roelof Oddens behandelt de collectie van het Geografisch Instituut in Utrecht.
Het onderzoek naar leesgezelschappen en leesmusea staat al lange tijd in de belangstelling bij neerlandici en boekhistorici. In Holland, regionaal-historisch tijdschrift 21 (1989) 3 levert Dini M. Helmers een bijdrage met haar artikel over Het Vrouwenleesmuseum in Amsterdam, 1877-1966. Het Leesmuseum voor Vrouwen is ontstaan in de periode van de eerste feministische golf. Vrouwen uit de gegoede stand wilden zich informeren over wat er zich in de wereld afspeelde en hadden daarom behoefte aan een eigen bibliotheek en conversatiezaal. Dini Helmers beschrijft de geschiedenis van dit leesmuseum waarbij ze veel aandacht schenkt aan de relatie met de vrouwenbeweging. Ze beschrijft de sociale achtergrond van de leden en geeft in de alinea's over het aanschafbeleid aardige voorbeelden van discussies binnen de boezem van het gezelschap over Zola (er mag wel een boek van deze schrijver aangeschaft worden maar het moet een van zijn minst ‘aanstootelijke’ zijn want deze auteur heeft ‘niet zo onmiddellijk toegang tot onze vrouwenhof’) en tijdschriften als De Dageraad en Theosophia. Een veel kwaadaardiger vorm van censuur beschrijft Greetje Heemskerk in Literatuur 6 (1989) in een artikel Aanstootelijk voor de eerbaarheid: gemeentelijk toezicht op leesbibliotheken. De leesbibliotheken waren in Nederland de enige bibliotheken die op commerciële basis werkten en dus nauwlettend rekening moesten houden met de wensen van het publiek. Naast detectives, wildwestromans en liefdesromans in de trant van Courths-Mahler werden ook z.g. ‘realisten’ in de collectie opgenomen. Vanaf 1930, toen in Amsterdam het Rijksbureau betreffende de bestrijding van den handel in vrouwen en kinderen en van de handel in ontuchtige uitgaven werd opgericht, kregen de leesbibliotheekhouders steeds vaker problemen met
de zedenpolitie. In een aantal gemeenten werd zelfs een extra bepaling ten aanzien van de leesbibliotheken aan de Algemene Politieverordering toegevoegd en mocht geen enkel boek zonder toestemming van de burgemeester verhuurd worden. In Limburg werd door de katholieke kerk tegen de leesbibliotheken gepreekt. In 1937 richtten enkele katholieken de Informatie-Dienst Inzake Lectuur (Idil) op die van elk boek een kwalificatie gaf. Na de Tweede Wereldoorlog werden conflicten tussen leesbibliotheekhouders en gemeentebesturen juridisch uitgevochten.
In De 19de eeuw 13 (1989) wijst Sv. E. Veldhuijzen in een artikel Nogmaals: Uit de werkplaats van het project Brinkman 1801-1832 op het belang van een grondige bestudering van overheidsmaatregelen met betrekking tot de boekhandel als men de Nederlandse boekenproductie tussen 1801 en 1832 zo nauwkeurig mogelijk wil beschrijven. In de periode 1806-1814 was de boekhandel onderworpen aan de Franse wetgeving. Belangwekkende gegevens moeten zich bevinden in het archief van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Gedurende de jaren 1814-1817 moesten alle gedrukte werken in drievoud aan het Departement van Binnenlandse Zaken gezonden worden. De inzendingen werden gepubliceerd in de Nederlandsche Staatscourant. Vanaf 1817 moesten nieuwe uitgaven in drievoud worden ingezonden bij het gemeentebestuur ter doorzending naar Binnenlandse Zaken. Gemeentebesturen legden vaak een eigen admmistratie aan van de aangeboden drukwerken. De ingezonden boeken zijn door Binnenlandse Zaken later alle aan de Koninklijke Bibliotheek overgedragen. Autopsie van de in de KB bewaarde exemplaren is dus bij bibliografisch onderzoek belangrijk. In Quaerendo 18(1988)4 vervolgt Jos A.A.M. Biemans zijn onderzoek naar de 17de-eeuwse boekenverzamelaar Peeter Oris. Uit de collectie van deze Antwerpse kunsthandelaar zijn nu acht handschriften en tien gedrukte boeken teruggevonden. Biemans bespreekt het opmerkelijke exlibris van Peeter Oris, waarvan de rand eerder gebruikt werd op de titelpagina van De Triumphe van Antwerpen (Antwerpen, 1550) en waarop met rode inkt gedrukt staat ‘Desen Boeck hoort toe Peeter Oris’.
Een opmerkelijke vondst is een exemplaar van Jan van der Noot, Cort begrijp der XII boeken Olympiados (Antwerpen, 1579) in de Leidse UB. Hierin zit een extra gedrukt blad met twee gedichten gericht aan ‘Den Seer Cloecksinnigen ende Yuerighe Lief-hebber der Bibliotheque Petrus Oris’. Biemans maakt aannemelijk dat de Antwerpse kanunnik Aubertus Miraeus de auteur van deze verzen is. Prof. Gumbert ontdekte in de Lessing J. Rosenwald Collection te Washington twee delen door Jacob Bellaert in Haarlem gedrukte incunabelen die blijkens de aantekeningen afkomstig zijn uit de bibliotheek van Peeter Oris.
A.A. Boers