Marginaliën
La déférence
De bloeitijd van grote antiquariaten in Nederland ligt - men kan moeilijk anders beweren - vóór de tijd van de fusies en bedrijfsconcentraties. Onderzoek in Amerika en Europa heeft duidelijk gemaakt, dat de vele fusies vrijwel nergens tot de resultaten hebben geleid die theoretici ervan verwachtten. Men krijgt sterk de indruk, dat het streven naar macht van enkelen over velen een belangrijkere drijfveer is in zulke ontwikkelingen, dan economische, laat staan sociale overwegingen, al worden deze laatste motieven bij voorkeur geëtaleerd.
Hoeveel komische verhalen men ook kan horen en - indien men enige ervaring heeft op dit gebied - zelf kan opdissen over de bureaucratie en verambtelijking die bij grote concentraties de door synergie verkregen voordelen niet alleen te niet doen, maar zelfs ruimschoots in negatieve richting ombuigen, het is niettemin niet zo, dat voorheen in de nog kleine aparte bedrijven alles altijd even pragmatisch en economisch werd uitgevoerd. Ook in die situatie werd dikwijls tijd en geld vermorst en de vraag rijst onmiddellijk, waarom dat bij kleinschaligheid als minder ernstig wordt ervaren dan in het grote verband van een concern, terwijl de direct daaropvolgende vraag die rijst, luidt: en waarom deed men er in kleiner verband van tijd tot tijd weer eens iets aan en ziekt het in de grootschaligheid dikwijls zò lang door, dat de weg naar de ondergang - of tenminste de neergang - niet meer te verlaten lijkt?
Wellicht moet men het antwoord zoeken in de schaalgrootte, waarbij in het kleinere, overzichtelijker verband de verhoudingen tussen de mensen en de fundamentele solidariteit met elkaar sterk afhankelijk is van improvisatie, persoonlijke benadering, inclusief steviger directe confrontaties, maar ook humor, welke een sterke lotsverbondenheid markeren, terwijl bij de grootschaligheid institutionalisering van de verhoudingen en formalisering de intrigue en het eigenbelang méér kansen bieden, er minder ruimte is voor solistische ontplooiing en collectieve beslissingen dwingen tot diplomatieke manoeuvres en onoprechtheid t.o.v. elkaar, waardoor dikwijls een sfeer wordt geschapen die men kent van de politiek en waarvan de rechtgeaarde burger juist zo'n afkeer heeft.
Toen Martinus Nijhoff nog een kleine, zelfstandige onderneming was met minder dan veertig mensen in dienst, heersten er evenzeer komische en soms ook wel ergerniswekkende misstanden, die van tijd tot tijd tot hevige botsingen leidden, meestal tot groot vermaak van de jongeren en soms niet geringe schaamte van de ouderen.
Een van de aardigste ‘misstanden’ was het eigen kappersbedrijf dat in de loop der jaren was ontstaan op de tijdschriftenzolder. Op die zolder zwaaide de heer Krijgsman de scepter. Hij was, vóór hij bij Nijhoff kwam, kapper geweest en dat kwam de heer H.E. Kern, hoofd van het antiquariaat, erg goed van pas, want hij had een broertje dood aan zichzelf scheren. Hij deed 's morgens na binnenkomst eerst de post, belde dan naar de zolder en zei slechts: ‘Ik kom’. De tijd die hij nodig had om de nauwe trappen naar de zolder te bestijgen, was voor Krijgsman net genoeg om stoel en bakje heet water klaar te zetten. Tussen de tijdschriftenstellingen werd de heer Kern dan ingezeept en geschoren. Wouter Nijhoff Pzn liet zich door Krijgsman alleen knippen. Hij belde als het weer zover was, eveneens naar de zolder, maar zei niet ‘Ik kom’, maar ‘Kom je!’ Krijgsman kwam dan met zijn kappersdoos de zoldertrap af en stelde zich op in de directie-spreekkamer, waar Wouter Nijhoff Pzn werd geknipt. Daarbij had Krijgsman de beschikking over een grote fles heerlijk haarwater, die, als hij opraakte, op kosten van Nijhoff door een nieuwe werd vervangen.
De mensen die op het antiquariaat werkten waren uiteraard zeer vertrouwd met deze ceremoniën, want de zoldertrap kwam uit achter in de cataloguskamer van het antiquariaat en Wouter Nijhoff Pzn en Kern deelden de aangrenzende kamer waarvan de deur vrijwel altijd open stond. Geen van de antiquariaatsmedewerkers ging dan ook ooit naar een reguliere kapper. Krijgsman knipte ons voor de prijs van één gulden op zolder. Er was een ingenieuze bel aangelegd die even tingelde zodra er iemand - en dat kon tenslotte de heer Kern, onze ‘baas’ wel zijn - de trap beneden begon te bestijgen. Dan moest je met wit laken om en met half geknipt hoofd achter de tijdschriftenstellingen duiken en wachten op een teken dat de kust weer veilig was. We werden allemaal - want democratisch was Krijgsman - besprenkeld uit de fles van mijnheer Nijhoff, die telkens na zo'n aderlating weer met water werd aangevuld, zodat hij niet te snel leeg zou zijn en daardoor argwaan zou wekken. Deze folklore bleef lang in stand, tot Krijgsman op een daghij was al gepensioneerd maar kwam nog wel regelmatig knippen - terwijl hij Wouter Nijhoff Pzn knipte in elkaar zakte en binnen enkele ogenblikken overleed.
Henri Mayer was een andere oudere heer, rond wie altijd veel opwinding plaatsvond. Hij was toen nog hoofd van de boekwinkel - ‘het sortiment’ heette die bij Nijhoff- en stelde aan de medewerkers verschrikkelijk hoge eisen. Hij ging als een bulldozer rond, gooide en duwde iedereen die in de weg liep opzij, maar wist krachtige tegenspraak te waarderen. Ik heb hem eenmaal, toen ik zelf nog jongste bediende bij Nijhoff was, en hij weer eens achter mij langs wilde en me opzij trachtte te duwen tussen mijn achterwerk