Herinneringen van een bibliothecaris 17
Ingemetselde boeken
H. de la Fontaine Verwey
Over verstopte en veel later weer te voorschijn gekomen boeken valt heel wat te vertellen, van de Rollen van de Dode Zee en de gnostische bibliotheek van Nag Hammada, tot de Nederlandse ‘ketterse’ boekjes uit 1560-64 die onlangs werden gevonden bij de restauratie van een oud huis in Delft.
Er zijn zelfs boeken die uitdrukkelijk bedoeld waren om verstopt te worden. Een typisch voorbeeld daarvan zijn de Franse ‘bibles de chignon’, bijbeltjes in miniatuur-formaat, die protestantse edelvrouwen in hun kapsel staken. In het algemeen werden kleine formaten dikwijls gebruikt om de kans op ontdekking te verkleinen. Dit was b.v. het geval met de liedboeken van geheime secten, zoals het ‘Huis der Liefde’ en de volgelingen van David Joris, die in zeer klein oblong formaat verscheen.
Niet alleen in muren verborg men in Alva's tijd gevaarlijke boeken. Uit die periode is o.a. een protestants bijbeltje bewaard dat blijkens een oude inscriptie in tijden van vervolging in een ‘spreeuwhuysken’ verstopt werd. En dan is er het roerende geval van de vrouw die op de vlucht naar Engeland met haar pasgeboren kind haar bijbel verborg onder haar borsten zodat enkele bladen onleesbaar werden door het zog.
Zoals men weet, sloot de vondst in Delft aan bij een dergelijke ontdekking die in 1896 plaats had bij de restauratie van de toren in Boskoop. Daarbij ging het om boekjes van ca. 1566-67. Het is hier niet de plaats beide vondsten te bespreken of te vergelijken. Verheugend is het echter te kunnen vaststellen dat de Nederlandse bibliografie in de periode tussen Boskoop en Delft opmerkelijke vorderingen gemaakt heeft. Immers, in 1896 diende de Leidse kerkhistoricus Acquoy een moeizame studie te ondernemen om de Boskoopse boekjes te identificeren. Nu had de deskundige van de Koninklijke Bibliotheek, die zo gelukkig was de boekjes te kunnen kopen, slechts Paul Valkema Blouws bibliografie 1541-1600 (geplaatst op de Amsterdamse UB) te raadplegen om de betekenis van de nieuwe aanwinsten vast te stellen.
In de lange jaren dat ik mij bezig heb gehouden met de studie van de clandestien gedrukte religieuze en politieke boeken uit de tijd van het voorspel van de tachtigjarige oorlog, droomde ik er wel eens van getuige te mogen zijn van een vondst van ‘ingemetselde boeken’. Twee malen is die droom in vervulling gegaan. Daarbij ging het echter niet om onbekende drukken of bijzonder zeldzame exemplaren. De eerste maal leek het zelfs heel anders uit te pakken, althans voorlopig. Hierover gaat het volgende verhaal.
In het midden van de jaren dertig verscheen er op de Groningse UB een landbouwer uit het Hogeland, die met de nodige omhaal van woorden kwam vertellen dat hij bij herstelwerkzaamheden aan zijn boerderij een ingemetseld boekje had gevonden. Mijn verwachtingen waren begrijpelijkerwijze hoog gespannen. Wat zou het zijn: een onbekende Emdense druk, een psalmboek uit Vianen, een bijbel uit Steenwijk? Niets van dit alles! De boer kwam te voorschijn met een Leids drukje van 1637, waarin een pleidooi gehouden werd tegen de heksenvervolgingen. Leek er, althans voor die tijd, een ongevaarlijker onderwerp te bedenken? Waarom zou juist dit ‘verlichte’ boekje verstopt zijn? Daarvoor kon ik geen enkele reden bedenken. Dit zei ik dan ook tegen de boer. Om hem niet te ontmoedigen werd het boekje gekocht door de UB, waar het niet aanwezig was. Ik legde het terzijde en dacht er verder niet aan.
**
Een kwart eeuw later, toen ik verdiept was in een studie over geheel andere onderwerpen, kwam ik toevallig de titel tegen van het boekje van de Hogelandster boer: Ondecking van tovery door Reginald Scot. Tot mijn verrassing bleek me dat dit boek destijds in Engeland maar ook in ons land veel onrust teweeggebracht had. Daarin moest de verklaring schuilen van de inmetseling.
‘Men kan niet genoeg herhalen, hoe belang-