Boekencensuur en drukpersvrijheid was ook het thema van de negende ‘Anglo-Dutch Historical Conference’, een periodieke ontmoeting van vooraanstaande Engelse en Nederlandse historici, die in 1985 te Londen werd gehouden. De lezingen van dit symposium die, gelijkelijk verdeeld over Engeland en Nederland, de periode van de vroege 16de eeuw tot en met de Tweede Wereldoorlog behandelden, zijn nu gepubliceerd in de reeks ‘Britain and the Netherlands’. Vanwege de ruimte wil ik mij hier beperken tot de Nederlandse bijdragen.
H.F.K. van Nierop beschrijft hoe in de 16de eeuw als gevolg van de centraliserende tendenzen van de Habsburgse monarchie de banden rond het boekbedrijf steeds strakker werden aangehaald, zowel op het gebied van de preventieve als repressieve censuur. Het is een ontwikkeling die nauw samenhangt met het optreden tegen de ketters, want de drukpers was hèt wapen bij uitstek van de Hervorming. Dat desondanks toch veel verboden publicaties verschenen, kwam omdat drukkers en boekverkopers (‘bookmen’ schrijft de auteur steevast) er op allerlei manieren in slaagden de censuur te omzeilen, maar ook omdat de feitelijke uitvoering van de censuur door de locale autoriteiten nogal eens werd verwaarloosd of zelfs bewust belemmerd.
In een bijdrage over censuur in de Noordelijke Nederlanden gedurende de 17de eeuw stelt S. Groenveld dat, ondanks de verbrokkelde staatkundige gesteldheid en het ontbreken van een staatskerk in de Republiek wel degelijk sprake was van overheidscensuur. In talloze verordeningen van zowel de Staten-Generaal als de gewestelijke en stedelijke autoriteiten werd de druk en verspreiding van ‘sediteuze boeken’ verboden. In de praktijk beperkte de censuur zich echter vooral tot aanstootgevende publicaties op kerkelijk en politiek gebied en hing bovendien veel af van de omstandigheden van het moment, waardoor de Nederlandse situatie in deze periode toch vrij gunstig afsteekt bij die in andere landen.
Dat er zoiets bestaat als vrijheid van drukpers is een notie die pas dateert uit de 18de eeuw. A.H. Huussen jr. behandelt - na een behartenswaardige inleiding over vrijheid van drukpers en censuur in heden en verleden - de ontwikkelingen t.a.v. de drukpersvrijheid in de turbulente overgangsperiode van Republiek naar Koninkrijk (1780-1810). De vrijheid van drukpers werd voor het eerst vastgelegd in een ontwerp constitutie voor de Bataafse Republiek van 1796, maar politieke instabiliteit zorgde weldra voor nieuwe beperkingen, culminerend in de strenge censuur na de inlijving door Napoleon. Belangrijker op de lange termijn was volgens Huussen de scheiding tussen uitvoerende en rechterlijke macht die in deze periode werd ingevoerd, waardoor de willekeur van de overheidscensuur tot op zekere hoogte werd beperkt.
De pershistoricus H.J. Scheffer beschrijft in welke mate de uitgevers en eigenaars van kranten gedurende de 19de en eerste helft van deze eeuw invloed uitoefenden op de redactie van het nieuws. Zowel de maatschappelijke verzuiling als commerciële belangen beperkten de bewegingsruimte van de journalisten. Een gunstige uitzondering was de Nieuwe Rotterdamsche Courant, waarvan de redactionele onafhankelijkheid in 1907 statutair werd vastgelegd. Dat de journalistieke vrijheid echter ook bij de NRC zijn beperkingen kende, blijkt uit het ontslag in 1936 van de correspondent buitenland M. van Blankenstein, die zich naar de mening van de eigenaars te kritisch had betoond t.o.v. Hitler-Duitsland. Scheffer is overigens niet erg optimistisch dat een dergelijk voorval, ondanks moderne ‘redactie-statuten’, in onze tijd niet meer zou kunnen voorkomen.
De laatste Nederlandse bijdrage in deze bundel is van de hand van R.A.H. Vos en gebaseerd op diens vorig jaar verschenen proefschrift Niet voor publicatie. De legale Nederlandse pers tijdens de Duitse bezetting. Vos onderscheidt in de houding van de Duitsers tijdens de Tweede Wereldoorlog drie fasen. Na een periode van ‘gentle persuasion’ (mei 1940 - juni 1941) werd de pers na de Duitse inval in Rusland blootgesteld aan een gedwongen nazificatie. De ommekeer in de oorlog in de loop van 1943 maakte de pers vervolgens steeds meer tot een verlengstuk van de Duitse propaganda. Door reorganisaties èn papierschaarste waren vele kranten en tijdschriften toen al van het toneel verdwenen. Opmerkelijk is dat de totale oplage van de resterende kranten in juli 1944 hoger was dan die aan het begin van de oorlog, al betekende dit geenszins dat de bezetter erin was geslaagd de bevolking voor de nationaal-socialistische zaak te winnen.
Too mighty to be free is een bijzonder aantrekkelijke en gevarieerde bundel waarin verschillende aspecten van de drukperscensuur in Groot-Britannië en Nederland aan bod komen. Het boek is tevens een bewijs van de groeiende belangstelling van historici voor het boekbedrijf in Nederland. Wie weet waagt nu, bijna 200 jaar na de baanbrekende dissertatie van J.T. Bodel Nijenhuis over dit onderwerp, iemand zich ook nog eens aan een modern standaardwerk over censuur en vrijheid van drukpers in de Nederlanden.
P.G. Hoftijzer