Berichten
Driehonderd jaar boekschrift in beeld
Tien Europese landen waren vertegenwoordigd op het eerste colloquium van paleografen, dat in 1953 in Parijs was bijeengeroepen. Eensgezind stelden zij vast dat alleen een overzicht in de vorm van foto's en beschrijvingen van alle bewaarde handschriften waarvan het tijdstip of de plaats van vervaardiging kon worden vastgesteld, een solide grondslag kon bieden voor de studie van de ontwikkeling van het boekschrift in de middeleeuwen.
Hoe een dergelijk apparaat er precies uit zou moeten zien leek van later zorg. Over de begrenzing in de tijd bestond geen eenstemmig oordeel, zodat sommigen meenden door te moeten gaan tot het jaar 1500, anderen tot 1550 of zelfs 1600. Wat er moest gebeuren met handschriften die alleen konden worden gelokaliseerd, bleef onduidelijk. Ook over het soort op te nemen handschriften kon men van mening verschillen, al stond vast dat het vooral ging om het boekschrift, zodat archiefmateriaal in principe buiten beschouwing bleef. Zelfs kon men twisten over wat in dit kader nu precies als een gedateerd stuk moest worden beschouwd. Sommige handschriften geven in de colofon expliciet de plaats en datum van voltooiing, al dan niet met naam van de schrijver, andere geven alleen een jaartal. Weer andere zijn impliciet bij benadering naar de tijd te bepalen, bijvoorbeeld omdat een lijst van bisschoppen of vorsten bij een bepaalde naam afbreekt. De opvattingen van toen lieten dus ruimte voor allerlei meningsverschillen. Gelukkig heeft men die toen en ook later niet uitgevochten. Want het resultaat zou dan ongetwijfeld geweest zijn dat de hele onderneming enorm was vertraagd. In plaats daarvan ging men eenvoudig aan het werk.
Nu, vijf en dertig jaar later, is er alle reden om dit feit in ons land nog eens te herdenken. Want in 1988 werd het projekt voor wat Nederland betreft, voorlopig voltooid. De Leidse hoogleraar J.P. Gumbert publiceerde een catalogus in twee kloeke banden, één deel tekst en één deel platen, van de middeleeuwse boekhandschriften in Nederland waarvan de datum van voltooiing met zekerheid of een grote mate van waarschijnlijkheid vaststaat. Hij voltooide daarmee het werk van zijn voorganger G.I. Lieftinck, die in 1964 een eerste deel, eveneens in twee banden, verzorgde.
Vooral naar Gumberts voortzetting is in vakkringen hier te lande met spanning uitgekeken. Want die zou de handschriften omvatten die in de Noordelijke Nederlanden of - om preciezer te zijn - binnen de huidige Nederlandse staatsgrenzen zijn geschreven. Het spreekt vanzelf dat daarmee ook een overzicht in de vorm van platen en beschrijvingen zou komen van de meeste gedateerde Noordnederlandse handschriften die er in de wereld bewaard zijn.
Kort daarvoor had ook België opnieuw een bijdrage geleverd aan hetzelfde project. Van de hand van de hoofdbibliothecaris van de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, Martin Wittek, en zijn medewerkster Thérese Glorieux-De Gand verscheen een vijfde deel van de Belgische catalogus van gedateerde handschriften. Het omvat de handschriften van de Brusselse bibliotheek geschreven in de jaren 1481-1540, waarbij overeenkomstig de Belgische opzet beschrijvingen en platen in één enkele band verenigd zijn. Binnen niet al te lange tijd mag men nog een vervolg verwachten, dat de handschriften tot 1600 behandelt. Onze Zuiderburen zijn dan nog niet klaar. Want nadat een eerste deel, dat de handschriften tot 1400 omvat, het bezit van alle openbare bibliotheken omspande, beperkte men zich voor de latere tijd terwille van de voortgang tot de moederbibliotheek van de samenstellers. Pas als die is afgehandeld komen de andere collecties aan de beurt.
Het colloquium van 1953 heeft niet alleen hier succes gehad. Engeland, Frankrijk, Italië, Oostenrijk, Zweden en Zwitserland leverden alle al verschillende banden af. Zelfs Duitsland heeft er enkele jaren geleden met een eerste deel aan bijgedragen, dat de in Frankfurt aanwezige handschriften omspant. Dat de Duitsers pas zo laat hieraan begonnen, vloeit voort uit het feit dat ze terecht aanvankelijk alle energie staken in de bewerking van algemene catalogi van handschriften. Want juist daaraan ontbrak het daar veelal. Nogal wat Duitse bibliotheken hadden volledig verstek laten gaan toen aan het begin van deze eeuw de publicatie van beschrijvingen van het handschriftenbezit als een eerste vereiste werd gezien. Zo groeit er gestaag een imposant werkinstrument met ongekende mogelijkheden, dat nu al bijna twee strekkende meter boekenplank in beslag neemt. Voor de ervaren paleograaf zijn de boeken inmiddels een bekend begrip: men duidt ze eenvoudig aan middels de afkorting CMD, (Catalogue des manuscrits datés), met daarachter de letters die het land aanduiden (CMDB, CMD-NL). Een deelnummer van de betrokken band en het nummer van de beschrijving maken de verwijzingen volstrekt eenduidig.
Indertijd koos men voor een praktische aanpak. Ieder land zou zijn eigen handschriftenbezit beschrijven, wat natuurlijk als nadeel had dat handschriften van uiteenlopende herkomst bij elkaar in één band terecht kwamen. Wie nu het materiaal uit eigen land wil verzamelen, zal praktisch altijd door alle delen heen moeten om volledig te zijn. Toch wogen hier de nadelen ruimschoots tegen de voordelen op, want de tijdwinst bij de voorbereiding van de publikaties was natuurlijk aanzienlijk.
De hierboven al gesignaleerde mogelijke verschillen van inzicht hadden ook invloed op de praktische