ste uitgave van de bekende verdediging van het recht van opstand; Guillaume Le Gangneur, La Technographie. Paris 1599, schrijfboek gegraveerd door Simon Frisius in zijn Parijse tijd; Ubbo Emmius, Opus chronologicum novum. Groningen 1619, met aantekeningen in handschrift van Peiresc, in een band met zijn monogram; A.O. Oexmelin, Histoire des aventuriers flibustiers. Paris 1699, beste uitgave van het zeeroversboek; Gustave Doré, Histoire de la Sainte Russie. Paris 1854, satirische geschiedenis van Rusland in beeld.
Het kostte heel veel moeite een bestelling gereed te maken. Immers, het was vrijwel ondoenlijk een keuze te maken uit zoveel begeerlijkheden en toch binnen de grenzen van mijn budget te blijven. Dezelfde dag nog deed ik de brief op de bus en daarna begonnen lange dagen van afwachten of het pakket uit Parijs zou komen. Helaas, er kwam helemaal niets, zelfs niet het fatale kaartje met ‘Livres vendus, regrets’. Ik herhaalde de bestelling, weer zonder resultaat. Ik belde een vertrouwde kennis in het Parijse antiquariaat (Fournier had geen telefoonnummer opgegeven) en vroeg hem naar François Fournier. ‘Nooit van gehoord’, luidde het laconieke antwoord. Ik begreep dat ik in het noodlot zou moeten berusten.
Toen ik enkele weken later met vakantie naar Frankrijk ging, was in Parijs mijn eerste gang naar de Rue Saint-Sulpice. Aan het eind van die nauwe, bochtige straat, dicht bij het Carrefour de l'Odéon vond ik no. 29, een smal, morsig huis. Inderdaad, het was een ‘librairie ancienne’, die er weinig florissant uitzag. De deuren en ramen waren gesloten en vergrendeld met traliewerk. Daar doorheen kon men in de etalage enkele zeer willekeurige boekjes zien liggen. Op de deur was, bepaald niet vandaag of gisteren, een smoezelig papiertje geplakt met de mededeling ‘Je reviens tout de suite’. Informatie bij de concierge en de buren leverde niets op. Niemand scheen iets van François Fournier af te weten. De volgende dag ging ik naar het Zuiden.
Een jaar later was ik weer in Parijs. Tegen beter weten in ging ik weer in de Rue Saint-Sulpice kijken. Alles was daar veranderd. Het smalle huis van het antiquariaat was met twee buurhuizen vervangen door een breed magazijn van radio's e.d. De huisnummering was gewijzigd, er was geen no. 29 meer. Ik ging me afvragen of het
Illustratie van Klingers Faust (Amsterdam 1791). De Leviathan met Fausts lijk.
antiquariaat wel ooit bestaan had. Maar... ik had het huis toch gezien, zelfs tweemaal, en dan - tastbaar bewijs - was er de catalogus.
Weliswaar kende ik al de wederwaardigheden van twee andere slachtoffers van de ‘verdwenen antiquaar’, Nicolaas Heinsius en Gérard de Nerval. Dat ik illustere lotgenoten had, was natuurlijk een troost, zij het een schrale. Ik zette de zaak uit mijn hoofd, maar dit kon niet verhinderen dat de gedachte over de mysterieuze François Fournier met zijn catalogus en zijn huis nu en dan opdook. Dat gebeurde toen ik het prachtige verhaal las van Jean Ray, La ruelle ténébreuse, waarin een steegje in oud-Hamburg onder de invloed van demonische