overlijden van Marnix graveerde De Gheyn in 1599 een licht geïdealiseerde prent naar zijn tekening. Aangezien Wierix' prent in een zeer kleine (intimi-) oplage verspreid is en de tekening bij weinigen bekend was, gaan vrijwel alle latere portretten van Marnix terug op de gravure van De Gheyn.
Het moge duidelijk zijn dat met dergelijk materiaal de kans op een interessante portretikonografie uiterst gering is. Het feit dat dan ook 55 derivaten van dezelfde gravure afgebeeld zijn, kan de studie maar in geringe mate verlevendigen. Het komt mij voor dat de schrijver zich te weinig bewust is geweest van deze beperkingen. Zonder veel zelfbeheersing worden telkens weer de vertekeningen in de zoveelste copie vergeleken met het ene prototype. In die geest past ook het feitelijk dubbel afbeelden van enkele prenten: zowel vóór als met het onderschrift. De bekentenis op p. 81 dat ‘het zoeken naar Marnix-portretten geen doel op zichzelf’ was, valt moeilijk te rijmen met 80 bladzijden tekst en 120 bladzijden catalogus.
De schrijver is neerlandicus en zijn ikonografische verkenning is feitelijk een bijprodukt van het werk aan een Marnix-bibliografie. De resultaten van dit uitgebreide speurwerk, waarvoor men niets dan bewondering kan hebben, werden helaas vrij slordig op schrift gesteld. Dat in het tekstgedeelte niet verwezen wordt naar de nummering van de Catalogus van de in de tekst besproken portretten is een onbegrijpelijke omissie. Temeer daar de portretten in de tekst in een andere volgorde ter sprake komen dan in de catalogus.
De veelvuldig in de eerste persoon enkelvoud geschreven tekst bevat een keur aan stijlbloempjes en - voor wetenschappelijke pretentie - oubollige formuleringen. Enkele voorbeelden: ‘De maker van deze penning is onbekend, maar hij zal vrijwel zeker in de Zuidelijke Nederlanden zijn vervaardigd’ (p. 15);
‘Omstreeks dezelfde tijd dat Marnix naar Leiden verhuisde, vestigde zich hier ook de jonggehuwde kunstenaar Jacques de Gheyn (1565-1629). Hij was in april 1595 in Amsterdam in het huwelijk getreden met Eva Stalparts van der Wielen, uit een rijke Haagse familie afkomstig, met wie hij zich voor een aantal jaren in Leiden vestigde’ (p. 23) (er is een verschil tussen jonggehuwd en pasgehuwd; de kunstenaar staat bij ons- anders dan in de Engelstalige literatuur - bekend als Jacob de Gheyn, zoals ook blijkt uit Schapelhoumans degelijke museumcatalogus uit 1983, geciteerd op p. 30). Verwarrend en zelfs weinig doordacht zijn beweringen als de volgende: ‘Uit de volgende decennia ken ik geen andere Marnix-portretten dan de van opgesneden zeventiende-eeuwse koperplaten verschenen prenten uit oudere werken’ (p. 49); ‘De uitgever van G. Tjalma's dissertatie Philips van Marnix, Heer van St. Aldegonde - Historisch-dogmatische studie, kocht kennelijk het restant van de afdrukken van Bolands gravure op, want we vinden er zwakker afgedrukte exemplaren van vóór de titel van dit boek’ (p. 17) (waarom zouden de zwakke afdrukken uit 1896 het restant zijn van Bolands verder blijkbaar krachtig afgedrukte oplage uit 1878? Ongetwijfeld gaat het hier niet om achttien jaar lang bewaarde zwakke afdrukken, maar om nieuwe afdrukken van de oude plaat). Tenslotte een passage die exemplarisch is voor het geheel, onnodig wijdlopig en met een open deur: ‘Het bekende geschiedwerk over de Opstand van kardinaal Bentivoglio, lopend van het aftreden van Karel V tot aan het Twaalfjarig Bestand, voor het eerst in het Italiaans uitgegeven 1632-39, kennen we ten onzent voornamelijk in de oorspronkelijke versie of ook in de Nederlandse vertaling van J.H. Glazemaker, uitgegeven bij Hendrik Rintjes te Leeuwarden in 1674. Katholieke auteurs over de Opstand zoals Strada en Bentivoglio verschenen uiteraard nog vaker in de katholiek gebleven
Zuidelijke Nederlanden’ (p.46). Het feit dat bij elke uitgave die ter sprake komt - en dat zijn er nogal wat - naam en woonplaats van de uitgever volledig vermeld worden, komt de leesbaarheid van het verhaal niet ten goede. Deze gegevens zijn bovendien ook in de catalogus volledig opgenomen. Voor de geschiedenis van de portretten zijn ze vrijwel altijd van ondergeschikt belang. Bepaald storend vond ik de koketterie met impliciet veronderstelde kennis via het veelvuldig bezigen van bekend en beroemd bij namen van kunstenaars, schrijvers en boeken. De doelgroep van deze studie is heus wel vertrouwd met Moretus, Ortelius, Wagenaars Vaderlandsche Historie, etc.
De annotaties in de noten zijn helaas nogal onzorgvuldig en weinig consequent. Noot 18, 24, 49, 51, 72 en 77 verwijzen elk op een andere wijze naar dezelfde titel. Deze bestaat blijkens de Lijst van geraadpleegde literatuur uit 5 vols. (er zijn wellicht te veel Engelstalige catalogi geraadpleegd, een euvel waaraan ook het Nederlandse antiquarenwezen in steeds sterkere mate lijdt). Het is onduidelijk waarom in het notenapparaat niet eenvoudig via de naam van de schrijver en het jaar van publicatie verwezen wordt naar de volledige titel in de literatuurlijst.
Voor het catalogusgedeelte kon de schrijver zich inspireren op een aantal voorbeeldige ikonografieën door R.E.O. Ekkart, waarvan die van Daniël Heinsius (in: Jaarboek Centraal Bureau voor Genealogie 1974) en Pieter Cornelisz. Hooft (in: H.W. van Trigt, De briefwisseling van P.C. Hooft III, 1979) het Marnix-onderzoek zeer dicht benaderen. Dat De Waard profiteerde van de hechte methodiek van nota bene zijn eigen inleider, blijkt allerminst. Integendeel. De verschillende staten van de prent van Johan Wierix uit 1581 zijn bijvoorbeeld als volgt geordend: 3 Definitieve staat; 3a Moderne afdruk uit 1910-1911; 3b De oorspronkelijke zilverplaat waarop gegraveerd is; 3c De proefdruk vóór het onderschrift en de signatuur; 3d Een exemplaar van deze proefdruk, waarop met de hand de naam van Marnix geschreven is. Een juistere volgorde was geweest: 3c(=3d), 3(=3a), 3b. Een tweetal kleine aanvullingen op de catalogus betreffen 20a: het randwerk is niet uitgevoerd in boekdruk, doch geëtst, en 37: de lithograaf T.C. is Thomas Simon Cool (1831-1870).
Wat is dan toch de waarde van deze Marnix-ikonografie? Allereerst volgt men aan de hand van De Waard het portret van Marnix tot op de huidige tijd. Hij heeft het, deels bibliografische, monnikenwerk verricht om elk prentje, hoe onbelangrijk ook, te plaatsen in de lijn van de (portret-)geschiedenis. Bovendien