Appendix-enkele recente archiefvondsten
A.C. Bijsmans
Bij het ter perse gaan van dit nummer van De Boekenwereld kwam nieuw archiefmateriaal te voorschijn dat interessant genoeg was om al iets hiervan integraal te publiceren.
Op deze archiefvondst zal in de nabije toekomst nader worden ingegaan. Het dossier waarin zich de archiefstukken bevinden, bevat een aantal brieven van Romeyn de Hooghe en tevens lijsten van betalingen aan de kunstenaars die onder hem verantwoording verschuldigd waren voor de uitvoering van de door de Staten van Holland gefinancierde Haagse Triumphalia (1691). Aangezien de originele rekeningen van deze ‘Triomfale intocht’ vermoedelijk verloren gegaan zijn1, zijn de thans ontdekte stukken de enige die ons informeren over de bouw van de ‘Arcus Triumphalis’ en over het vuurwerk.
Van verschillende spotprenten is niet duidelijk of ze door Romeyn de Hooghe zijn gemaakt. Op stilistische gronden lijkt dit vaak aannemelijk, doch een schriftelijk bewijs was er meestal niet te vinden.
Over Mardi Gras de Cocq à L'Ane en De Fabel van de koeyen, de herder, en de wolf bevindt zich in ditzelfde dossier een attestatie van Claas van Hoeck, waarin hij verklaart dat beide spotprenten het werk zijn van Romeyn de Hooghe. Vooral met Mardi Gras de Cocq à L'Ane2 had De Hooghe zich de woede van enkele Amsterdamse notabelen op de hals gehaald. Dit blijkt onder meer uit een brief van de Amsterdamse schepen Cornelis Cloeck, die De Hooghe karakteriseerde als een ‘stucke schelms sonder weerga, een Godslasteraar die de bijwooninge der menschen niet waardig, nog in een sociëteit te dulden is; en om wiens wille God een heel land soude straffen.’ In diezelfde brief spreekt hij ook zijn verontwaardiging uit over de wijze waarop de stad Amsterdam door Romeyn de Hooghe wordt weergegeven: ‘Mijn Heere kan der ijets Calumnieuser en sanglanter tot nadeel van de stad van Amst, en uwe gr: A: persoonen geinventeert werden als die vervloeckte print in welke een Cos: Amst: werd gerepresenteerd van voren de privilegien defenderende en met de andere hand van afteren, van Louis [Lodewijk XIV], Goude Louisen ontfangende...’
1. | D.P. Snoep, Praal en Propaganda, Alphen aan den Rijn 1975, p. 114. |
2. | De iconografie van deze prent wordt uitgebreid behandeld in:
L. de Jonge, ‘Mardi gras de cocq à l'ane’: merkbeelden van Romein de Hooghe', Documentatieblad werkgroep achttiende eeuw 16 (1984), p. 115-140. |
Hieronder volgt de reeds gememoreerde tekst van Claas van Hoeck.
Op heden de 24ste April 1690 compareerde voor mij Joannes Paarslaken bij het Hof van Holland, op nominatie van de achtbare magistraat der stad Amsterdam, geadmiteerd openbaar notaris binnen dezelfde stad residerende en de nabeschreven getuigen Claas van Hoeck, oud 33 jaar kunstdrukker wonende op de Groenmarkt te Haarlem, broer van Apolonia van Hoeck, huisvrouw van Joannes Tangena, kunstverkoper te Leiden ende verklaard te deposeren hoe waar en waarachtig is dat hem getuige in de maand februari jongstleden zonder de precieze dag onthouden te hebben, door Romeyn de Hooghe mede tot Haarlem woonachtig tot zijnen huize gepresenteerd is geworden de plaat van de ‘zeven koeien’ genaamd ‘de fabel van de koeien, de honden en de wolf zeggende de genoemde Romeyn de Hooghe tegen hem getuige: nu is er geld voor u te winnen wat bruid het ons waarmee wij ons geld verdienen; de Amsterdammers spelen zo veel de baas en rebelleren tegen de Koning. Het is beter voor een koning te wezen als voor een Stad. Gij moet altijd speculeren dat gij tegen geen koning of prins waaronder gij gezeten bent rebelleert en verzocht de genoemde Romeyn de Hooghe hem getuige, of hij een letterdrukker wilde opzoeken omdat hij bezig was om het vers te maken dat onder de genoemde plaat van ‘de zeven koeien’ zou komen. En vroeg hij De Hooghe aan hem ge-