De Boekenwereld. Jaargang 5
(1988-1989)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| ||||||||||||||
Zinneprent ter ere van de aankomst in Engeland van Willem III (FM 2722).
Ets door Romeyn de Hooghe die te zien is op de tentoonstelling over De Hooghe in de Atlas van Stolk te Rotterdam (t/m 6 november). | ||||||||||||||
[pagina 5]
| ||||||||||||||
Propaganda voor de prins
| ||||||||||||||
1672Toch verdiende het jaar 1672 meer aandacht dan het kreeg. In dat jaar beleefde de Republiek één van de hevigste en gevaarlijkste politieke crises uit haar geschiedenis. Het land werd van drie kanten belaagd. Frankrijk, geholpen door de (kerk)vorstjes van Keulen en Münster, had een groot gedeelte van ons land bezet; Engeland was Frankrijks bondgenoot en bevocht de Hollanders ter zee en tenslotte veroorzaakte deze verkeerd lopende oorlog een heftige en massale uitbarsting van de partijtwisten tussen de twee politieke hoofdstromingen in het land, de Loevesteiners die sinds 1650 het heft in handen hadden en de prins- of oranjegezinden, die op dat moment ‘onder lagen’. De staatsgezinde of Loevesteinse partij dankte haar naam aan het gelijknamige slot bij Gorkum dat in de 17de eeuw als staatsgevangenis gebruikt werd. Na de Vrede van Münster in 1648 waren de regenten, die ter wille van de economische opbouw van het land geen oorlog meer wilden, overgegaan tot het eigenmachtig afdanken van de troepen. De jonge stadhouder Willem II, die juist wel verder wilde vechten, reageerde hierop met een staatsgreep en liet een aantal vooraanstaande regenten van de tegenpartij op Loevestein gevangen zetten. Net als honderd jaar eerder het woord ‘geus’ (= bedelaar) als erenaam was aangenomen, gebeurde dit nu met het woord ‘Loevesteiner’. Een Loevesteiner was dus een radicaal aanhanger van de staatsgezinde opvattingen. Overigens was er van gestructureerde partijen met vertegenwoordigers in overheidsorganen nog geen sprake. Er bestonden twee wat vage politieke stromingen in de Republiek, die zich eigenlijk alleen in tijden van crisis manifesteerden. Onder normale omstandigheden werd de eventuele politieke strijd uitgevochten tussen facties, belangengroepen van plaatselijke regenten met zeer pragmatische doelstellingen. Aangezien de plaatselijke regenten ook werden afgevaardigd naar de generaliteit, werd daar meestal op factie-niveau aan politiek gedaan. Voor de Loevesteinse stroming was de Republiek niet veel meer dan een statenbond, had het begrip gewestelijke autonomie zo ongeveer de kracht van een dogma, was de godsdienst ondergeschikt aan de politiek en de politiek vervolgens aan de economie. Tenslotte was in de ogen van deze mensen een stadhouder bepaald niet noodzakelijk. Uiteraard wilde de | ||||||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||||||
Oranjepartij juist wel een stadhouder met veel bevoegdheden in een Unie, die zij als een bondsstaat interpreteerde. Voor haar gold het primaat van de economie niet. Integendeel, oorlog omwille van het ware geloof en de politieke heerschappij was voor deze groepering vanzelfsprekend. De Loevesteinse stroming vond haar aanhang vooral onder de regenten in Holland. De Oranjepartij moest het hebben van de (land)adel, de beroepsmilitairen, de predikanten, de ‘kleine’ burgerij en vooral van het z.g. grauw. Dit grootste maar politiek volstrekt rechteloze deel van de bevolking had een hekel aan de steeds meer op Frankrijk georiënteerde en luxueus levende regenten. Daardoor had het een emotionele voorkeur voor een Oranje, die er niet van verdacht werd zijn eigen belangen na te jagen en het vaderland te verwaarlozen. Dat althans leerde de orangistische propaganda. In tijden van crisis riep het grauw dus al snel om Oranje en in 1672 was het zover. Het grauw geloofde heilig dat alle narigheid de schuld was van de regenten, die na de voortijdige dood van stadhouder Willem II besloten hadden diens postume zoon uit te sluiten van het stadhouderschap. Zolang alles in de Republiek goed ging, werd daarover wel wat gemord maar had tegelijk niemand enig belang bij een partijstrijd. En alles leek goed te gaan. Raadpensionaris Johan de Witt leidde het land handig door twee oorlogen met Engeland heen en behaalde op het terrein van de Europese politiek grote successen, die vooral economisch van belang waren. In het binnenland leek alles eveneens naar de wens van de regenten en hun voorman Johan de Witt te gaan. De raadpensionaris reorganiseerde als financieel deskundige de staatsfinanciën. Hij was ook een vaardig politicus en wist de stedelijke facties redelijk in de hand te houden. In 1668 zag hij zelfs kans het Eeuwig Edict aangenomen te krijgen, waarin het stadhouderschap werd afgeschaft. In het altijd lastige Amsterdam neigde tegen 1670 de machtige factie van Gillis Valckenier naar de steeds luidruchtiger Oranjepartij. Dit was het moment waarop in het binnenland voor De Witt het tij ging keren. In het buitenland was het Geheim Verdrag van Dover (1670) tussen de Engelse koning Karel II en zijn Franse ‘neef’ Lodewijk XIV een gevaarlijk moment. De Witts pogingen in 1667 om de Engelse verliezer buiten het Franse kamp te houden door hem bij de vredesonderhandelingen genereus te behandelen, waren mislukt. De Engelse historicus Simon Schama meent dat het juist de edelmoedigheid van de Republiek was, die veel Engelsen en vooral spraakmakende publicisten als George Downing razend maakte. Omdat Lodewijk XIV de Engelse koning met geheime subsidies aan zich wist te binden, werd de buitenlandse bedreiging voor de Republiek angstaanjagend groot. Lodewijks doel was immers duidelijk: de politieke hegemonie van Frankrijk in Europa ten koste van de gehate protestantse handelsrepubliek en ter meerdere eer en glorie van zijn dynastie en zijn persoon. Het lukte hem niet om door schenkingen of smeergeld Nederlandse facties aan zich te binden. Willem III was evenmin tot een pro-Franse houding te bewegen. Hij was Nederlander en hij mocht dan ernstige grieven hebben tegen De Witt en de Loevesteinse partij, zijn opdracht zag hij in het verlengde van zijn beroemde voorvaders: hij was in dienst van de Republiek en zou voor haar vechten. Lodewijk XIV moest dus buitenlandse bondgenoten zoeken, veel propaganda maken en grote, dure legers op de been brengen om zijn doel te kunnen bereiken. Holland zou zich hevig verzetten.
Het overweldigen van de de Republiek was de Franse koning veel waard. Hij haatte dat kleine, drassige landje dat niet alleen protestant was, maar ook economisch machtig en expansief. Hij besloot daarom zelf ten strijde te trekken teneinde zich in volle glorie aan die Hollandse boerenkooplui te vertonen. Karel II van Engeland was hem als belangrijkste bondgenoot bij deze onderneming zeer welkom. Engeland was een geduchte zeemacht en had juist een oorlog met de Hollanders verloren. Wellicht was Lodewijk meer psycholoog dan De Witt en begreep hij wel dat de Engelse haat tegen de Nederlandse concurrent door de milde vrede van Breda (1667) eerder geprikkeld dan verminderd was. Bovendien was Engeland niet alleen door zijn afkeer van de Republiek een gemakkelijke prooi voor de ‘allerkatholiekste majesteit’. Het verkeerde in een politieke chaos. In | ||||||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||||||
1660 was Karel II op de Engelse troon teruggekeerd na twaalf jaar Republikeins bewind onder Cromwell. De nieuwe koning werd met nogal wat problemen geconfronteerd. In de eerste plaats had hij voor het uitvoeren van zijn eigen buitenlandse politiek de steun van het Parlement nodig. Dit lukte hem alleen door de leden aan zich te binden en dat kon hij niet anders doen dan door het verlenen van gunsten en het creëren van (onnodige) functies. Een tweede probleem vormde de troonopvolging. Karels broer Jacobus was zijn opvolger en deze was overtuigd en openlijk rooms-katholiek. Geen gering probleem in een land met een protestantse staatskerk, waarvan de koning het officiële hoofd was. Toen Lodewijk in 1670 Karel II aan zich bond, was dit niet alleen met de afspraak samen de Republiek aan te zullen pakken. Karel zegde ook toe de katholieke kerk in Engeland te herstellen. Het Parlement had hij uiteraard buiten deze afspraak gehouden. In 1672 was het zover. Johan de Witt en de zijnen zagen zich geconfronteerd met een inval overland door Frankrijk en zijn operettebondgenoten Münster en Keulen, een aanval op zee door Engeland en een binnenlandse roep om Oranje. Het Nederlandse landleger was verwaarloosd en het kostte de invallers weinig moeite de IJsselsteden en Utrecht in handen te krijgen. Alleen dankzij de inundatie van de Hollandse Waterlinie bleven Holland en Zeeland voor een Franse bezetting gespaard. De vloot verkeerde wel in goede conditie en zag kans de Engelsen te verslaan. Onder de hier geschetste omstandigheden, werd de partijstrijd actueel. De Oranjepartij ging zich op niet mis te verstane wijze roeren en het einde van de Loevesteinse heerschappij was in zicht. Johan de Witt gaf toe aan de druk van de Oranjepartij. Willem III werd eerst tot stadhouder van Holland en Zeeland benoemd. Ondanks dit ‘eerherstel’ van de prins, werden de raadpensionaris en zijn broer Cornelis de Witt door het Haagse gepeupel gelyncht.
De nieuwe stadhouder begon een deel van de zittende regenten te vervangen, of beter: facties moesten plaats maken voor andere facties. Het politieke programma van ‘het grauw’ en de kleine burgerij bestond eigenlijk uit twee woorden: Oranje en ontevredenheid. Oranje kregen ze, maar hun ontevredenheid bleef. Zowel de welvaart als de macht bleven buiten hun bereik. De orangistische regenten bleken even onaantastbaar als de Loevesteinse, en verdeelden net als deze, de macht en de welvaart onder elkaar. De jonge stadhouder bemoeide zich niet met dit soort problemen. Hij concentreerde zich op de militaire problemen en behaalde indrukwekkende militaire successen. In 1674 ontruimden de Fransen het land, waarop ook Overijssel, Gelderland en Utrecht de prins tot stadhouder benoemden. In een laatste vlaag van enthousiasme ging men in Gelderland zelfs zover hem de titel van hertog en daarmee de soevereiniteit aan te bieden. Willem wist echter precies hoever hij kon gaan. De Hollandse regenten, met wie hij moest samenwerken, zouden het aanvaarden van deze titel niet gewaardeerd hebben en dus bedankte hij. Wel verzette hij ook hier in een groot aantal steden de wet, waardoor de regenten die verantwoordelijk waren geweest voor de dikwijls te snelle overgave van hun steden aan de vijand, het veld moesten ruimen. Willem III was nog verre van oppermachtig. In 1678 dwongen de regenten hem de Vrede van Nijmegen te accepteren, nog voordat hij Lodewijk geheel verslagen had. Deze bleef dus zijn tegenspeler, maar Europa was gewaarschuwd en de Franse koning zag zich voortdurend geconfronteerd met vijandige coalities. Vooral de herroeping van het Edict van Nantes in 1685, waardoor de Franse protestanten plotseling vogelvrij werden verklaard, zette kwaad bloed. Frankrijk leed er zelf grote schade door, want het vertrek van 20.000 bankiers, ondernemers, kooplieden, officieren en ambachtslieden, betekende een economische aderlating. Zowel de Republiek als Engeland kregen in de jaren na 1685 nogal wat nieuwe creatieve en ondernemende inwoners. | ||||||||||||||
De Roemrijke OmwentelingIn Engeland was in hetzelfde jaar 1685 Jacobus II zijn broer als koning opgevolgd. Met hem had Engeland voor het eerst sinds lang een openlijk rooms-katholieke koning, die bovendien vol overtuiging de zaak van Lodewijk XIV was toegedaan. Jacobus' dochter en troonopvolgster Mary was | ||||||||||||||
[pagina 8-9]
| ||||||||||||||
Afb. 1. Veldslag bij St. Denis (Henegouwen) met links Willem III te paard. Ets door Romeyn de Hooghe (FM 2629). Rijksprentenkabinet, Amsterdam.
| ||||||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||||||
echter uitgerekend getrouwd (1677) met Lodewijks doodsvijand Willem III. Bovendien had in Engeland partijvorming plaatsgevonden, die doorwerkte in de samenstelling van het Parlement. De Whigs wilden niets met Frankrijk en het rooms-katholicisme te maken hebben en vonden derhalve dat Jacobus van de troonsopvolging had moeten worden uitgesloten. De Tories steunden de koning. Zij waren geen aanhangers van Frankrijk of het katholicisme, maar de koning was nu eenmaal de koning en diens gezag was van God afkomstig. Een felle politieke strijd brak los, maar uiteindelijk wonnen de Tories. Veel Whigs vonden een veilig heenkomen in de Republiek en maakten zich nuttig voor de propaganda van de stadhouder. Deze kreeg in 1688 het dringende verzoek van de in Engeland gebleven Whigs en een aantal vooraanstaande Tories, met zijn vrouw, de troonopvolgster Mary, naar Engeland te komen om zijn schoonvader te verjagen en het voortschrijdende herstel van de macht van de rooms-katholieke kerk tenminste tot staan te brengen. Willem had uitstekende motieven om dit verzoek met graagte in te willigen. Een blijvende verbinding van Frankrijk en Engeland zou het Europese machtsevenwicht in gevaar brengen. Daarnaast beschouwde hij zichzelf als de beschermer van de rechten van zijn vrouw op de Engelse troon en als kampioen van het in Engeland bedreigde protestantisme. En zo kwam het tot de roemrijke omwenteling of Glorious Revolution. Willem en Mary staken over naar Engeland, verjoegen Jacobus II en werden tot koning en koningin van Engeland gekroond. Een wezenlijk onderdeel van de Glorious Revolution was bekrachtiging door het nieuwe koningspaar van de Bill of Rights: de koning mocht geen belasting heffen zonder toestemming van het Parlement, de koning mocht in vredestijd geen leger op de been brengen zonder toestemming van het Parlement, de koning mocht geen wetten buiten werking stellen, de leden van het Parlement hadden vrijheid van spreken en rechters waren voortaan onafzetbaar. Voor de ambitieuze nieuwe koning en zijn gemalin was dit natuurlijk wel een hoge prijs en een domper op de vreugde. Het Parlement daarentegen was uiteraard tevreden, want het had van de omstandigheden kunnen profiteren om een eind te maken aan het absolutistische koningschap in Engeland, dat hiermee de eerste constitutionele monarchie in Europa werd. Onder deze omstandigheden is het niet zo verwonderlijk dat wel gezegd is dat Willem eigenlijk stadhouder was van Engeland en koning van de Republiek........... Dat deze ‘Revolution’ voor William en Mary wellicht toch niet zo vreselijk ‘Glorious’ was, werd voor het publiek door Romeyn de Hooghe met zijn schitterende prenten van hun luisterrijke kroning weer enigszins goedgemaakt.
De Engelsen zullen de Glorious Revolution ongetwijfeld enthousiast herdenken. Of dat enthousiasme ook de persoon van William of Orange, Dutch William of King Billie betreft, mogen we betwijfelen. Behalve in Noord-Ierland, waar hij in 1690 de slag aan de Boyne won en de protestantse immigratie krachtig bevorderde, werd hij in Engeland nooit echt populair. De verjaging van Jacobus II naar Frankrijk betekende het begin van een nieuwe Europese oorlog, waarin nu de Republiek en Engeland de belangrijkste tegenstanders van Frankrijk waren en die negen jaar zou duren.
De dertigjarige periode (1672-1702) van vrijwel onafgebroken oorlog tussen wisselende coalities, bracht Engeland en Frankrijk op de rand van de financiële afgrond. Engeland, vóór 1688 meestal aan de Franse kant, maar met ingang van 1689 de belangrijkste bondgenoot van de Republiek tegen Frankrijk, zag zich aan het begin van de 18de eeuw geconfronteerd met een dreigend bankroet. Willem heeft daartoe zeker bijgedragen. Niet voor niets bracht hij bij zijn komst in Engeland de reputatie mee dat hij het geheim kende ‘of running the State over head and ears in debt’.Ga naar eind1. Ook Frankrijk, dat door de dure oorlogen van Lodewijk XIV economisch als een citroen was uitgeknepen, ging de 18de eeuw in onder kommervolle omstandigheden. De Republiek daarentegen stond er omstreeks 1700 financieel niet slecht voor. De ironie van de geschiedenis wil dat uitgerekend Johan de Witt, die Willem III zolang van het stadhouderschap had afgehouden en die in 1672 de schuld had gekregen van alle rampspoed, de architect was | ||||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||||
van de financiële structuur waarin dezelfde Willem zijn dure oorlogen kon voeren. | ||||||||||||||
Propaganda als wapenBehalve geld en geweld speelde in de strijd tussen Willem III en Lodewijk XIV propaganda een belangrijke rol. Het doel van die propaganda was, net als in de moderne tijd, natuurlijk het voortdurend oppeppen en gemotiveerd houden van het thuisfront. Dit moest tenslotte de voortdurende oorlogsinspanningen betalen met zuurverdiend geld en de levens van dierbaren. Het was de taak van de propagandist om de eigen leiders op te hemelen en de vijand in een zo kwaad, liefst ook zo wreed mogelijk daglicht te stellen. Populaire thema's in de propaganda waren geloof en vrijheid. De verdediging daarvan stond centraal in de gedrukte propaganda. Niet voor niets luidde de tekst op de vlaggen van de Hollandse schepen die op 1 november 1688 naar Engeland vertrokken: Pour la Réligion et la Liberté. Willem III, Lodewijk XIV en de Engelse koningen Karel II en Jacobus II ontzagen zich uiteraard ook niet propagandistische middelen te gebruiken om de oppositie in het land van de tegenstander aan te wakkeren. Teneinde het effect van die propaganda teniet te doen, probeerden deze vorsten hun eigen oppositie monddood te maken. Voor Lodewijk XIV was dat geen probleem. Hij was een absoluut vorst en censuur vooraf was in zijn land een volkomen normaal verschijnsel, dat mede de oorzaak was van het vrijwel ontbreken van een doeltreffende spotprentencultuur. Engeland en de Republiek kenden echter alleen censuur achteraf. In 1672 bijvoorbeeld werden, na publicatie, enkele anti-orangistische pamfletten verboden, terwijl de auteurs zich voor partijdige rechters moesten verantwoorden. Een ander middel om de oppositie het leven en werken moeilijk te maken, was in de Republiek de wetsverzetting. De stadhouder had het recht ‘de wet te verzetten’, wat betekende dat hij hem onwelgevallige regenten door andere kon vervangen.
Over welke propagandamiddelen konden de vorsten beschikken? Allereerst was er de kerk, die toen druk bezocht werd en waarin priesters en predikanten de gewenste boodschappen gewillig uitdroegen. Veel belangrijker was echter de kunst. Kunstenaars als architecten, beeldhouwers, zilversmeden, meubelmakers, schilders, grafici, medailleurs, ontwerpers van optochten en schrijvers, stelden zich graag in dienst van hun vorsten. Veel schitterende kunstwerken zijn daarvan het blijvende resultaat. Lodewijks Versailles en Willems Het Loo zijn slechts twee voorbeelden van de vele opdrachten die de 17de-eeuwse architecten van hun vorsten kregen. Dergelijke paleizen werden zo gedecoreerd en ingericht dat niemand behoefde te twijfelen aan de grootheid van de bewoners. | ||||||||||||||
PamflettenEen veel gebruikt middel om mensen zeer direct te beïnvloeden was het pamflet. Onder schuilnamen, vaak niet meer dan initialen, schreven propagandisten pamfletten waarin ze probeerden de publieke opinie naar de hand van hun opdrachtgevers te zetten. Deze vorm van politieke propaganda had één groot bezwaar: velen konden niet lezen. Zelfs in de Republiek, die met ca. 50% geletterden in Europa zeer gunstig afstak, zal slechts een klein gedeelte van de bevolking deze pamfletten gelezen kunnen hebben. De pamfletten werden in toegankelijke vorm gegoten om toch vooral ook de weinig geletterde lezers te kunnen bedienen. Populair was in het orangistische kamp de twee-, drie- of meerspraak, waarin een tegenstander van de prins de meest domme en aanvechtbare uitspraken deed, die dan door een betrouwbare, natuurlijk prinsgezinde gesprekspartner ontzenuwd werden. Natuurlijk zag ook de eerste spreker dan zijn dwalingen in. De sprekers hadden meestal eenvoudige, veelzeggende namen, zoals in ‘Brillerus Sondagspraetjes’ dat in 1672 in Leiden verscheen. De marskramer Brilleman vertegenwoordigt hierin het gezond verstand. Hij maakt de domme Gerard Vraeg-al en de volgzame Symen 't Is-so, duidelijk dat de ruwaard van Putten, Johan de Witts broer Cornelis, terecht veroordeeld was wegens het aanzetten tot moord op prins Willem. Een andere, veelgebruikte vorm was het in briefvorm vertellen van de recente politieke | ||||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||||
Afb. 2. Eén van de vele pamfletten die in 1672 verschenen, zou het authentieke verhaal zijn van de chirurgijn Willem Tichelaer, aan wie Cornelis de Witt zou hebben voorgesteld de jonge prins Willem III te doden. Om de ‘Echtheid’ van het verhaal te benadrukken zou Tichelaer ieder exemplaar van zijn initialen voorzien hebben. Particuliere collectie.
ontwikkelingen om dan tot de conclusie te komen dat het nooit helemaal goed te praten, maar wel begrijpelijk was dat raadpensionaris Johan de Witt en zijn broer Cornelis door het volk gelyncht waren. Dit was het onderwerp dat in 1672 de pamflettenstrijd beheerste. Dat was ook nodig, omdat de lynchpartij op de Plaats in Den Haag zelfs bij veel prinsgezinden een vieze smaak had achtergelaten en de naam van de prins te vaak in verband gebracht werd met de moord op de De Witten. Er moest dus een goede reden met terugwerkende kracht gevonden worden waarom het volk zo buiten zinnen geraakt was dat het zich aan de raadpensionaris en diens broer vergrepen had. Daarvoor werd de beschuldiging gebruikt, die de barbier en chirurgijn Willem Tichelaer uit Piershill tegen Cornelis de Witt had ingebracht. Deze zou Tichelaer, die bij hem was gekomen om zich te beklagen over de schout in zijn woonplaats, hebben gevraagd de prins te vermoorden. In 1672 verscheen zijn verhaal in een pamflet met de niet erg bondige maar wel duidelijke titel: ‘Waerachtigh verhael van 't gepasseerde in ende omtrent der saecken tusschen Willem Tichelaer, mr.chirurgijn te Piershill en mr.Cornelis de Witt, Ruwaard van Putten, nopende de conspiratie tegen syn Hoogheyt de Heere Prince van Orangien.’ Op de titelpagina staat ook nog dat dit geschrift ‘gedruckt (is) voor den Autheur, en liefhebbers van ons vaderlandt.’ Het exemplaar van de schrijver van dit artikel zou Tichelaer zelf met de pen gewaarmerkt hebben, maar een bezorgde hand heeft daaronder geschreven: ‘Deze paraphaze W.T. schijnt Willem Tichelaer te beteekenen. Echter zijt Wagenaar, 14 D bl. 152, dat men wil dat deze verdediging door den Conrector Hagius is opgesteld.’ Hoe dat zij, in het 30 pagina's dunne geschrift | ||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||
Afb. 3. Penning op de vlucht naar Frankrijk van de echtgenote van Jacobus II en haar pasgeboren zoontje. Door Chr. Wermuth. Coll. Koninklijk Penning Kabinet, Leiden, cat nr. 1423.
vertelt de arme, miskende chirurgijn hoe hij door de schout van Piershill onjuist behandeld zou zijn en zijn recht ging halen bij de ruwaard van Putten, toevallig de broer van de raadpensionaris, en hoe hij zijn oren niet had kunnen geloven, toen deze hem een hoog ambt en een geldelijke beloning aanbood als hij de prins van Oranje uit de weg zou ruimen. Dat het natuurlijk hoogst onwaarschijnlijk is dat Cornelis de Witt, zo hij al dergelijke plannen zou hebben, tegen een wildvreemde bezoeker gezegd zou hebben: 't moet buygen, of bersten, 't moet onder, of over; ten sal in ons landt niet deugen, of de prins moet van kant’, hebben de samenstellers van dit pamflet kennelijk niet overwogen. Natuurlijk heeft Tichelaer, aldus het pamflet, deze opdracht geweigerd en ervoor gezorgd dat de snode voornemens van De Witt bekend werden. We kennen de gevolgen: een hele serie pamfletten zweepte het oranjevolk vervolgens zodanig op dat het Hof van Holland Cornelis de Witt, die zelfs toen hij gefolterd werd, bleef ontkennen, veroordeelde tot levenslange verbanning. Dit vonnis was wonderlijk, want indien het hof hem werkelijk schuldig had bevonden, had hij ter dood veroordeeld moeten zijn.......... Broer Johan had inmiddels ontslag genomen en Willem III was tot stadhouder benoemd, maar het volk was niet meer te stuiten en op 20 augustus 1672 werden Cornelis de Witt en zijn broer, die in de Gevangenpoort bij hem op bezoek was, gelyncht door een hysterische volksmenigte. Hun lichaamsdelen werden in de Haagse straten uitgevent. Van Tichelaer wordt achterin het eerder genoemde pamflet, vrij naar Vondel, gezegd: ‘Waer vond men man soo vroom, die door geen sugt van gelt gekoort wierd, om te doen 't geen hem wiert voorgesteld? Maar Tichelaer, laet hier voor al de werelt blijcken, dat hij geen grouws'len lieft, noch van Gods wet wil wijcken.’ Toch heeft hij zijn beloning gekregen, zij het niet van ruwaard Cornelis de Witt, maar van stadhouder Willem III. Hij kreeg een keurig jaargeld en leefde daarvan onbelemmerd tot zijn dood omstreeks 1714. | ||||||||||||||
PenningenEen veelgebruikt propagandamiddel was ook de penning. Bij iedere min of meer historische gebeurtenis werden penningen geslagen met het portret van de hoofdpersoon op de voor- en een allegorische voorstelling op de keerzijde. Er waren ook munten zonder portret maar met twee allegorische voorstellingen. In Frankrijk werden spotpenningen geslagen om de (koning-)stadhouder belachelijk te maken. In de Republiek kreeg de penningkunst een hoogst persoonlijk stadhouderlijk stempel, toen deze vorst in 1688 de oversteek naar | ||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||
Engeland en het koningschap maakte. De aanleiding tot deze overtocht is bekend en de onderwerpen voor penningen dienden zich in overvloed aan. Een ten volle uitgebuit onderwerp was de geboorte van een prins en dus troonopvolger, waarvan de koning, zo heette het, onmogelijk de vader kon zijn. Jacobus (55) en zijn vrouw zouden te oud en te ziekelijk zijn geweest om nog kinderen te verwekken. Door deze wonderbaarlijke geboorte zou de protestantse dochter van Jacobus, Mary de vrouw van stadhouder Willem III, van de opvolging worden uitgesloten. De overtocht van Willem en Mary naar Engeland in 1688 heeft aanleiding gegeven tot het slaan van 32 penningen met allegorische voorstellingen. Een schrijver als Nicolaas Chevalier heeft in zijn Histoire de Guillaume III, roy d'Angleterre...... par Medailles, Inscriptions, Arcs de Triumphe et autres monuments Publics (1692) alle penningen beschreven, die ter ere van Willem III vervaardigd zijn. In zijn boek, in Gerard van Loons Beschrijving der Nederlandsche historiepenningen (1723-1731) en in de beschrijving van het British Museum (1886) zijn de allegorische voorstellingen op die penningen uitgelegd, afhankelijk van ieders politieke en/of religieuze opvattingen. Chevalier bijvoorbeeld was een bewonderaar van Willem III en Gerard van Loon en behoorde tot de gediscrimineerde rooms-katholieke minderheid in de Republiek. Niet alleen verheerlijking van de nu ook koning geworden stadhouder is op de penningen terug te vinden. De verliezers moesten het ook ontgelden. Zo is er een penning van Christian Wermuth die de vlucht van de vrouw van Jacobus met haar omstreden zoontje als onderwerp heeft. Een in priestergewaad gehulde man met een jezuïetenmuts op, houdt een in doeken gewikkeld kind in zijn armen, terwijl hij op een kreeft rijdt. Het kind heeft een molentje op zijn hoofd en op de achtergrond vaart een schip met de Franse vlag. De randschriften van de penning zijn veelzeggend: ‘laten we gaan, mijn prins, we zijn op de goede weg’ en ‘het wapen en de orde van de voorgewende prins van Wales’. Het is duidelijk. De (vermeende) rol van de jezuïeten, die het kind zouden hebben ondergeschoven, wordt nog eens benadrukt. Het molentje duidt aan dat het kind eigenlijk het zoontje van een molenaar was. Alleen de kreeft vraagt nadere toelichting. Jezuïeten worden dikwijls op kreeften afgebeeld, omdat het een kreeft was, die de stichter van de orde zijn bijbel terugbracht, toen hij die in zee had laten vallen. Op verschillende spotprenten die Romeyn de Hooghe heeft gemaakt over de vlucht van Jacobus naar Frankrijk en over diens vermeende ondergeschoven zoon, komen deze zelfde symbolen voor. Met name de jezuïet pater Peters, die beschouwd werd als de kwade genius achter de kroonprins die eigenlijk een molenaarszoon zou zijn, speelt op die prenten een rol. | ||||||||||||||
Romeyn de HoogheTekenaar en grafisch kunstenaar Romeyn de Hooghe ontwierp ook penningen, waarop de koning-stadhouder werd verheerlijkt. Zo is hij door de prinselijke thesaurier betaald voor ‘twee medalies mitsgaders een gesneden plaat en de afgedruckte exemplaren van Syne Majesteits Victorye in Irlandt.’Ga naar eind2. De twee medailles zijn, in de overvloed van in 1688/1689 geslagen penningen, niet meer te identificeren. De Hooghe's belangrijkste bijdrage aan de orangistische propaganda lag echter elders. Hij had bijvoorbeeld een werkzaam aandeel in wat misschien wel de meest volkse manier van propaganda bedrijven was: het oprichten van erepoorten en triumphalia bij de intocht van de vorst. Hierbij mochten natuurlijk muziek en vuurwerk niet ontbreken. In 1691 werd de koning-stadhouder in Den Haag triomfantelijk ingehaald. Na zijn troonsbestijging was in Europa een nieuwe coalitie gevormd, waarvan hij de onbetwiste leider was. Tot die coalitie behoorden, behalve Engeland en de Republiek, ook Spanje, Oostenrijk en een aantal Duitse staten. Nadat Willem de binnenlandse problemen in zijn nieuwe koninkrijk had opgelost, kwam hij naar Den Haag, waar de coalitiepartners al druk bezig waren om nieuwe plannen te smeden tegen het Franse streven naar de hegemonie in Europa. De komst van de koning van Engeland, tevens de leider van de coalitie, mocht natuurlijk niet ongemerkt voorbijgaan. Het zenuwcentrum van de coalitie was immers Den Haag en het bondgenootschap kon de eerste slag zonder bloedvergieten winnen met een indrukwekkend | ||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||
Afb. 4. Zes portretten in medaillon van de oorlogvoerende vorsten in de derde Engelse oorlog. Etsen toegeschreven aan Romeyn de Hooghe (FM 2327). Rijksprentenkabinet, Amsterdam.
| ||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||
vertoon van macht en populariteit van de vorst. Zelf zou deze aan dit soort vertoon zo weinig behoefte gehad hebben, dat men hem met kracht van politieke argumenten moest overreden om meer dan één keer alle erepoorten en -bogen door te rijden. Voor dit feestelijke onthaal was een triomfale intocht bedacht, waarvoor onder anderen Romeyn de Hooghe de allegorische versieringen op de kostbare, tijdelijke bouwwerken ontwierp. Zijn beeldend programma liet alle grote daden van de koning-stadhouder in extenso en met enige overdrijving zien. Van de erepoorten en schilderingen is niets meer over, maar dankzij een serie prenten die hij ervan maakte, kunnen we ons enigszins een voorstelling maken. Voorzichtigheid is daarbij geboden, want op de prenten heeft Romeyn de Hooghe nogal het een en ander toegevoegd wat er in werkelijkheid niet was.Ga naar eind3. Romeyn de Hooghe was ongetwijfeld de begaafdste grafische kunstenaar die door de koning-stadhouder ‘geïnspireerd en gestimuleerd’ is. Hij was overigens wel een van de vele kunstenaars, die van 1672 af de politieke en militaire daden van de stadhouderlijke opdrachtgever in prenten verheerlijkten. Vele honderden prenten zongen de lof van de redder van het benarde vaderland of liever nog, de verdediger van de bedreigde Europese vrijheid. Ook de namen van bijvoorbeeld jan Luyken, Gerard de Lairesse, Daniel Marot en Cornelis Dusart moeten in dit verband genoemd worden. De Hooghe was echter niet alleen een knap prentenmaker, medailleur en ontwerper van allegorische triumphalia, hij was ook kunsthandelaar, tekenmeester, jurist en mineraloog. Aan zijn maatschappelijke status wist hij aanzien te geven door enkele kleine stedelijke ambten in Haarlem en het leenmanschap van Kennemerland. Romeyn de Hooghe is als graficus voor de propaganda van de koning van groot belang geweest. Hij begon zijn werk als propagandist in 1672 met prenten waarop hij de Franse wreedheden in de dorpen Bodegraven en Zwammerdam liet zien. De historische betrouwbaarheid van deze prenten is gering. Ze waren wel rijk gestoffeerd, levendig en vooral beweeglijk, maar De Hooghe is niet ter plekke geweest. Zijn bedoeling was ook niet om als een persfotograaf te laten zien wat er gebeurd was, maar om de mensen duidelijk te maken hoe wreed de Fransen waren en tegen hen stemming te maken. Buitengewoon fel, maar niet bijzonder geestig zijn de karikaturen die hij maakte van de tegenstanders van de prins, waarvoor hij gebruik maakte van de stereotiepe reputaties, die verschillende dieren in de populaire fabels en de volksliteratuur hadden verworven. Lodewijk XIV moest het natuurlijk bij uitstek ontgelden. In tientallen prenten tekende hij de zonnekoning als een aftakelende zielepoot, die zijn glans geheel heeft verloren; op met eigentijdse symbolen volgepropte spotprenten stak hij de draak met de verliezende tegenpartij. Die laatste prenten kunnen wij nu alleen nog zo goed begrijpen met uitgebreide verklarende bijschriften. Zo maakte Romeyn de Hooghe in 1672 een serie karikaturen van Willem III en diens tegenstanders. Door de portretten 180o om te keren ziet men pas het karikaturale karakter ervan. Lodewijk XIV blijkt dan een tandeloze oude leeuw, Karel II een vraatzuchtige tijger en de aartsbisschop van Keulen een ezel. Ook de pas gelynchte gebroeders De Witt zijn ‘fijnzinnig’ in de serie verwerkt. Samen op één medaillon hebben zij als alter ego een vos en een wolf gekregen. Alleen Willem zelf komt er goed af. Als zijn en profil afgebeelde en met een lauwerkrans getooide hoofd wordt omgedraaid, vertoont zich de doorgroefde kop van de dappere oorlogsgod Mars.
In 1701 en 1702 maakte Romeyn de Hooghe een serie spotprenten op basis van fabels, ‘Aesopus in Europa’, waarop hij fel van leer trok tegen Lodewijk XIV. Hij gebruikte voor deze prenten niet alleen fabels, maar ook plafondschilderingen uit Versailles. Hierop laat Charles Le Brun Lodewijk als Apollo zijn zonnewagen door de tweede oorlog met de Republiek sturen, daarbij gesteund door Hercules en Minerva en met de bundel bliksemschichten van Jupiter in zijn vrije hand. In de variant van Romeyn de Hooghe staat de koning met krukken moeizaam op van een stilletje in de zonnewagen en in plaats van Minerva is Lodewijks maitresse Madame de Maintenon de gids. Het is duidelijk dat hij, net als Phaëton, met zonnewagen en al in de diepte zal storten. Deze in 40 afleveringen verschenen reeks vormt een zeer vroeg voorbeeld van zowel een geïllustreerde periodiek als een uiting van | ||||||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||||||
Afb. 5. Een aantal spotprenten uit Aesopus in Europa, waaronder bovenaan in het midden Lodewijk XIV op zijn zonnewagen (FM 3017). Rijksprentenkabinet, Amsterdam.
| ||||||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||||||
Afb. 6. Spotprent op Jacobus II, de Prins van Wales, Lodewijk XIV en het pausdom getiteld ‘Arlequin sur l'Hypogryphe à la Croisade Lojoliste’. Ets door Romeyn de Hooghe (zie FM 2754-2756). Rijksprentenkabinet, Amsterdam.
| ||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||
journalistieke spotprentkunst. De schrijver van de satirische teksten is onbekend. J.F. Heijbroek gaat ervan uit dat Romeyn de Hooghe ze in ieder geval niet zelf heeft geschreven.Ga naar eind4. Op zijn propagandistische prenten bediende Romeyn de Hooghe zich uiteraard ook van figuren uit de contemporaine literatuur, zoals Arlequino uit de Italiaanse Commedia dell'arte. Op een prent uit 1689 maakte hij het bondgenootschap tussen Lodewijk XIV en de door Willem verjaagde Jacobus II belachelijk. Samen op één jezuïetenkap houden de twee vorsten een triomfantelijke intocht. Lodewijk is Arlequino en Jacobus is Panurge, een figuur uit het literaire werk van Rabelais. De triomftocht is op deze prent veranderd in een schandetocht doordat de vorsten niet op paarden maar op een ezel zitten, het symbool voor domheid en luiheid. De prent vertoont verder veel details die symbolisch zijn voor duivels, slecht, laf en onbetrouwbaar. In de uitgebreide tekst eronder wordt het ‘ondergeschoven’ prinsje zelfs de ‘nieuwgeborene Antichrist’ genoemd. Romeyn de Hooghe was één van de knapste prentenmakers van zijn tijd. De historische betrouwbaarheid van zijn grafiek is echter gering en zijn bijtende karikaturen en spotprenten waren gericht tegen de vijanden van de vorst, die hem inspireerde, de koning-stadhouder. Het grootste gedeelte van het oeuvre van deze belangrijke kunstenaar moet derhalve gezien worden in het kader waarbinnen het gemaakt is: propaganda voor de prins. | ||||||||||||||
LiteratuurVoor dit artikel is gebruik gemaakt van het openingscollege dat wijlen prof.dr.D.J. Roorda in 1979 heeft gegeven voor subfaculteit der geschiedenis in Leiden. In dat college behandelde hij overeenkomsten en verschillen bij het bedrijven van propaganda in de tweede helft van de 17de eeuw en in de eerste helft van de 20ste eeuw. Daarnaast zijn vooral de volgende werken geraadpleegd:
| ||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||
Afb. 1. Tekening van Taco Jelgersma, waarschijnlijk naar Romeyn de Hooghe, Portret van Romeyn de Hooghe. Rijksprentenkabinet, Amsterdam.
|
|