De Boekenwereld. Jaargang 4
(1987-1988)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 154]
| ||||||
John Buckland Wright en Alexander A.M. Stols
| ||||||
[pagina 155]
| ||||||
schreven kort na een lange vakantie in Italië, nodigt hij Stols uit om te komen kijken naar wat hij daar heeft gemaakt, hij is namelijk aan het schilderen geslagen, heeft veel vernietigd, maar toch ook dingen bewaard. ‘I warn you I have a new religion which has been coming for some time: Picasso is the Father, Son and Holy Ghost, Matisse is Gabriel and the old masters attendant Saints - but I need a deal of meditation yet and self castigation before I can enter into a state of Grace.’ Van zijn vrije werk wist JBW lange tijd slechts heel weinig te verkopen, voor inkomsten was hij mede aangewezen op illustratie-opdrachten. Tot 1933 kwamen die uitsluitend van Stols of via Stols. Buckland Wright illustreerde voor Stols:
John Keats. The collected sonnets. Houtgravure 1930.
| ||||||
[pagina 156]
| ||||||
JBW sprak en schreef zeer behoorlijk Frans. Toen hij vijf jaar was kwam zijn vader om bij een ongeluk. Niet lang daarna was het gezin naar Europa getrokken. In Zwitserland had John toen, alvorens naar Engeland te gaan, enige tijd op een Franstalige lagere school gezeten. Ten tijde van de kennismaking met Stols woonde hij al weer enkele jaren in Brussel, daarna negen jaar in Parijs, plaatsen waar hij gedwongen was Fans te spreken. Zodra hij echter merkte dat Stols Engels kende vertikte hij het om verder nog één woord Frans te schrijven, omdat hij zich naar eigen zeggen in het Engels helderder kon uitdrukken. De omvangrijke correspondentie werd derhalve in het Engels gevoerd, hoewel Stols veel vaardiger was in het Frans. Maar deze, aanvankelijk aangeduid als Stolls, schikte zich, het was een goede taaloefening voor zijn zakelijke contacten met Engeland. De start van de samenwerking was zeer voortvarend. In de tweede helft van 1929 kwamen de 11 houtgravures voor de Keats gereed (plus nog 5 door JBW afgekeurde), en was de kunstenaar begonnen aan de gravures ter illustratie van twee door Milhaud op muziek gezette gedichten van Coventry Patmore en hield hij zich bezig met illustratieve ontwerpen voor Poe's The masque of the red death, dat echter pas in 1932 zou verschijnen. Met Patmore had hij het moeilijk. Hij vond de illustraties ‘hell to do’, omdat de dichter naar zijn oordeel een verschrikkelijke preraphaëliet was en afschuwelijk sentimenteel, hoewel de verzen op zich niet slecht waren. Maar, en daar kwam de aap uit de mouw, Patmore was hem te puriteins, niet heidens genoeg. Op 20 januari 1930 schreef JBW, juist terug van zijn huwelijksreis naar de Rivièra, vanuit Parijs een brief, die hem ten voeten uit tekent en die ons doet begrijpen waarom Reid hem ‘the most likeable of men’ noemt en van hem zegt dat ‘he always delighted people’. Het speet John en Mary dat de zaken zo slecht gingen en er zo weinig boeken werden verkocht. Zij leefden mee met Sander en wensten slechts dat ze hem helpen konden met wat geld, maar waren zelf platzak. Ze wisten zeker dat de slechte tijden tengevolge van de beurskrach snel overwonnen zouden worden, al was de Rivièra leeg en hieven de hoteliers hun armen in wanhoop ten hemel. Maar Sander moest het voor eens en voor altijd in zijn oren knopen: hij hoefde zich geen zorgen te maken over betaling van illustratie-opdrachten, John kon wachten tot een geschikter moment. En op 16 maart 1930 klonk diezelfde toon door. John vond het moeilijk harde prijsafspraken met Sander te maken, omdat die zich altijd zo royaal had opgesteld. Als het om een gewone uitgever ging zou JBW hebben gezegd: ‘so much, take it or leave it’, maar ten aanzien van Sander was hij bereid voor elke prijs te werken, wetend dat hij op den duur het volle pond zou krijgen. JBW had enige inkomsten uit Nieuw-Zeelandse bron (waarschijnlijk uit de erfenis van zijn vader, wiens dood een financiële ramp voor het gezin moet zijn geweest), maar duidelijk is dat die tengevolge van de crisis en de duikeling van het pond sterk terugliepen; Mary verdiende na verloop van tijd iets met vertaalwerk, maar al met al leefden zij op de grens van het bestaansminimum. Met zijn groothartige houding tegenover Stols is John echter nooit bedrogen uitgekomen; betaling mocht op zich laten wachten, hij kwam altijd. JBW was trouwens realist door in een brief van 8 mei 1930 te stellen dat, hoewel Mary en hij ‘very hard up’ waren, Sander betaling voor de Keats kon uitstellen zo lang hij op de rand van de afgrond balanceerde, want viel hij dan sleepte hij John mee. Toen de crisis vele jaren bleek aan te houden moest John zich harder opstellen, maar geldzaken hebben de relatie met Sander nooit wezenlijk verstoord. Vaak ging het om een vicieuze cirkel, Sander kon John niet betalen omdat Sanders debiteuren hèm niet betaalden. Illustreren was voor JBW nooit een routineklus, althans niet wanneer hij instemde met de tekst. Hij maakte zich die dan zo eigen dat de illustraties via een soort natuurlijk proces groeiden. Feilloos doorzag hij wanneer sprake was van een te vroege geboorte; ook wanneer anderen een dergelijke prent prezen wees hij hem rücksichtlos af, de eraan bestede moeite en tijd niet tellend; hij vond het wèl zonde van het mooie hout dat hij verprutst had! Soms graveerde hij een blok tot drie keer toe alvorens hij te- | ||||||
[pagina 157]
| ||||||
vreden was. Tobberig was hij daarbij echter allerminst, het gebeurde ook dat een hele serie gravures snel en trefzeker uit zijn burijn vloeide. Een kunstenaar kan graveren, maar is, als het om het eindresultaat van boekillustraties gaat, overgeleverd aan de drukker. JBW was tevreden over de druk, door de firma Enschedé, van het merendeel van de Keats-gravures, maar vond enkele, met name de laatste twee, te weinig genuanceerd afgedrukt. Eigen schuld, hield Van Krimpen hem voor, de lijnen waren niet diep genoeg gegraveerd en liepen daardoor snel vol met inkt. JBW was geschokt en besloot voor The masque of the red death een grover lijnvoering aan te houden. Toen Stols het eerste blok daarvan onder ogen kreeg verzette hij zich tegen het resultaat, maar JBW maakte duidelijk dat graveergereedschappen nu eenmaal ‘wider’ worden naarmate ‘they grow up’. Graveer je dieper dan ontstaan automatisch ook bredere lijnen. Maar wakker geschud door Stols concludeerde JBW dat Van Krimpen kennelijk niet wist hoe houtblokken goed af te drukken en keerde terug naar zijn oude werkwijze. De Poe werd gedrukt bij Boosten & Stols, waar Sander en zijn broer Fons, beiden meer drukker dan Van Krimpen - die het allemaal best wist en kon, maar soms (te) veel overliet aan anderen in het bedrijf -, er bovenop zaten. In de periode van het lood is vaak gesteld dat houtsnede en houtgravure de enige ‘natuurlijke’ en voor historie- en kwaliteitsbewuste drukkers aanvaardbare illustratietechnieken waren, vooral omdat het zetsel en de op gelijke hoogte daarvan gebrachte blokken in één drukgang konden worden verwerkt. Mogelijk is dat laatste zeker, maar de resultaten zijn er vaak naar. Tekst en blokken vergen als regel een verschillende drukspanning, waaraan door zogenaamd toestellen vaak nog wel tegemoet is te komen; maar tegen een verschillende behoefte aan inkthoeveelheid bestaat maar één remedie: afzonderlijke drukgangen. De gravures in The masque of the red death zien er ‘precious’ uit en de fijnste witte haarlijntjes zijn nergens vol inkt gelopen, omdat de blokken afzonderlijk zijn gedrukt en, mogen we aannemen, frequent zijn schoongemaakt. Stols verzocht JBW herhaaldelijk het Engels in prospectussen, maar ook in boekuitgaven te
E.A. Poe, The masque of the red death and other tales. Houtsnede.
controleren. De erudiete JBW deed dat graag en met overgave. Voor Letters to Fanny Brawne van Keats, uitgebracht in 1931, waarvoor JBW opnieuw een Keats-portret sneed, schreef J.F. Otten een inleiding, die JBW ter taalcontrole kreeg voorgelegd. Hij bleek zeker zo belezen in de Keats-literatuur als Otten en stelde Stols niet alleen taal-, maar ook tekstcorrecties voor. Hij besloot zijn voorstel met een typische bescheiden JBW-zijn: ‘Please submit this to prof. Otten with my best respects and say that should I be wrong through lack of proper authorities I tender him my humblest apologies.’ Maar Otten moest toegeven dat JBW in bepaalde, niet alle, opzichten gelijk had en dat hijzelf enkele ‘proper authorities’ over het hoofd had gezien! Tot 1933 ging er bij Stols om zo te zeggen geen Engelse zijn de deur uit die John niet had getoetst. De ene keer dat het vergeten werd, bij de Milhaud/Patmore, was het gelijk raak. ‘But oh Sander, why oh why didn't you send us the text of the songs.’ John vond zes fouten in de Engelse tekst, stuk voor stuk storend, maar één, die het vers Departure voor een deel onbegrijpelijk maakte, rampzalig: er staat ‘last’ in plaats van ‘lids’. JBW knarsetandde, het was door de illustraties per slot van rekening ook zijn boek. Sander, toen met nog slechts een secretaresse als ‘personeel’, bezweek min of meer onder de werkdruk en beging soms forse slordigheden. JBW, de perfectionist, baalde. Geen boek werd overigens slechter verkocht dan dit. | ||||||
[pagina 158]
| ||||||
Het tweede Keats-portret, voor de Letters to Fanny Brawne dus, is een schoolvoorbeeld van JBW's scrupuleuze aanpak. Op 23 maart 1930 stuurde hij het portret aan Stols met het verzoek om een oogdeel. Op 24 maart zond hij een telegram aan Stols: ‘Keats portrait rejected. John.’ Diezelfde dag schreef hij daar achteraan dat hij het gestuurde portret bij nader inzien ‘terrible’ vond en bezig was aan een ander, dat sterk van het eerste verschilde. Hij had er de les uit geleerd dat je nooit iets impulsief moest wegsturen, maar minstens moest wachten tot de volgende dag, om het in het kille licht van de kritiek nog eens aan een onderzoek te onderwerpen. Het tweede blok werd gestuurd naar de drukkerij in Maastricht, waar Fons er mee aan de slag ging. Maar de kous was nog niet af. Korte tijd later, op Goede Vrijdag 1930, scheef JBW dat hij nederig excuus vroeg, maar dat hij geleidelijk steeds minder gesteld was geraakt op portret nummer twee. Toen hij de volledige proeven, met dit portret, van de Letters had ontvangen voelde hij een grondige afkeer en was hij onmiddellijk aan de slag gegaan met de derde en definitieve versie, die hij hierbij insloot. Dit portret had in tegenstelling tot het vorige in ieder geval compositorische en picturale kwaliteiten!, stelde hij. Hij hoopte dat Sander er mee instemde en hem geen trage zeurkous vond, maar zou toegeven dat hij zijn taak conscientieus opvatte en niet rustte voor hij tevreden was over zijn eigen werk. Sanders boeken waren ook te mooi voor wat anders dan het beste dat hij, John, in zich had. Er bestond geen enkel risico, verzekerde hij, dat hij ooit opdrachten in een razend tempo zou afraffelen, zoals anderen soms deden. Bij de ontvangst van een exemplaar van Goethes West-östlicher Divan (dat heet te zijn verschenen in 1929, maar pas gereed kwam ver in 1930), waarvoor JBW overigens alleen het bandstempel had ontworpen, schreef deze op 9 oktober 1930 aan Stols, dat hij diens typografische werk het meest perfecte vond dat hij kende. Graag zou hij al zijn favoriete dichters door Sander laten drukken. Diens pagina's vond hij een lust voor het oog, de manier waarop hij verzen drukte had iets etherisch, lyrische gevoelens maakten zich van hem meester wanneer hij er naar keek. Hij was het volledig eens met J.F. van Royen, die sprak van poëzie in de typografie. Vergeleken daarmee liet het werk van andere persen John koud! Op 27 augustus 1930 meldde JBW dat hij klaar was met de blokken voor The masque of the red death en dat hij begon aan Goethes Werther. Op 2 november daaropvolgend schreef hij dat hem bij het lezen van Werther was opgevallen dat al diens emoties nauw verbonden waren met het landschap en dat hij daarom de onderwerpen voor zijn illustraties ook in die richting zocht. Die emoties strekten zich dan wel uit over twee jaar, maar schenen toch de loop der seizoenen te volgen, van lente tot winter, en daarom zou John zich ook dáár op richten. Met politiek hielden Stols en JBW zich amper bezig. Toch viel al in 1930 de naam van Hitler toen JBW in verband met de dreigende slechte afzet van Werther op 26 oktober schreef, dat de depressie in Duitsland in zijn ogen van tijdelijke aard was; zodra men daar de Hitler-affaire had geregeld zouden de Duitsers, die immers ‘plenty of money’ hadden, weer gaan kopen. Dat viel wèl tegen! Nog één keer, veel en veel late, zou John een politieke uitspraak doen. In een brief van 12 oktober 1938 vroeg hij zich in bittere ernst af of niet iemand Hitler vermoorden kon. Het weggeven van Tsjechoslowakije noemde hij het grootste verraad in de geschiedenis ‘and we shall pay for it’. Werther was JBW's eerste boek met kopergravures. Stols wees er in het prospectus met nadruk op dat het geen etsen waren. De lossere techniek van de ets of de drogenaald zou minder in harmonie zijn geweest met de typografie dan de techniek van de gravure, die de kunstenaar in staat stelde de illustraties een grotere precisie en helderheid mee te geven. Stols was van oordeel dat JBW met dit boek bewezen had even voortreffelijk in koper te kunnen graveren als in hout. Curieus is dat JBW in Parijs Arthur van Schendel en zijn vrouw ontmoette. Hij vond het maar saaie lieden. Op 14 januari 1931 berichtte hij aan Stols, dat Greshoff hen had meegebracht op de thee, dat Arthur de hele tijd ‘half-asleep’ was geweest en dat hij, toen JBW werk liet zien, alleen dat mooi vond wat typisch Engels was en wat John intussen als vieux-jeu had afgezworen. Een paar weken later bleek Van Schendel er voor te voelen Angiolino en de lente door JBW te laten illustreren, maar die zag daar niets in. Hij vond | ||||||
[pagina 159]
| ||||||
A. Poe. The masque of the red death and other tales. Houtgravure 1932.
Arthur nu wel een geschikte kerel, maar hun smaken verschilden hemelsbreed. ‘Hij is afschuwelijk ouderwets en sentimenteel en vindt mijn slechtste werk het mooist,’ mopperde JBW. Omstreeks juni 1931 moest worden beslist over de oplage van The masque of the red death. Eerst gingen de gedachten uit naar ongeveer 600 exemplaren tegen een betrekkelijk lage prijs. Maar Stols dacht daar niet meer dan 300 van te kunnen slijten. Op zijn voorstel een kleinere maar dan dure oplage te maken reageerde JBW, die al van het begin af behulpzaam was door Engelstalige boeken aan vrienden en bekenden te verkopen, met te stellen dat hij wèl kans zag tien Poe's kwijt te raken voor vijf pond per stuk, maar niet vijftig voor één pond. De beslissing was dus niet moeilijk. Op 13 augustus 1931 schreef Stols aan JBW dat hij, los van de | ||||||
[pagina 160]
| ||||||
Poe, helemáál stoppen wilde met het maken van goedkope boeken, hij verloor daar alleen maar op. Zijn ervaring was dat hij voor een boek ongeveer 150 klanten had en dat de prijs, mits niet te gek, er minder toe deed. Conclusie: de Goethe en de Poe zouden in kleine oplagen tegen fikse prijzen op de markt worden gebracht. ‘Ik heb een ellendige werk achter de rug,’ zegt Stols, ‘en heb ernstig overwogen met uitgeven te stoppen. Ik ben van plan m'n kantoor over te brengen naar mijn huisadres, 134 Bd Aug. Reyers, dat spaart 10.000 frs. aan huur, de kosten van een telefoonabonnement, verwarming, verlichting en schoonmaak. M'n schoonvader springt gelukkig bij in de kosten van het gezin.’ John begreep het allemaal best, een paar weken eerder had hij ook zelf zijn telefoon laten afsluiten! En als zijn moeder niet nu en dan wat voorschoot zouden hij en Mary letterlijk honger lijden! Hij overwoog het dure Parijs te verlaten, waar hij vanaf 1 mei 1930 een ruime flat bewoonde in de Rue Compans 97, en terug te gaan naar Brussel, waar hij op voordelige voorwaarden bij zijn moeder en - dat was het probleem - zijn bemoeizuchtige stiefvader in kon trekken, in de Rue Edith Cavell 53; daar had hij ook voor zijn huwelijk gewoond. Maar na lang wikken en wegen concludeerde hij dat Brussel voor hem gelijk zou staan met ‘DEATH’, en wat Parijs betreft gold: ‘We can work and we are FREE, though it [the flat] does cost us every penny we have and will run us into debt even living without spending a penny.’ Als het moest liever paupers in Parijs dan opzitten en pootjes geven op ‘nummer 53’. Een curieus feit is dat Sander, wanneer hij informeerde of hij tijdens een zakenbezoek aan Parijs om kosten te besparen bij de Wrights logeren kon, steevast te horen kreeg dat hij welkom was, op een bed en ontbijt kon rekenen, maar niet op de andere maaltijden: Mary kon niet koken! En Sander moest wel rekening houden met een fooi voor het meisje! Meisje?, bij zo'n armoe?, denken we dan. Sic tempora sic mores. In de herfst van 1931 werkte JBW vooral aan de gravures voor Werther. De oplage van het boek heet te bestaan uit 140 exemplaren, 15 op Japans papier, 125 op geschept Pannekoek. De tekst is ook in die aantallen gedrukt. Stols stuurde 16 sets op Japans (1 ‘reserve’ dus) en 40 op Pannekoek naar het atelier van Maurice Vernant in Parijs voor het indrukken van de gravures, 10 per exemplaar. Dat kostte 16 cent per gravure. Het was Stols eenvoudigweg te duur alle gravures in één keer te laten drukken; dat zou hem f 250,- hebben gekost, met het risico dat hij slechts een deel van de oplage kwijt raakte. Deze voorzichtigheid bleek niet onterecht, er was weinig belangstelling voor het boek, dat op Japans papier 600 mark en op Pannekoek 200 mark kostte. Exemplaar I, met de originele tekeningen, extra afdrukken etcetera, gebonden door Louis Malcorps in marokijn, moest 2400 mark opbrengen. Er blijkt niets van vervolgopdrachten aan Vernant, zodat we kunnen aannemen dat de oplage tot 56 exemplaren beperkt is gebleven. Geen wonder dat het nu een zeldzaamheid is wanneer het boek door antiquaren of op veilingen wordt aangeboden. Voor Anecdotes italiennes et françoises van Stendhal maakte JBW een portret in kopergravure. Toen Stols enkele kritische opmerkingen over het ontwerp had gemaakt antwoordde JBW dat hij de kop zou draaien (Stols bedoeling was dat Stendhals ogen ‘boekinwaarts’ gericht werden), het portret minder stijf zou maken en de glimlach zou accentueren. Stols had een goede kijk op JBW en waarschuwde, terecht, wanneer hij diens portretten te droog vond. Voor deze uitgave ontwierp JBW ook het drukkersmerk; in opdracht van Stols was dat gebaseerd op astrologische en astronomische gegevens, die datum, maand en seizoen representeerden van de geboorte van Les bibliophiles Hollandais, een door Stols en Greshoff opgericht ‘gezelschap’, waarvan deze Stendhal de eerste, en naar zou blijken tevens de laatste uitgave was. In april 1932 verhuisde Stols van Brussel naar Maastricht, waardoor hij minder gemakkelijk - de afstand was groter, de reis dus duurder geworden! - overwipte naar Parijs dan daarvoor. De vrienden overtroefden elkaar in de beschrijving van hun geldnood. Stols stelde met verbazing vast dat niemand in zijn omgeving wilde gelóven dat hij arm was, zijn uiterlijk en nog nette pakken belemmerden dat blijkbaar. ‘Moet ik soms eerst een zwerversbaard laten staan?’ vroeg hij zich bezorgd af. Zijn voornemens ten spijt moest JBW de flat aan de Rue Compans opgeven, de huur van 12.000 francs per jaar viel niet meer op te brengen. Op 15 november 1932 verhuisde hij naar de | ||||||
[pagina 161]
| ||||||
Rue de Valence 9, Paris V, in het Quartier Latin, waar hij 6.500 francs betaalde voor een flat op de zevende verdieping in een modern nieuw gebouw. In de drie kleine kamers, niet ongerieflijk overigens, met badkamer en keuken, zou hij tot september 1939 wonen. Kort voor de verhuizing was dan eindelijk The masque of the red death gereed gekomen. JBW was enthousiast over de illustraties op het Barcham Green papier. ‘You are a genius,’ voegde hij Stols toe, die had gedrukt op gevocht papier. Du Perron zei over het boek: ‘Buckland Wright, als een volmaakt illustrator, geeft houtsneden die zich ook zonder de tekst als kunstwerkjes zouden handhaven, die zich niettemin bij de tekst als vanzelfsprekend aanpassen, en toont zich, bij een technisch kunnen dat onmiddellijk als superieur opvalt, zo decoratief pretentieloos, zo weinig geneigd om hetzelfde onderwerp boven het verhaal uit te schreeuwen, dat een boek als dit meteen een antwoord wordt op de vraag: waarom een tekst te illustreren?’Ga naar eindnoot4. Over de exemplaren op Japans was JBW minder te spreken, de inkt was niet zwart, maar had een purperen glans, die uitstraalde naar de witte lijnen. Maar goed...! Had Stols wel eens gehoord, vroeg hij, van de methode die graaf Harry Kessler van de Cranach Presse toepaste, bijvoorbeeld bij zijn Song of songs? Bij het drukken van de tekst legde deze op de plaats waar de illustraties moesten komen onbewerkte houtblokken van de juiste maat, die het nogal ruwe papier niet alleen pletten, maar ook enigszins tintten. Op deze nu vlakke en crême-achtige gedeelten lieten de blokken zich in een tweede gang fantastisch scherp afdrukken, waarbij de lijnen bovendien een warmte kregen die ontbrak bij helder wit papier. Het was maar dat Sander het wist! Die gaf een antwoord dat we niet kennen, maar uit de reactie van JBW concluderen we dat Stols enkele bezwaren had en het tinten van het papier strijdig schijnt te hebben gevonden met de wetten van de typografie. JBW toonde daar begrip voor. Men moet alinea's als de voorgaande niet opvatten als betweterigheid van JBW. Deze had in Parijs blokken laten drukken bij vaklieden van faam, maar had ervaren dat Stols-op-zijn-best op eenzame hoogte stond. Door kritisch te zijn, hyperkritisch soms, dwong hij deze echter voortdurend op de tenen te staan. Een luisterende Stols kon technisch en artistiek veel opsteken van de gedreven JBW. Een hoogtepunt bereikten diens ‘lessen’ in een brief van 14 februari 1933 over de illustraties voor Dolores, een opdracht van Emile van der Borch. Stols stuurde proeven aan JBW, die deze als perfect beoordeelde, maar toch met overtuiging verwierp. Zij waren gedrukt met een uitstekend dekkende matte inkt, die echter elke levendigheid aan de vrouwenfiguren ontnam en door JBW bestempeld werd als rouwkaartenzwart. Hij gaf verre de voorkeur aan glansinkt, liefst schraal op de blokken aangebracht, waardoor de structuur van het papier ging meespelen. Stols moest het zelf maar controleren, de figuren kregen door de gezamenlijke werking van inkt en papier een grote levendigheid en tinteling, waardoor ze in het vlak leken te bewegen. Op het eerste gezicht geeft men, geïmponeerd door de perfectie, de voorkeur aan de met matte inkt vervaardigde afdrukken, maar al gauw verkiest men een slechte afdruk met glansinkt boven welke fraaie druk met matte inkt dan ook, hield hij Stols voor. De meesten zouden dit overdreven onzin vinden, ‘but to my mind the difference is paramount - and a small detail it has the most awful smell. As I said above nine people out of ten would think I was an idiot and see no difference, but it is a difference of subtlety and that is after all the only difference between a bad artist and a good one.’ Tusschen vuur en maan van Roland Holst, met zes houtgravures van JBW, verscheen in de herfst van 1932. JBW had er naar zijn gevoel ‘delicate’ illustraties voor gemaakt. Hij had daar voor gekozen omdat hij ook de twee verhalen ‘delicate’ vond. Hij hield zijn hart vast toen Stols voor het boek een hard, met de hand geschept papier koos met een nogal ruw oppervlak. Ongetwijfeld echter heeft deze het papier gevocht; het resultaat was grandioos, zelfs het dunste haarlijntje bleek perfect uitgedrukt. De 75 exemplaren, met f 7,50 belachelijk laag geprijsd, waren snel uitverkocht. JBW, die zelf geen Nederlands lezen kon, hoorde naar zijn zeggen in zijn omgeving niet veel goeds over de verhalen zelf, wat hij begrijpen kon omdat goede dichters zelden ook goede prozaschrijvers zijn! Het speet hem wel dat, nu er iets te verdienen bleek, de oplaag zo gering was. Besloten werd tot een tweede druk in een handelseditie. De illustraties werden gedrukt van cliché's. Het | ||||||
[pagina 162]
| ||||||
Swinburne. Dolores. Houtgravure, 1933.
is geen wet van Meden en Perzen dat langs die weg vervaardigde illustraties veel aan kwaliteit verliezen ten opzichte van die, gedrukt van de oorspronkelijke blokken. Het hóeft dus niet. Maar in dit geval is de tegenstelling schril. JBW kende Roland Holst persoonlijk. Deze zocht hem een enkele keer op in Parijs en gaf dan frank en vrij zijn oordeel over de ontwerpen van de illustraties voor zijn boek; zijn eindoordeel was enthousiast, JBW leefde in een verbeeldingswereld die spoorde met de zijne. Toen JBW op vakantie was in Italië berichtte hij op 20 juli 1932 vanuit Novara: ‘We saw Roland Holst about 10 days ago. His hostess was ghastly!! Immensely rich with a perfect villa gaden and grounds, but only interested in Mysticism, a geometrical God and triangular angles - what a waste when the world contains so much beauty!’ Voor Lyrical poems van Byron, nummer 14 van The Halcyon Press, graveerde JBW een portret in hout. Du Perron had de verzen gekozen en de tekst verzorgd. Stols schakelde, als gebruikelijk bij zijn Engelse teksten, ook JBW gin. Dat leidde tot een ‘botsing’ met Du Perron. JBW schreef op 22 maart 1933 aan Stols, dat hij met Du Perron over de drukproeven had gesproken en dat die nijdig was dat hij wijzigingen had aangebracht in de dateringen van de vezen enzovoort. Maar John vond dat Du Perron ongelijk had en inconsequent was geweest. Hij had Du Perron nu een lange brief geschreven, waar die niet blij mee zou zijn, omdat zijn, Johns, argumenten onweerlegbaar waren, ‘and he does not like being in the wrong’. Het is wat, zegt hij, eerst Otten en nu Du Perron! Het verschil was echter dat Otten, geconfronteerd met zijn ‘tegenstander’, zich verzette tegen JBW's ingreep, terwijl Du Perron zich al snel in alle redelijkheid opstelde, beseffend met zijn evenknie te doen te hebben. Dat Du Perron de verzen koos is buiten kijf, dat hij als tekstverzorger te boek staat verdient nuancering. In de loop van 1933 steeg JBW het water weer tot aan de lippen, de kas was leeg. Stols bood hem onderdak aan in zijn eigen huis in Maastricht, zonder betaling; een grote woonkamer en flinke slaapkamer met gebruik van keuken en badkamer stonden John en Mary ter beschikking, en voor een atelier waren er mogelijkheden. John, getroffen door het royale aanbod, stelde vast dat men in moeilijke tijden zijn ware vrienden leerde kennen, maar bedankte vriendelijk. We kunnen het ons voorstellen. ALs wonen bij zijn ouders in Brussel al ‘DEATH’ betekende voor de man die zich in Parijs in artistiek opzicht in het paradijs waande, wat dan te denken van genadebrood eten bij een vriend in Maastricht? Maastricht! Tussen alle werk voor Stols door maakte JBW een groot aantal kleine houtgravures voor kersten nieuwjaarskaarten, die een redelijke aftrek vonden. Zo nu en dan bracht Stols een opdracht aan voor een exlibris, onder andere voor M.B.B. Nijkerk en C.J. Asselbergs, de Bredase industrieel die met zijn Eenhoorn Pers enige bibliofiele bekendheid zou verwerven en een goede kijk had op grafiek, getuige het feit dat hij niet alleen JBW maar ook M.C. Escher aan het werk zette, in de tijd dat deze nog op geen stukken na door speculanten was ontdekt. Met het verschijnen van Dolores in 1933 zat het grote werk, dat JBW en Stols samen hadden verricht, er op. Stols deed nog wel enkele keren een beroep op JBW: onder andere een Caesar- | ||||||
[pagina 163]
| ||||||
portret voor Roma, een Greshoff-portret voor diens verzamelde gedichten (uitgegeven door Boucher, typografisch verzorgd door Stols), een bandontwerp voor de Kaleidoscoop-serie, een merk voor de Ursa Minor-reeks, maar dat was kruimelwerk vergeleken bij het voorgaande. Stols miste de middelen om nog kostbare werken voor eigen rekening en risico uit te geven. De laatste honderden guldens die hij JBW schuldig was kon hij niet in contanten voldoen; ze werden vereffend doordat John ‘betaling’ in de vorm van een aantal kostbare bibliofiele Stols-uitgaven accepteerde, die hij op den duur heeft weten te verkopen. In 1935 gaf JBW voor eigen rekening Cupid's pastime uit, waarvan hij in het colofon zegt het te beschouwen als een experiment ‘in typography and illustration’. De oplage heet 31 exemplaren te bedragen, waarschijnlijk zijn het er meer. Stols, die de tekst drukte, stuurde 48 sets naar Parijs. Met het eigenhandig indrukken van de zes kopergravures door JBW zal nog wel eens een ongelukje zijn gebeurd, maar zeventien ongelukjes bij een inmiddels zeer ervaren JBW lijken aan de te ruime kant. Hoewel het boekje nu een begeerd verzamelaarsobject is en de kwaliteiten hogelijk worden geroemd was JBW zelf er minder over te spreken. Erger nog: ‘I am not pleased with it.’ Hij vond het boekje ‘overillustrated’ en hijzelf was ‘overconcentrated’ geweest. En hij had ervan geleerd dat een koperplaat ‘sec’ gedrukt moet worden, geen tekst dus op de achterkant. Een afdruk van een plaat op de keerzijde van de afdruk van een andere plaat was wel het allerergste dat hem was overkomen. Een jaar later volgde, wederom in eigen beheer, in vijftig exemplaren, Cupid and Psyches, met tien kopergravures, maar in dit geval liet JBW de tekst drukken bij de firma Enschedé; Stols stond er geheel buiten. In de periode 1930/1933 heeft JBW zich intensief beziggehouden met de voorbereiding van een Stols-uitgave van de Apokalypse van Johannes. Hij zou er elf houtgravures voor maken en de uitgave is zelfs in een Catalogue of books published by the Halcyon Press, Maastricht 1934, aangekondigd. Het boek der Openbaringen intrigeerde JBW bovenmatig. Hij vond de illustratie ervan een artistieke, cultuurhistorische en intellectuele uitdaging als geen andere, hij wilde zich meten - een beter woord weten we niet - met Dürers prenten over dit onderwerp! Hij zag echter geen kans ermee op te schieten. Ook andere opdrachten kostten hem soms veel tijd, maar met de Apokalypse wòrstelde hij. Vijf blokken had hij gegraveerd toen Stols stoppen moest met zijn luxe edities en voor John verder gaan geen zin meer had. Als specimen van beider kunnen drukte Stols voor de wereldtentoonstelling Parijs 1937 nog wel een blad van de Apokalypse-tekst en één gravure, als een soort Halcyon Press hors-série-editie, in 18 exemplaren. In dezelfde Catalogue van 1934 werd eveneens een uitgave van Endymion van Keats aangekondigd, met 25 etsen van JBW. Daaraan lijkt deze niet al te veel voorbereidend werk te hebben gedaan. Stols heeft het boek nooit gemaakt. Maar JBW heeft het in zijn achterhoofd gehouden en toen de tijd rijp was heeft hij de Golden Cockerel Press in 1947 weten te bewegen de tekst uit te geven, met liefst 58 houtgravures van zijn hand. Kan men de jaren 1929 tot 1933, de Stols-jaren, JBW's eerste grote illustratieve periode noemen, een tweede ving aan in 1936, toen hij zijn eerste boek illustreerde voor de Golden Cockerel Press, Love night van Powys Mathers. 12 juli 1936: ‘I have just accepted a 5 years contract with the Golden Cockerel Press!!! 30 blocks or plates a year for a salary of £ 160 paid quarterly in advance.’ De zilvervloot leek eindelijk binnen te varen, maar enkele jaren later beklaagde hij zich tegenover Stols, de Golden Cockerel kon hem gestolen worden. Na de tweede Wereldoorlog, toen Christopher Sandford de Golden Cockerel leidde, werd de relatie uitstekend. Al met al zou JBW er tot zijn dood in 1954 zo'n zeventien boeken voor illustreren. Maar we beperken ons hier tot zijn relatie met Stols en gaan dus ook voorbij aan de portretten die hij in de jaren dertig graveerde voor de Haagse uitgever L.J.C. Boucher en het vele, vele andere werk dat uit zijn handen kwam. In oktober 1938 deed JBW mee aan een tentoonstelling in Lyon van de ‘Bois gravé Lyonnais’. Stols drukte, op één blad, een sonnet van Louise Labé met daaronder een houtgravure van JBW; de oplage bedroeg ongeveer 50 exemplaren. (We hebben tot nu toe geen exemplaar kunnen achterhalen, de gegevens zijn ontleend aan cor- | ||||||
[pagina 164]
| ||||||
respondentie). Mocht dit blad succesvol blijken dan overwogen de vrienden een royaal geïllustreerde Labé-uitgave in boekvorm te maken. Daar is echter niets van gekomen. Stols vroeg JBW in 1939 om een artikel voor zijn nieuwe tijdschrift Halcyon. In de eerste aflevering verscheen diens Open letter to an editor on woodengraving. Met tien jaar illustratieve ervaring achter zich wist JBW in luttele woorden een glasheldere en boeiende geloofsbelijdenis te formuleren. In dezelfde aflevering verscheen ook een bijdrage van Mary Buckland Wright onder het pseudoniem Frances Hume, Paris letter; engraver's albums and recent books. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog stak JBW onmiddellijk over naar Engeland. Het grootste deel van de oorlogsjaren werkte hij in overheidsdienst als censor bij Reuter. Na 1945 volgde belangrijk werk voor de Golden Cockerel Pres, onder andere de houtgravures voor Endymion, volgens sommigen zijn meesterwerk. (Stols heeft altijd volgehouden dat JBW's top in zijn beginperiode als illustrator lag!) Om den brode, maar op den duur met plezier, ging hij les geven aan enkele grafische opleidingen. John was achter in de veertig en Mary een eind in de dertig toen zij in 1945 hun eerste kind kregen, in 1947 en 1949 gevolgd door nog twee. Er moest nu ècht geld worden verdiend. John schreef een gezaghebbend grafisch handboek, | ||||||
[pagina 165]
| ||||||
bleef meewerken aan luxe edities, maar deed ook duizend en één commerciële illustratieve dingen die ponden in de la moesten brengen: kalenders, menu's, kerstkaarten, boekomslagen, enzovoorts. Op 9 februari 1951 schreef JBW zijn laatste brief aan Stols. Hij klaagde er over dat hij uitsluitend opdrachten kreeg voor naturalistisch werk, dat geen Engelse uitgever iets experimenteels aandurfde. ‘There are no Sanders to give the artist a completely free hand!!!’ Eind 1951 vertrok Stols naar Ecuador, waardoor de toch al zeldzaam geworden contacten tot nul werden gereduceerd. In de kracht van zijn leven werd John getroffen door een virusinfectie, die hem op 27 september 1954 het graf insleepte, een vrouw met drie kinderen, waarvan de jongste nog niet eens op de lagere school zat, zonder noemenswaardige middelen van bestaan achterlatend. Omdat hij buiten bewustzijn was, heeft hij dat laatste gelukkig niet beseft, schreef Mary aan Sander. Het zou hem ondraaglijk zijn geweest. Stols, die verzamelaarsbloed had, bracht een collectie van JBW's vrije grafiek bijeen, die vrijwel compleet is wat de eerste tien à vijftien jaar van diens werk betreft. Na Stols' overlijden is de verzameling aangekocht door het Rijksmuseum Meermanno-Westreenianum/Museum van het Boek. | ||||||
[pagina 166]
| ||||||
Stols' veedienste is dat hij JBW de kans heeft geboden zijn illustratieve talent te ontwikkelen, toen niemand daar nog oog voor had. Pas een aantal jaren na zijn debuut ontving hij de eerste opdracht uit Engeland. In de illustratie, in de hout- en kopergravure, ligt JBW's grote kracht. Hij hield er van om na een ontwerp te hebben getekend zichzelf te dwingen tot de rust en de concentratie die nodig waren om de burijn met vaste hand feilloos te sturen; elke afwijking, iedere uitglijder was fataal. De niet aflatende spanning, ook bij banaler werk - maar hij vond opdrachten eigenlijk nooit banaal, hij tilde ze naar zijn eigen niveau -, om de weerbarstige materie aan zijn artistieke wil en fabelachtige technische vaardigheid te onderwerpen heeft hem een continue vreugde in zijn ambacht verschaft. Bij de houtgravure streefde hij ernaar lichamen en voorwerpen, maar vooral lichamen, plasticiteit te geven, ze op te heffen uit het platte vlak en ze, tegen de wetten van het medium in, in zekere zijn driedimensionaal te maken. Voor het effectueren daarvan kon hij niet buiten de bekwaamste drukker die te vinden was en dat was in de beginjaren Stols. Inkt en papier waren veel meer voor JBW dan dode materialen. Hij ging graag en met hartstocht in op de techniek van het vak, wetend dat artistieke perfectie alleen kon worden bereikt wanneer die werd gekoppeld aan technische perfectie. We ontkomen er niet aan in navolging van velen te wijzen op de inspiratie die JBW, vooral voor zijn kopergravures, putte uit Griekse voorbeelden uit de klassieke oudheid. Sommige van zijn figuren lijken rechtstreeks ontleend aan Griekse vazen. Hij kopieerde nooit, maar voelde een sterke verwantschap. In eindeloze variatie heeft hij in zijn kopergravures - meer nog dan in de houtgravures, hoewel bijvoorbeeld Dolores een schitterend specimen is van wat in dit opzicht ook in die techniek mogelijk is - gestalte gegeven aan de vrouwenfiguur. Die was de bron waaruit hij een leven lang putte en waarbij hij zich geen uur heeft verveeld. Zijn kunstenaarsoog en graveurshand verlustigden zich eraan. John was geen vrouwenjager of schuinsmarcheerder, evenmin echter een wereldvreemde sexloze romanticus. Maar voor hem was de vrouwenfiguur waard om in duizenderlei vorm te worden vastgelegd. Hij heeft nooit naar een onderwerp hoeven zoeken en hij was er nooit mee klaar. Menselijk en artistiek was hij van een integriteit die het onmogelijk maakt zelfs in zijn ‘gewaagdste’ prenten iets schmutzigs te zien. Het lot is grillig. JBW was als illustrator een begenadigd kunstenaar, maar, hoewel bekend in niet al te kleine kring, is grote roem hem nooit ten deel gevallen. De Engelsen zitten er een beetje mee dat hij bij een Nederlandse uitgever debuteerde en dat deze hem gedurende verschillende jaren als enige opdrachten gaf. Dat kan nooit helemaal pluis zijn! Ze kennen de boeken uit deze periode wel maar kopen ze slechts aarzelend, hoewel er heel wat Engelstaligs bij is. De Nederlandse liefhebber kan daardoor op veilingen en bij antiquariaten nog vaak voor heel schappelijke prijzen eigenaar worden van de uitzonderlijk boeken die twee jongemannen in de bloeitijd van hun leven met ernst, inzet, vakmanschap en liefde voor de schone letteren en de niet minder schone grafische kunsten hebben gemaakt. |
|