De Boekenwereld. Jaargang 4
(1987-1988)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 149]
| |
BerichtenScherven en snippers: de documentaire nalatenschap van S.H. de Roos (1877-1962)Ga naar voetnoot*‘Ik ben van huis uit lithograaf en geen artiest, en weloverwogen arbeid komt meer met mijn persoonlijke aard overeen, dan de spontane artistieke uiting [...]. De typografie lijkt mij daarom ook voor mij het arbeidsveld.’ Toen Sjoerd Hendrik de Roos deze regels voor een sollicitatiebrief noteerde (17-8-1906), was hij negenentwintig jaar oud. Hij had zich van jongs af aan met grote ijver, en met de steun van verschillende personen en instellingen, toegelegd op lithografie en tekenen. Zo was hij al meteen na de lagere school als leerjongen in dienst gekomen bij Steendrukkerij Van Leer & Co in Amsterdam. Als tekenaar bekwaamde hij zich, na de Teekenschool voor Kunstambachten, aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten. De vrije teken- en schilderkunst was zijn grote liefde, en zou dat zijn leven lang ook blijven. Dat hij zich toch niet als vrij kunstenaar vestigde, kwam omdat hij al vroeg ondervond dat deze muze haar vereerders doorgaans niet zeer royaal beloont. Bovendien dreef zijn ideaal van ‘kunst aan het volk’ hem meer naar de toegepaste kunst. Voor Het Binnenhuis had hij ontwerpen gemaakt voor drukwerk en meubilair. Daarnaast had hij de ‘verzorging en versiering’ van enkele boeken op zijn naam staan, waarvan vooral Kunst en Maatschappij van William Morris voor de Amsterdamse uitgever A.B. Soep in 1903 de aandacht trok. Maar zijn brood verdiende de ambitieuze jongeman nog steeds als lithograaf en ontwerper in dienst van Verwers Blikfabrieken in Krommenie. Daar tekende hij Zaanse molens, exotische panorama's, modieuze maraboes en andere decoraties voor koektrommels en sigarenblikjes. En dat beviel hem slecht. Hij was ervan overtuigd dat andere reproduktietechnieken, zoals de autotypie en de heliogravure, een grotere toekomst was beschoren dan de lithografie, en vooral de ‘busjesmakerij’. Bovendien vond hij het esthetisch beleid van de fabriek, zoals dat kennelijk belichaamd was in ‘Malle Pietje’, de giillige broer van de directeur, volstrekt onverteerbaar (Dooijes 1976). Afschuw over deze hele affaire leidde er ook toe dat De Roos, gedurende een nauwe samenwerking van ruim dertig jaar, nooit één blikontwerpje heeft laten zien aan Dick Dooijes. Maar het leidde in de eerste plaats tot zijn sollicitatiepogingen bij Lettergieterij Amsterdam/v.h. N. Tetterode, kortweg L.A. ‘Wat zou mij dan aangenamer kunnen zijn dan zoo om en in de boekdrukkerij bezig te kunnen zijn [...] ten uwent, en daardoor tevens mijn blik te kunnen verrui-
Mapje met zegel van S.H. de Roos.
| |
[pagina 150]
| |
men, beter dan ik dat 's avonds vermag te doen - uit leerboeken en tijdschriften.’ Zijn brief trof niet onmiddellijk doel. Pas na enig aarzelen besloot de directie in 1907 tot een dienstverband. De Roos zou er blijven tot aan zijn pensionering in 1942. Ondertussen vormde deze briefwisseling het begin van een archief dat De Roos van zijn werk op de lettergieterij bijhield. In 1971 ging de befaamde, en vooral onder leiding van De Roos tot bloei gekomen Typografische bibliotheek van de L.A. over in het bezit van de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek. Prof. dr. G.W. Ovink bracht er als laatste bibliothecaris verslag van uit in het tijdschrift Quaerendo (Ovink 1972). Hij besteedde toen geen bijzondere aandacht aan het feit dat het archiefje van De Roos, inmiddels aangegroeid tot ruim honderd groezelige mappen, een onderdeel was van de omvangrijke transactie. Dit ‘S.H. de Roos-Archief’ is onlangs door mij ontsloten. Omdat de stukken per map globaal op onderwerp bleken te liggen, heb ik in de volgorde geen veranderingen aangebracht. Wel heb ik de volgorde binnen de mapjes, waar mogelijk en wenselijk, meer verfijnd. De ontsluiting geschiedde met behulp van een kaartsysteem. Het biedt een overzicht van alle brieven en van de diverse onderwerpen van de overige stukken. Dit kleine archief - het beslaat twee strekkende meters - geeft een goede indruk van de formidabele inzet van De Roos voor de ‘renaissance’ van de
De Roos (staand) als kunstenaar in een landschap.
Nederlandse boekkunst. Alleen al voor de L.A. ontwierp hij verschillende letters, bewerkte hij aangekochte series, en verzorgde hij lange tijd vrijwel al het druk-werk, waaronder de letterproeven en de Typografische Mededeelingen. Maar ook besten deze werkkring ontplooide hij vele activiteiten. Hij correspondeerde met ‘meesterdrukker’ mr. J.F. van Royen, voor wiens pers hij het Zilvertype ontwikkelde; met de incunabel-deskundige Pater Bonaventura Kruitwagen, alias Broeder Olifant - maar ik geloof niet dat De Roos zich ooit heeft bediend van deze bijnaam die het gevolg was van een lezing over dit dier - en met de Larense ‘sierkunstenaar’ prof. R.N. Roland Holst. Vanaf het prille begin in 1925 was De Roos betrokken bij de uitverkiezing van de ‘50 Bestverzorgde Boeken’, wat hem er niet van weerhield om in 1952 verontwaardigd aan Dick Dooijes te schrijven ‘Het schijnt veel gemakkelijker om tot de 50 beste te worden gerekend dan om het te zijn. Het peil van de boekverzorging is tot dat van de reclame gedaald.’ Hij gaf vorm aan de uitgaven van kunstzinnige en bibliofiele genootschappen, maar werkte ook voor reguliere uitgevers, met name voor W.L. en J. Brusse. In één van de vele brieven die de boekverzorging van zijn fonds begeleidden, brengt J. Brusse De Roos het elegante compliment van de dichter Leopold over, van wie De Roos juist de bundel Verzen onder handen heeft: ‘De woorden van den Heer De Roos maak ik geheel tot de mijne, particuliere voorkeur of wenschen heb ik niet’ | |
[pagina 151]
| |
(1913). De Roos verzorgde tentoonstellingen op internationaal niveau, zoals de ‘Bugra’ in Leipzig in 1914 en 1927; en op lokaal niveau, zoals in 1911 de tentoonstelling over ‘Smaakmisleiding’ in het Stedelijk Museum in Amsterdam, en over ‘Goed en slecht drukwerk’ op dezelfde plaats in 1913. Het archief documenteert De Roos als letterontwerper, boekverzorger en graficius. Als organisator en verenigingsman. Als onderzoeker, bibliothecaris en auteur. Als veelvoudig jubilaris, en tenslotte als overleden man van verdienste. Bovendien vertelt het archief over enige niet verwezenlijkte zaken, zoals de nooit uitgebrachte ‘architectenletter’ (circa 1910), het niet verschenen Drukkersjaarboek voor 1915, de nimmer geopende internationale boekkunst-tentoonstelling ‘Bugra-Amsterdam’ (1934) en de nooit ingestelde ‘S.H. de Roos-Staatsprijs voor de Typografie’ (1957). Terwijl over sommige onderwerpen slechts scherven en snippers aanwezig zijn, bevat het archief over andere kwesties overvloedige documentatie. Vrijwel niets is er over de voorgeschiedenis van de Hollandsche Mediaeval, maar het ontstaan van de laatste letter van De Roos, de serie De Roos Romein en Cuisief, kan op de voet gevolgd worden. Dat is mede te dan ken aan de omstandigheid dat de letter grotendeel
het afgekeurde, later elders toegepaste portret van William Morris;
tot stand kwam ná de pensionering van De Roos. Vanuit zijn werkkamer thuis dicteerde hij de correcties die Dick Dooijes dan op de lettergieterij uitwerkte. Deze werkwijze leverde een uitgebreide briefwisseling op, compleet met vele proefdrukjes. Toen de letter eindelijk zijn voltooiing naderde, bracht Ovink bezwaar in tegen de naam. Buitenlandse tongen zouden kunnen struikelen over de constructie ‘de De Roos Romein etc.’. Wandelend door het Vondelpark kwam hij tot de suggestie ‘Walden’, en ‘Wat die naam inhoudt weet u beter dan wie ook’, schreef Dick Dooijes aan ‘oom Sjoerd’. Zelf opperde Dooijes de naam ‘Sasika’. Zowel hij als De Roos hadden een dochter zo vernoemd in navolging van de door beiden hogelijk bewonderde prof. Jan Veth. Uiteraard zwichtte De Roos niet voor de goedbedoelde adviezen. Over problemen in het buitenland informeert slechts één document: een Zweedse firma vaagt per brief opheldering over de betrekkingen tussen de ontwerper S.H. de Roos en zijn jonge familielid Romein de Roos. Het archief is overigens lang niet altijd volledig. Hier bestaat een duidelijke veeklaring voor. Naast het ‘werkarchief’ van De Roos ter L.A. beschikte hij in zijn woning over een ‘prevé-archief’. Kort na zijn dood bood zijn weduwe, mevrouw A.B. de Roos-de Groot,
het nieuwe portret.
| |
[pagina 152]
| |
dit, tezamen met een collectie vrije grafiek, de directeur van het Frans Hals Museum aan. Maar het is waarschijnlijk vooral te danken aan de gretige voortvarendheid van de toenmalige Stadsbibliothecaris van Haarlem, de heer C. van Dijk, dat er ook adequaat op dit aanbod werd ingegaan. Het geheel werd vevolgens verdeeld over de beide instellingen. Daarbij ging de vrije grafiek naar het Museum, de correspondentie naar de Stadsbibliotheek en de ontwerptekeningen naar beiden. De scheiding tussen het werkarchief in de UBA en het privé-archief in de Stadsbibliotheek is mijns inziens vrij kunstmatig. Zo is er een brief uit 1903 waarin R.N. Roland Holst zijn vriend De Roos feliciteert met diens ontwerp voor Morris' Kunst en Maatschappij. Maar over het portret van Morris dat De Roos voor deze uitgave tekende, is hij minder te spreken. Op dat portret steunt Morris met het hoofd op één hand. Roland Holst vindt dat een onjuiste typering van de man die juist ‘zoo'n mooien open kop had’. De Roos neemt deze kritiek ter harte en een maand later verschijnt het boek met een nieuw portret. De brief van Roland Holst bevindt zich in de UBA, het afgekeurde portiet in de Stadsbibliotheek. En zo bevindt zich in het Amsterdamse archief ook een aardige foto van de jonge De Roos met enige vrienden, waarop hij toch ‘artistiker’ oogt dan zijn sollicitatiebrief naar de L.A. doet vermoeden. In het Haarlemse archief bevindt zich het commentaar van de fotograaf, Bernard Eilers: ‘Je begrijpt wel dat ik (en dit veel al) ook nu
De Roos (rechts) met vrienden, staand Bernard Eilers.
weer terugdenk aan onze jongenstijd (waren wij wel echt jongens, of veel te ernstige oudmannetjes?) [...] Autodidacten als wij beiden zijn, was die tijd de grondslag voor de te leggen discipline. Waarin jij altijd vóórging ‘still going strong’? (een felicitatiebrief uit 12-9-1947). Natuurlijk omvat de documentaire nalatenschap van De Roos meer dan deze twee archieven. Mogelijk berust er nog het een en ander in Friese instellingen (de geboortegrond van De Roos). Brieven van De Roos zullen zich bovendien nog in tal van particuliere collectes bevinden. Daarnaast zijn er nog een aantal in het J.F. van Royen-archief in het Museum Meermanno-Westreenianum en in het Archief W.L. & J. Brusse in het Letterkundig Museum, beiden in Den Haag. Maar ik vrees dat voor de ware onderzoeker de weg naar het materiaal nog lang zal zijn, en slechts gedeeltelijk gebaand. Koosje Sierman | |
LiteratuurDick Dooijes Sjoezd H. de Roos zoals ik mij hem herinner 's-Gravenhage, Rijksmuseum Meermanno-Westreenianum & Museum van het Boek, 1976. G.W. Ovink ‘University library of Amsterdam acquires “Typografische Bibliotheek”, Quaerendo II (1972), p. 77-78. | |
[achterplat]
| |
|