De Boekenwereld. Jaargang 4
(1987-1988)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermdBoekbesprekingenOnno ter Kuile, Koper en Brons, [met ten geleide van S.H. Levie en Voorwoord van A.L. den Blaauwen]. 's-Gravenhage, Staatsuitgeverij, 1986. (Catalogi van de verzameling kunstnijverheid van het Rijksmuseum te Amsterdam deel 1). XIII, 381 blz. ISBN 90-12-04291-7; prijs f 72,50.Ongeveer een jaar geleden deed het Riksmuseum te Amsterdam een catalogus verschijnen over de collectie koper en brons, die in een tijdschrift over prenten en boeken niet besproken had hoeven worden, ware het niet dat er diverse modellen voor boeksloten in zijn opgenomen. Het boek bevat een schat aan afbeeldingen en beschrijvingen van meer dan vijfhonderd objecten in genoemde materialen in het grootste museum van Nederland. Het heeft daardoor waarde niet alleen voor specialisten, maar voor een brede kring van geïnteresseerden. Na een kopt ‘Ten geleide’ van de hoofddirecteur van het Rijksmuseum en een ‘Voorwoord’ van de directeur van de Afdeling Beeldhouwkunst en Kunstnijverheid, onder wiens verantwoordelijkheid de catalogus is verschenen, vangt het boek aan met een inleiding op de geschiedenis van de verzameling en een verantwoording door de auteur, Onno ter Kuile, die helaas voor het verschijnen van het boek is overleden. Daarop volgt de eigenlijke catalogus van 522 items die elk uitvoerig beschreven zijn en voorzien van afbeeldingen naar foto's van hoge kwaliteit. De objecten zijn onderling geordend; dat wil zeggen dat figuren en liturgische objecten voorop komen, gevolgd door verlichtingsvoorwerpen, bekkens, schotels, kannen, etc. Het boek wordt afgesloten met verschillende registers (landen, namen, merken, voorstellingen en herkomst), die het voortreffelijk ontsluiten en er een hoge gebruikswaarde aan geven. Toch zou ik degene die het boek gaat raadplegen, niet willen aanraden direct via de registers te zoeken, maar eerst liever eens gewoon in het boek te bladeren. Zelf heb ik een aantal aangename uurtjes doorgebracht met het doornemen van het boek. Degene die de catalogus op zijn gemak doorbladert kan merken, hoe belangrijk qua decoratie de alledaagse objecten uit het verleden zijn voor het verkrijgen van meer begrip voor andere ‘gewone’ objecten: het grootste deel van de boekbanden die in voorbije eeuwen gemaakt werden. Want ook die zijn vaak niet het werk van grote kunstenaars, maar meestal van ‘eerlijke’ vaklieden met gevoel voor proporties en kennis van de contemporaine vormentaal. In de niet echt luxe-voorwerpen, zoals de meerderheid van de bestempelde banden en de objecten in koper en brons, vinden we de stijlen terug zoals ze onder een bredere laag van de bevolking leefden, soms wat burgerlijk, soms wat boers, maar doorgaans met een geheel eigen charme. | |
[pagina 137]
| |
Meer dan interessant zijn vele van deze objecten, de wijze waarop ze versierd zijn en de stijl, zeker ook voor degene die zich wil verdiepen in het beslag van boeken (met name wordt gedacht aan de kronen, cat. 170-173, de bekkens en schotels. cat. 219-248, de vijzels, cat. 280-307 en de luidklokken, cat. 319 en 326). Daarmee zijn we gekomen bij dat onderwerp uit de geschiedenis van de boekband, dat vreemd genoeg vrijwel onbestudeerd is gebleven. Mij zijn slechts zes artikelen over beslag bekend, alle ofwel zeer detaillistisch, of juist erg oppervlakkig en diegene die zich wil verdiepen in de geschiedenis van het slot komt er bedrogen mee uit.Ga naar eindnoot1. Voor het gebrek aan aandacht voor het slot is dan ook wel reden: het is een ‘gevaarlijk’ onderwerp. Het dateren en localiseren van beslag is nog veel moeilijker dan dat van banden. Het
Modellen voor de afzonderlijke onderdelen man twee boeksloten. (Rijksmuseum, Amsterdam; Inv. N.M. 9916 a-f)
beslag hoort wel bij de band, maar werd afzonderlijk gemaakt, niet door de binder maar bijvoorbeeld de geelgieter. De afzonderlijke beslagdelen - we onderscheiden naast sloten doppen (die op de vier hoeken van het plat en het centrum konden worden aangebracht om de band bij het openslaan te beschermen), hoekstukken (met eenzelfde functie), beentjes (onderaan de platten; het boek kon daardoor zonder beschadiging van de onderkant op een ruwe plank staan), hoekbeschermers (smalle metalen stroken rond de hoeken), kettingen (waarmee de boeken aan bijvoorbeeld lectrijnen bevestigd konden worden) of draagkettingen (uit later tijd) - werden soms bij een plaatselijke collega gekocht maar vaak ook op de jaarmarkten. Ze konden daardoor al ver hebben gereisd voordat ze voor het eerst werden gebruikt. Omdat beslagdelen gemakkelijk van banden af kunnen raken, werden ze in het verleden nogal eens vervangen, door recentere sloten of door andere oude sloten waarvan men de precieze herkomst niet meer wist, maar die wel de juiste grootte hadden of op juiste grootte gebracht konden worden. Al met al heeft men aan de datering van de band niet noodzakelijkerwijs een houvast voor de datering van het beslag erop en we hebben er zeker geen sluitende terminus ante of post quem aan. Alhoewel het niet mijn bedoeling is hier in de lacune wat betreft onze kennis over beslag te voorzien - ik kan dat ook niet - is het toch goed als enige zaken aangestipt worden. Beslag gaat haast onverbrekelijk samen met houten platten. Beslag werd dus vooral in de middeleeuwen aangebracht, in de tijd waarin banden een stoer uiterlijk hadden. Heel veel middeleeuwse banden hebben beslag of ze hebben het blijkens gaatjes in leer en platkern ooit gehad. Wanneer er in de renaissance een algemene voorkeur ontstaat voor de elegantere (maar minder stevige) kartonnen platten, verdwijnt het beslag dan ook om plaats te maken voor sluitriemen en sluitlinten. Alles heeft een einde: de sluitriemen overleven de zestiende eeuw nauwelijks en de sluitlinten blijven alleen geliefd voor bepaalde soorten banden, met name prijsbanden en banden om bruidsgedichten. Hoewel de bloeiperiode van het beslag na de middeleeuwen voorbij is, wordt het net zoals de linten, voor bepaalde typen banden, of beter, voor banden om bepaalde soorten inhoud, aangehouden en met liefde en overtuiging. We kennen allemaal de typische Staten-bijbel-band, in blindbestempeld tuigleer, met de typerende sloten (getordeerde zuilen) en de uitgezaagde hoekstukken in messing. Haast even bekend is het zilveren (en gouden) beslag dat in de periode tussen circa 1620 en 1880 veel Bijbels, Psalm- en Gezangboeken, uitgaven van de Thora, andere religieuze teksten en bijvoorbeeld almanakjes decoreert. Opzettelijk wordt hier van decoreren gesproken omdat de beschermende functie van het beslag bij deze meestal kleinere werken van totaal ondergeschikt belang is geworden. Weliswaar heeft de religieuze literatuur aanleiding gegeven tot het aanhouden van een oudere vorm van aanzien van de band (sloten in combinatie met houten platten), maar de functie is nu duidelijk decoratief. Het zilveren beslag wordt met name in Nederland ge- | |
[pagina 138]
| |
combineerd met kostbare leersoorten, zoals haaieleer, of met het niet minder kostbare schildpad, met fluweel of andere rijke textilia. De versiering van emblematische aard kan soms de lezer van het boek tot diepere overpeinzingen inspireren, maar bestaat veelal uit niet meer dan bloemen, ranken, krullen, en dergelijke en heeft duidelijk geen andere functie dan het plezieren van de ogen en wellicht, tijdens de gang naar de kerk, het uitsteken van de ogen van de buren die zo'n mooie band niet hebben. Het lijkt wel alsof de Nederlandse zilversmeden uit het einde van de zeventiende en de hele achttiende eeuw een behoorlijke portie werk hebben gehad aan het vewaardigen van met name fraaie boeksloten, want hoewel vele inmiddels zijn omgegoten (om budgettaire reden) of omgewerkt tot bijvoorbeeld armbanden, zijn toch nog heel veel aantrekkelijke boeksloten, hoekstukken en draagkettingen aan banden uit deze periode bewaard gebleven. Soms hebben we redelijke zekerheid dat ze van meet af aan bij de betreffende band hebben gehoord en soms weten we het niet. In elk geval is het jammer dat degenen die aandacht aan zilver en goud besteden, het boekslot vrijwel altijd stiefmoederlijk hebben behandeld. Zo
Twee modellen voor de sluithaken van boeksloten. (Rijksmuseum, Amsterdam; Inv. N.M. 9917 a-b)
zijn de kleine collectie banden met kostbare sloten in het Rijksmuseum en de grotere collectie in de Koninklijke Bibliotheek eigenlijk alleen aan enkele specialisten bekend; ook is over het fraaie beslag uit de achttiende eeuw weinig substantieels gezegd. Des te verheugender is het dat in de genoemde catalogus onder de nummers 413 tot 441 modellen voor hele sloten of onderdelen daarvan gepubliceerd zijn, die alle uit één collectie komen, van een lid van de familie De Roever (Amsterdamse zilversmeden in de achttiende en negentiende eeuw), bijna allemaal van eenzelfde kwaliteit en in dezelfde tijd (tweede helft achttiende eeuw) gemaakt. Verheugend is het ook dat de samensteller van de catalogus deze nummers direct heeft doen volgen door modellen voor chatelaines en enige andere ornamenten, die qua herkomst en uitvoering bij de sloten horen en er zelfs qua ontwerp zozeer mee te vergelijken zijn dat men zich afvraagt of een geroutineerd zilversmid niet zonder enig probleem een model voor een slot in dat voor een haakplaat van een chatelaine kon veranderen of omgekeerd. De modellen zijn gemaakt voor het vervaardigen van een mal, waarin het uiteindelijke zilveren of gou- | |
[pagina 139]
| |
den stuk (bij de hier getoonde kwaliteit denk ik eerder aan goud) kon worden gegoten, waarna de afwerking en de bevestiging op een boekband plaatsvond. Mijn collega Roessingh, die niet alleen kenner van het recht maar ook van zilver en goud is, vermoedt dat deze mallen niet alleen bij bijvoorbeeld overlijden van een meester in het bezit van een ander over konden gaan, maar wellicht ook uitgeleend werden, eventueel tegen vergoeding. Zo nu en dan treft men sloten aan met keuren van kleinere steden, waarin naar men vermoedt geen zilveren of gouden voorwerpen van zo hoge kwaliteit werden gemaakt, terwijl de ontwerpen van de sloten zelf uit de belangrijkste plaatsen, zoals Amsterdam, Den Haag en Middelburg, lijken te stammen. Mogelijk zijn de modellen voor die sloten aanvankelijk door de maker gebruikt en later bij een ander terecht gekomen en toen afgegoten? De in de catalogus Koper & brons afgebeelde mallen zijn van een verrassend hoge kwaliteit, zoals men op de banden zelf maar zelden vindt. De stijl van versiering is steeds Louis XV of Louis XVI. Ze bieden tezamen een bijna compleet overzicht van wat in de tweede helft van de achttiende eeuw aan themata aan bod kwam. Naast twee paar (bijna) complete sloten met emblematische voorstellingen, vinden we een paar complete en twee paar incomplete sloten met bijbelse taferelen, sloten of slotdelen met keizerbustes, met hoornen-des-overvloeds, ranken, rocailles en ruiten, met bloemen en vrijwel abstracte sloten. Opvallend
Twee gouden boeksloten, sluithaken scharnierend aan muiters en losse aanzetstukken, met keuren van Johannes van Wijk, Amsterdam, 1782 (Koninklijke Bibliotheek, Den Haag; Band Inv. D 16)
is de vormgeving van de beugel (cat. 433) die een in een spiegel kijkende dame in een medaillon voorstelt, welke wel heel sterk lijkt op de voorstellingen van Prudentia zoals we die van Duitse en Nederlandse rolstempelingen uit de renaissance kennen. Mogen we hierin een zeldzaam voorbeeld zien van invloed van boekbandversiering op zilverdecoratie? Boeiend is ook een van de paren slotmodellen met bijbelse voorstellingen. Zij zijn al eens eerder door Ter Kuile behandeldGa naar eindnoot2. en in verband gebracht met twee getekende voorstudies die zich in Nederlands particulier bezit bevinden. Terwijl de tekeningen blijkens hun monogrammering gemaakt zijn door de Amsterdamse graveur en tekenaar L.F. DuBourg (1693-1775), geeft Ter Kuile niet aan wie de sloten gemaakt zou kunnen hebben. De horlogekast die hij tegelijkertijd bespreekt, met een voortekening die eveneens door DuBoug is getekend en die behoort bij de andere voortekeningen, is in elk geval gemaakt door de uit Frankrijk afkomstige Amsterdamse zilversmeden Louis (overleden in 1774) en Philippe Metayer (geboren Rouaan 1697 en overleden 1763). Zijn de modellen voor de sloten al zeldzaamheden, het is nog opmerkelijker dat ook de voortekeningen bewaard zijn gebleven. We kunnen slechts hopen dat ook de sloten die naar de modellen gegoten zijn eens zullen opduiken... Andere modellen voor sloten en enige bij elkaar behorende modellen voor een chatelaine zijn ook afzonderlijk door Ter Kuile behandeld.Ga naar eindnoot3. In dat lezenswaardige artikel probeert hij ook te achterhalen uit | |
[pagina 140]
| |
welk bezit de hele collectie modellen komt en in een naschrift komt hij er nog eens op terug. Het blijkt dat het Rijksmuseum de collectie in 1894 bij kunsthandel S. Duits te Amsterdam verwierf en dat deze volgens overlevering kwam uit het bezit van de familie De Roever uit Amsterdam - mogelijk gaat het hier speciaal om Andries de Roever Nzn. (1818-1894), die bekend was als ‘makelaar in parelen en juwelen’. Hij kan de vervaardiger van de modellen niet geweest zijn. Wellicht was het een van zijn illustere Amsterdamse voorouders. Het is natuurlijk ook mogelijk dat de modellen door verschillende zilversmeden werden gemaakt. De kwaliteit is nogal uiteenlopend. Een puntje van kritiek op het boek van Ter Kuile, dat ik overigens warm wil aanbevelen aan ieder die ook maar enigszins interesse voor de materie heeft, is dat het zich te veel aan feitelijkheden houdt. De interessante ontdekkingen die de auteur zelf indertijd heeft gedaan op het gebied van sloten en chatelaines worden alleen in een literatuurverwijzing aangestipt. Dat is jammer. Ook betreur ik het dat in het overigens welhaast perfecte boek geen plaats is ingeruimd voor een technische bespreking van de vervaardiging der objecten. Een catalogus over een onderwerp dat zo zelden in uitgebreide vorm aan de orde komt, zou het beslist niet ontsierd hebben. Ook leken, die het boek hopelijk zullen kopen, zou een dergelijke beschrijving van dienst zijn geweest voor een beter begrip van het geheel. Jan Storm van Leeuwen | |
W. Rees-Mogg, How to buy rare books. A practical guide to the antiquarian book market. (Oxford: Phaidon-Christie's Limited, 1985, 160 pag., £ 15. ISBN 0714880191.)Sir William Rees-Mogg, gedurende veertien jaar uitgever van The Times en oud-voorzitter van de British Arts Council is sinds 1981 eigenaar van het gerenommeerde Londense antiquariaat Pickering & Chatto. Zijn hier te bespreken boek, uitgegeven in de reeks Christie's Collectors Guides, heeft hij in vier afdelingen verdeeld. In het eerste deel komt de praktijk aan bod, worden deskundig de handel en het veilingwezen beschreven en krijgt de aspirant-verzamelaar instructie in het lezen van catalogi. In de volgende afdeling behandelt Rees-Mogg zeven verzamelgebieden: vroege drukken, Engelse literatuur, natuurwetenschappen en medicijnen, Americana en Australiana, reisboeken en natuurlijke historie, ‘the history of ideas’ en bijzondere boekbanden. In deze afdeling wordt duidelijk dat Rees-Mogg bijna uitsluitend voor de zeer rijke verzamelaar schrijft. Hij noemt aan de lopende band voor 99% van de verzamelaars onbetaalbare hoogtepunten als de Vesalius van 1543, de Utopia van 1517 en de First Folio van Shakespeare, waarop hij steevast apologetisch laat volgen dat ook de latere drukken hun waarde en aantrekkelijkheid hebben. Afgebeeld worden (en meestal heel fraai!) bij voorkeur de allerduurste boeken zoals de Gutenbergbijbel, De moto cordis van Harvey, het Bay Psalm Book en Grolier banden. De derde afdeling behandelt het boek als fysiek object en het laatste deel geeft nuttige informatie over het conserveren van een verzameling. Het boek is begrijpelijkerwijze geschreven voor de Angelsaksische wereld. Op de paar plaatsen waar Nederland ter sprake komt vond ik wat kleine foutjes en vreemde omissies. Het eerste gedrukte boek in de Nederlanden verscheen niet in 1472 maar een jaar later. Het devies van Plantijn in Antwerpen is niet labore et scientia maar labore et constantia (het drukkersmerk staat op p. 55 afgebeeld!). Bij de useful addresses worden als veilinghuizen alleen Christie's Amsterdam en Van Gendt genoemd, bij de antiquariaten alleen Nico Israel, Junk en Tulkens in Brussel. Ik ken enige antiquaren die deze selecte niet op prijs zullen stellen... De Nederlandsche Vereeniging van Antiquaren wordt niet genoemd. Nog een kleinigheid: het is mij een raadsel hoe een boekenliefhebber over ‘dry bibliographies’ kan spreken (p. 154). Resumerend kunnen we zeggen dat dit een goed en mooi uitgevoerd boek is voor wie informatie wil hebben over de hoogtepunten uit de boekgeschiedenis die op de grote veilingen en in dure antiquariaten verhandeld worden. De beginnende verzamelaar met een bescheiden beurs kan beter Jean Peters (ed.), Book collecting. A modern guide (New York 1977) en vooral het aardige vervolg Jean Peters (ed.), Collectible books. Some new paths (New York 1979) lezen als hij informatie wil hebben over de Angelsaksische bibliofiele wereld. A.A. Boers |
|