Marginaliën
Een ‘koninklijk’ besluit
Bij de opening van de in Amsterdam onlangs gehouden Negende Europese Antiquarenbeurs heeft drs. J. van Heijst, bibliothecaris van de Koninklijke Bibliotheek, de noodklok geluid over het slechte beleid dat hier te lande, eigenlijk al sinds onheugelijke tijden, is en wordt gevoerd ten aanzien van ons nationaal boekenbezit.
Steeds weer bleek (en blijkt) onze gemeenschap te weinig geld over te hebben voor het aanschaffen en bewaren van historisch belangrijke boeken en handschriften. Ook particulieren en bedrijven bleken (blijken) nimmer erg geïnspireerd te geraken door uitzonderlijk aanbod op het gebied van boeken en handschriften. De nadelen van deze kennelijk traditioneel negatieve opvatting over wat kultuur is en wat het verzamelen en bewaren van boeken en handschriften waard zouden mogen zijn (voor schilderijen bestond en bestaat, eveneens traditioneel, méér belangstelling en méér overheidsaandacht) werd enigszins gecompenseerd door wat univeisiteitsbibliotheken, naast hun hoofdbezigheid, het beschikbaar stellen van actueel en historisch studiemateriaal, aan museale taken op zich namen (dikwijls gefinancierd, of medegefinancierd door een kleine kring van particulieien en bedrijven, ‘vrienden van....’.)
De vraag óf een student die de oorspronkelijke tekst van bijvoorbeeld Grotius' De jure belli ac pacis' wil bestuderen niet méér heeft aan een goede tekstuitgave dan aan een origineel exemplaar van de eerste druk, leidt al gauw tot de conclusie dat die eerste deuk niet ‘nodig’ is. Daar komt nog bij, dat de middelen die openbare bibliotheken tegenwoordig ter beschikking krijgen dermate beperkt zijn, dat zij niet meer in staat blijken aankopen van enige omvang te doen ten behoeve van hun museale taken. Daar men elders méér aandacht heeft voor boeken en handschriften van kultuurhistorische betekenis, en men er elders ook méér geld voor over heeft zulke objecten te verwerven, dreigt het Nederlandse bibliotheekbezit op dit punt achter te blijven. En dit terwijl Nederland vooral in de zeventiende en achttiende eeuw een leidinggevende rol heeft gespeeld bij het verspreiden in druk van kennis en ideeën.
Drs. J. van Heijst betoogde, dat volgens hem de tijd is aangebroken dat bibliothecarissen en antiquaren gezamenlijk een poging moeten ondernemen om hierin verbetering te brengen. De prijzen die internationaal betaald worden voor belangrijke antiquarische boeken zijn volgens Van Heijst ‘eenvoudigweg te hoog’. Bedoeld wordt natuurlijk: te hoog voor de Nederlandse mentaliteit, want elders heeft men daar geen of minder moeite mee en Nederlandse antiquaren blazen een stevig partijtje mee op die markt ten behoeve van niet-Nederlandse klanten.
De voorzitter van de NVVA (Nederlandsche Vereeniging van Antiquaren), de heer John Vloemans, heeft bij dezelfde gelegenheid aangekondigd, dat ook de antiquaren op dit punt actiever willen gaan worden. De in de Vereeniging aanwezige deskundigheid zou volgens hem ook benut kunnen/moeten worden bij het opbouwen en aanvullen van openbare collecties in Nederland. Gedurende de jaren die ik de NVVA als bestuurslid mocht dienen, heb ik er herhaaldelijk op aangedrongen de eisen die men aan de vakbekwaamheid van leden en aspirantleden stelt te verscherpen, de ontwikkeling van de vakbekwaamheid bij beginnende antiquaren te bevorderen en kritisch, zeer kritisch te zijn bij het aannemen van nieuwe leden. Deskundigheid in het antiquarenvak is - mede door de vergaande specialisatie die onontkoombaar is door de veelvuldigheid van onderwerpen en disciplines - over veel leden verdeeld. Een onderwerp waarin de één uitermate deskundig is, daarin kan de ander zich slechts aarzelend begeven. Die deskundigheid willen behouden, betekent bereid zijn haar te willen delen met, en overdragen aan, jongere antiquaren. Opnieuw ontkomt de NVVA er niet aan zich de woorden van één der oprichters van de Vereeniging, Menno Hertzberger, te herinneren, die tot op het laatst van zijn leven is blijven wijzen op de noodzakelijkheid van het in het leven roepen van een gedegen en van rijkswege erkende beroepsopleiding. Hier ligt, nadrukkelijker dan ooit tevoren, een taak voor de meest deskundige leden (want niet alle leden van de NVVA blijken altijd even deskundig, laten we daar open en eerlijk in zijn). Willen en kunnen zij hun kennis overdragen en delen met anderen? Het is te hopen dat op dit punt initiatieven zullen worden genomen door de NVVA. Dit klemt te meer, daar een aantal vooraanstaande antiquaren niet bepaald jong meer is en opvolging niet overal aanwezig is. De kennis en ervaring van deze ‘ouderen’ mag men niet lichtvaardig verloren laten gaan.
Maar ook van de kant van de bibliothecarissen van universiteitsbibliotheken en andere belangrijke openbare bibliotheken mag men op dit punt een bijdrage verwachten, zeker nu Van Heijst het voortouw tot samenwerking blijkt te hebben genomen.
Van een kleine vereniging als de NVVA kan men moeilijk verwachten, dat zij een dagschool opent met goed gehonoreerde docenten. De totale financiële capaciteit van een zo kleine beroepsgroep maakt zoiets volstrekt illusoir. Een avondcursus zou al heel wat zijn en als een aantal deskundigen uit universitaire kring zich nu eens beschikbaar zou willen stellen om daar les te geven en hun specifieke kennis over te dagen op leergierige antiquaren? (En niet alleen beginnende antiquaren; ik denk, dat ook ouderen zich zullen haasten zich aan te melden!) Want niet alleen