De Boekenwereld. Jaargang 4
(1987-1988)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jan Sluijters (1881-1957) als politiek tekenaar
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bosch geboren op 17 december 1881. Zijn vader werkte daar als houtgraveur voor verkoopcatalogi van zakenlui en fabrikanten. Vrijwel alle illustraties in boeken, catalogi of tijdschriften werden toen nog uitgevoerd in een van de grafische technieken, waarvan aan het einde van de negentiende eeuw de lithografie en de houtgravure de populairste waren. Jan Sluijters was zeven jaar toen zijn eerste werkstuk, een tekening van een nikkelen schenkkan, werd gereproduceerd in één van zijn vaders catalogi. Die vader heeft zijn zoon de liefde voor de beeldende kunst al vroeg bijgebracht, liefhebber als hij was van de negentiende-eeuwse Franse schilderkunst. Nadat de familie Sluijters in 1893 naar Amsterdam was verhuisd, werd Jan een vaste bezoeker van het Rijksmuseum, waar vooral de toen moderne schilderijen van de Haagse School hem fascineerden. Na de HBS haalde Jan Sluijters een akte MO-tekenen, maar voor het leraarsvak bleek hij toch ongeschikt. Grafisch werk ging hem veel beter af. Als 15-jarige HBS'er maakte hij al litho's voor het Geïllustreerd Politienieuws. Dit sensatieblaadje dat een navolging was van het Engelse Police News, publiceerde niets anders dan verslagen van rechtzaken en reconstructies van misdaden en opstootjes. De bloederige gruwelverhalen in het veertiendaagse krantje vormden, naast de kroeg, vrijwel het enige vertier van de werkman, die het voor zes cent kon kopen. Bijzonder in het politienieuws waren de getekende illustraties. Dagbladen kenden nog nauwelijks illustraties bij het nieuws, maar week- en maandbladen geïllustreerd met houtgravures en lithos waren al vanaf het midden van de negentiende eeuw populair. Het Politienieuws moest iedere veertien dagen verschijnen. Was er onverhoopt geen of onvoldoende gewelddadig of misdadig nieuws, dan werd het verzonnen. Er was altijd wel een man in Rusland te bedenken, die zijn vrouw in repen gesneden had of een vrouw in Finland, die uit wraak voor haar ongelukkige, door mishandelingen gekenmerkte jeugd, het ouderlijk huis in brand had gestoken. De redactie bedacht dat en Jan Sluijters tekende het. Hij trad daarmee nauwkeurig in de voetsporen van Johan Braakensiek, die zijn loopbaan als illustrator ook bij dit blad was begonnen. Jan Sluijters leerde snel en veel bij het Politienieuws. De onderwerpen die hij moest uitbeelden, waren weinig verheffend, maar hij tekende zijn prenten direct op steen en ontwikkelde zo een vaardigheid, waarvan hij nog veel plezier zou hebben. Helaas zijn uit de jaren, waarin Sluijters voor het sensatieblad tekende nauwelijks exemplaren bewaard gebleven (1896-1899). Op een tentoonstelling van het Amsterdamse Kunsthistorisch Instituut over het grafisch werk van Jan Sluijters in 1974, ontbrak het Politienieuws, omdat alleen de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek enkele losse exemplaren zou bezitten, die toen onvindbaar bleken.Ga naar eindnoot2. Na zijn mislukte leraarschap was Jan Sluijters gaan studeren aan de Rijksacademie in Amsterdam, waar hij les kreeg van legendarische leermeesters als Aug. Allebé en prof. N. van der Waay. Vooral Allebé leidde veel beroemde kunstenaars op zonder dat hij ooit zelf een ‘school’ vormde. Dat kwam door zijn oprechte en hardop beleden afkeer van iedere vorm van modernisme, waarvoor juist veel jonge kunstenaars zeer ontvankelijk waren. Allebé was een streng, vaak ongemakkelijk leermeester, die veel nadruk legde op vorm en compositie. Dergelijke docenten waren er toen meer. Bijvoorbeeld Jan Striening, Allebé's Rotterdamse tijdgenoot. Ook hij was een gerespecteerd leermeester, die evenmin school maakte en als schilder zelfs tot vergetelheid gedoemd was.Ga naar eindnoot3. Tijdens zijn studie bleef Jan Sluijters actief als graficus. Hij illustreerde boeken, ontwierp boekomslagen en affiches en waagde zich aarzelend op het terrein van de cartoon, zoals bleek uit zijn deelname in 1904 aan een wedstrijd voor tekenaars, die De Ware Jacob uitschreef. De opdracht van deze wedstrijd was een tekening te maken met betrekking tot de Russisch-Japanse oorlog, die toen in het middelpunt van de aandacht van pers en publiek stond. De jury bestond uit Jan Toorop, prof. C.L. Dake, onder veel meer ook kunstcriticus van De Telegraaf, en Sluijters' eigen leermeester prof. N. van der Waay. Winnaar van de prijsvraag werd Anton van der Valk, die als Ton van Tast tot de bekendste karikaturisten uit de eerste decennia van deze eeuw behoort. De tweede prijs was voor Jacobus (Ko) Doncker. Onder degenen, die de jury als serieuze kanshebbers beschouwd had, waren Albert Hahn en Jan Sluijters. In De Ware Ja- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
cob van 16 juli 1904, dus vóór het Prix de Romenummer, werd Sluijters' inzending ‘Perseus en Andromeda’ gepubliceerd.Ga naar eindnoot4. Het was zijn eerste spotprent en wat De Ware Jacob betreft ook de laatste. Het Prix de Rome-nummer dat enkele maanden later verscheen, bevat ook een artikel over die prijs. Zoals een zichzelf respecterend libertijns satirisch blad betaamt, werd de prijs vergeleken met die van een ‘wedstrijd van menschenkuitenspieren’. Het is maar niets dat de kunst wedstrijden houdt. Dat is meer iets voor fietsers of paardrijders. Jan Sluijters wordt dan ook een magere toekomst voorspeld: ‘Tien tegen één, dat zoon tegenover zijn “vorstelijke weldoenster” dankbare artist later zijn genre vindt in landschappies, slootjes, molentjes, in effecten-physionomieën, of misschien, ja waarachtig, in stilleventjes, met keukengerei met spies en uitjes, alles à f 10,- per vierkante meter.’ Van Leo Gestel werden cartoons van alle deelnemers afgedrukt, die weergaven hoe de vier gegadigden voor de Prix de Rome het verplichte onderwerp, de opwekking van de zoon van de Sunamitische vrouw door de profeet Eliza, verwerkt hadden. Aansluitend aan de karakterisering van de Prix de Rome als wielerwedstrijd bevat dit speciale nummer ook een prent, waarop de twee grootste kanshebbers op het ere-metaal, Jan Sluijters en Huib Luns, diep over de sturen van hun fietsen gebogen, ‘om den prijs’ strijden. De Ware Jacob kreeg wat Sluijters betreft geen gelijk. Hij ging wel naar Italië, maar een succes werd dat verblijf niet. Evenmin als het jongetje Jan Sluijters onder de indruk was geweest van de zeventiende-eeuwse meesters in het Rijksmuseum, was de volwassen schilder dat nu van alle kunstschatten en beroemde schilderijen in Italië. De Prix de Rome hield in dat de winnaar een vierjarige toelage leeg, die hem in staat stelde naar Italië te gaan. Sluijters gaf echter de voorkeur aan Spanje en Parijs. Vooral door de laatste stad werd hij sterk aangetrok-
Huib Luns en Jan Sluijters en de race om de Prix de Rome. Tekening van Leo Gestel in De Ware Jacob van 29 oktober 1904). Gemeentelijke Archiefdienst, Amsterdam)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ken. Daar gebeurde het, daar vernieuwde de schilderkunst zich en daar kon hij echt wat leren. Zijn keuze voor Parijs brak hem op. In Nederland werd zijn Parijse werk slecht beoordeeld en zijn toelage werd ingetrokken. Zijn leermeester van de Rijksacademie en in 1904 nog jurylid voor De Ware Jacob, prof. Van der Waay, was de secretaris van de jury die in niet mis te verstane bewoordingen de mening van dit gezelschap, onder wie Willem Maris en Jac. van Looy, over Sluijters' kunstenaarschap weergaf: ‘De drieste veronachtzaming der schoonheid in de vrouwelijke vormen, de quasi-schitterende maar pijndoende kleurenwreedheid, de rauwe, met het materiaal spottende techniek, zijn er de kenmerken van.’ (1906) Een toelage kreeg Jan Sluijters niet, maar ‘bedrevenheid en illustratieve bekwaamheid’ werden hem genadiglijk toegeschreven. In een interview met De Groene Amsterdammer op 26 mei 1928, vele jaren later, vertelde hij grijnzend inmiddels zelf in de jury voor de Prix de Rome te zitten. Zijn illustratieve bekwaamheid had Sluijters in Parijs verder ontwikkeld. Daar had hij de nieuwe manier van tekenen van Pierre Bonnard en Félix Valloton leren kennen. Bonnard drukte zich in zijn tekeningen zeer beknopt en expressionistisch uit. Hij maakte litho's, illustreerde literaire werken en maakte ook omslagen voor prentenmappen zoals bijvoorbeeld Quelques aspects de la vie de Paris (1899). Met F. Valloton was Bonnard verbonden aan het maandblad Revue Blanche, waarin de Parijse kunstenaars die samen de Nabis-groep vormden, hun ideeën uiteenzetten. Zij zochten naar een verbinding tussen symboliek en decoratie en vonden dat de schilder zich ook met decoratief werk moest bezighouden. Sluijters nam veel van hun ideeën over. Vooral de verbinding tussen symboliek en decoratie is in zijn grafisch werk herkenbaar. Terug in Nederland bleef hij boeken illustreren en affiches maken. Kurt Löb, die zich in de ‘onbekende Jan Sluijters' verdiept heeft en in 1968 een publikatie over diens grafisch werk verzorgde, vermeldt niet dat Jan Sluijters na zijn terugkeer uit Parijs in 1906/-1907 ook enkele prenten voor De Nederlandsche Spectator maakte. Zijn bijdrage aan dit blad bleef echter in tijd en omvang uiterst beperkt. De Nederlandsche Spectator was een letterkundig opinieblad van progressieve signatuur. In 1860 werd het opgericht door onder meer R.C. Bakhuizen van den Bink en Carel Vosmaer. Zoals meer bladen (bijvoorbeeld De Groene Amsterdammer) werd wekelijks bij De Spectator een losbladige litho over een actueel (cultureel) onderwerp gevoegd. Die prenten werden gemaakt door vaste tekenaars, onder wie J.M. Schmidt Crans, J.J. Mesker en later onder meer Th. van Hoytema en W. van Konijnenburg. In de laatste jaren dat het blad bestond, wisselden de tekenaars elkaar snel af. Onder hen waren J. Rotgangs, Jan Rinke, André Vlaanderen, L.J. Jordaan en Jan Sluijters. Sluijters droeg slechts drie prenten bij. De eerste (1907-1) verscheen ter gelegenheid van de verhuizing van het blad van Den Haag naar Amsterdam, waar Meulenhoff de nieuwe uitgever werd. Op die prent zoekt de Amsterdamse stedemaagd een plaatsje voor de nieuwe inwoner, terwijl de Haagse ooievaar zich
De verhuizing van de Nederlandsche Spectator van Den Haag naar Amsterdam.
Tekening van Jan Sluijters in De Nederlandsche Spectator, 1907, nr. 1. (Gemeentelijke Archiefdienst, Amsterdam) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tranen plengend verwijdert. Sluijters' laatste prent heeft betrekking op de veelbesproken internationale prijsvraag voor het Vredespaleis dat de Amerikaan Andrew Carnegie na de vredesconferentie van 1899 in Den Haag wilde laten bouwen. De prent is getiteld Het einde van een internationale wedstrijd. Cordonnier staat voor een uiterst eenvoudig bouwwerkje en zegt tegen de organiserende Carnegie-stichting: ‘Mijne Heeren, nu heb ik mijn wereldontwerp gebracht op de maat van een klein land.’ L.M. Cordonnier was weliswaar de winnaar van de prijsvraag, maar zijn ontwerp bleek te kostbaar en werd, in samenwerking met de Nederlandse architect J.A.G. van der Steur, sterk vereenvoudigd. Het paleis was in 1913 gereed. Een latere beschouwer zou inderdaad van Cordonniers bouwwerk zeggen: ‘een architectonisch onbelangrijk gebouw op een betrekkelijk onopvallende plaats was het hoogste wat menselijk idealisme en schoonheidszin hadden kunnen opbrengen.’Ga naar eindnoot5. De Spectator rekte het leven nog tot begin 1908, maar van Sluijters verschenen er geen prenten meer in het blad. Zijn drie prenten voor De Spectator en de ene voor De Ware Jacob hadden Sluijters nooit enige roem als spotprentenmaker opgeleverd. Hij kwam in De Ware Jacob overigens nog wel eens ter sprake. Bijvoorbeeld in het nummer van 15 mei 1909, toen het blad bij een aantal ‘onuitgevoerde Arti-inzendingen’ noemde: ‘Een portret van prof. C.L. Dake door Jan Sluijters. Professor vreesde dat zijn conterfeitsel op de gepointilleerde beeltenis van een oude prostituée (het geliefde onderwerp van den artist) zou uitdraaien.’ Het blad stak wel vaker de draak met enerzijds de huiver van deze kunstcriticus van De Telegraaf voor modernisme in de kunst en anderzijds de omgang tussen schilders en hun naaktmodellen.Ga naar eindnoot6. Nog één keer verscheen Sluijters in De Ware Jacob. Op 27 november 1909 publiceerde het blad een pagina-grote prent van S. Garf met als opschrift ‘Door den nood gedwongen’. Jan Sluijters zit ijverig Gooise boerinnen te schilderen en het onderschrift luidt: ‘Nu mijn Fransche prostituée's niet meer marcheren, Ga ik 't met Gooische boerinnen probeeren. Vroeger hoonde ik de Laarder kliek, nu werk ik zelf in de fabriek.’ Deze prent slaat waarschijnlijk op Sluijters' verhuizing naar Laren en zijn contacten met de schilders van de Larense School. Roem als spotprentenmaker verwierf Sluijters pas met zijn oorlogsprenten voor De Nieuwe Amsterdammer of De Mosgroene. Het eerste nummer van dit weekblad, dat de ontslagen hoofdredacteur van De Groene, H.P.L. Wiessing had opgericht om zijn journalistieke werk te kunnen voortzetten én tegelijk zijn ondankbare werkgever te beconcurreren, verscheen op 2 januari 1915. Hoewel het nieuwe progressieve weekblad een hoog journalistiek peil had en veel aandacht besteedde aan kunst en cultuur, is het toch vooral bekend gebleven door de politieke prent, die er wekelijks aLs bijlage bijgevoegd was. Het blad nam ook iedere week cartoons over uit bekende satirische bladen als Simplicissimus, Kladderadatsch, Lustige Blätter, de Notenkraker en Punch. De eerste maanden was Piet van der Hem de vaste tekenaar, die zowel de illustraties in het weekblad als de wekelijkse bijlage verzorgde. Pas op 24 juli 1915 verscheen de eerste plaat van Jan Sluiters bij De Nieuwe Amsterdammer. Een week eerder had het blad in de tekst al een zwart-wit spotprent van hem gepubliceerd, die de eerste-steen-legging van het toen zeer omstreden nieuwe Rotterdamse stadhuis tot onderwerp had. De redactie legde in het nummer van 24 juli uit waarom Sluijters de bijlage gemaakt had. Piet van der Hem had behoefte aan vakantie en Sluijters zou voor hem invallen. In september kondigde de redactie aan dat voortaan, naast Van der Hem, ook Willy Sluiter en Jan Sluijters de wekelijkse bijlagen zouden gaan maken. Het werd Van der Hem te bezwaarlijk iedere week opnieuw zo'n prent af te leveren. Geen wonder, want Piet van der Hem was niet alleen illustrator maar ook een veelgevraagd kunstschilder. Jan Sluijters had inmiddels als modern kunstenaar eveneens bij een breed publiek bekendheid verworven. Dat was niet in de laatste plaats te danken aan de tentoonstelling, die hij in 1909 met Piet Mondriaan, Leo Gestel en Kees Spoor had gehad in het Stedelijk Museum in Amsterdam. Kunstwereld en publiek hadden op die tentoonstelling geschokt gereageerd. De al eerder genoemde prof. Dake bijvoorbeeld goot in De Telegraaf fiolen van toorn over Sluijters uit en werd daarvoor in De Ware Jacob berispt. De | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
getoonde schilderijen waren duidelijk verwant aan het Franse luminisme en dit zogenaamde lichtschilderen werd nog als een gruwelijk modernisme beschouwd. De vier schilders hadden gebroken met de grijzige, inistige Haagse School traditie en hadden hun krachten verenigd in De Moderne Kunstkring, waarvan Jan Toorop de voorzitter werd. Populair, zoals Piet van der Hem dat was, werd Jan Sluijters door deze tentoonstelling niet, maar hij was in ieder geval wel zo bekend dat hij van zijn penseel kon leven. Voor Jan Sluijters waren de jaren voor en tijdens de Eerste Wereldoorlog de jaren van het experiment. Hij beproefde het pointillisme, het Italiaanse futurisme en het kubisme. Zelfs werkte hij kopte tijd abstract. Deze snelle wisselingen van stijl betekenden dat Sluijters ook regelmatig van kring veranderde. Zo was hij in 1915 met Leo Gestel, Piet van der Hem en Kees Maks betrokken bij de oprichting van de Hollandsche Kunstenaars Kring, maar ook die verliet hij alweer spoedig. Voor Sluijters was de vreugde van het schilderen (La Joie de Peindre) essentieel, maar toch liet hij zich in 1915 door Wiessing overhalen om voor diens Nieuwe Amsterdammer felle, bijtende prenten te maken. Veel auteurs over Sluijters hebben zich hierover verbaasd. Sommigen menen dat hij in dit radicaal-socialistische blad zijn politieke opvattingen kwijt kon. Waarschijnlijk is dat niet, want van enigerlei politiek engagement bij Sluijters is verder ooit ook maar het minste gebleken. In de vele interviews die hem werden afgenomen, laat hij nergens blijken een uitgesproken politieke mening te hebben. Ook de verdiensten kunnen nauwelijks een reden geweest zijn, want dit werk betaalde matig. Wellicht is de verklaring veel eenvoudiger. Sluijters had van jongsaf veel grafisch werk gemaakt en in de tweekleuren litho's, die hij voor Wiessings blad kon gaan maken, kan hij een artistieke uitdaging gezien hebben. In ieder geval is dit de mening van Kurt Löb, kenner van Sluijters' werk bij uitstek. De wekelijkse en later maandelijkse prenten voor De Mosgroene kwamen tot stand in een zogenaamde platenvergadering, een traditie van De Groene, die Wiessing bij het nieuwe blad voortzette. Sluijters woonde deze vergaderingen uiteraard bij. Ook al was hij, evenmin als Johan Braakensiek, politiek geëngageerd, in tegenstelling tot die populaire tijdgenoot was hij wel een modern kunstenaar in hart en nieren. Zijn platen bewijzen dat. Wiessing was socialist en pacifist en keerde zich in zijn weekblad fel tegen de oorlog. In dat onderwerp kon Jan Sluijters zich als kunstenaar uitleven. Aan het standpunt van De Mosgroene behoefde niemand te twijfelen. De tekenaars gaven het indringend weer. De verschrikkingen van de oorlog, de schuld van Duitsland aan die oorlog en de onrechtvaardigheid van de Nederlandse crisispolitiek, die oorlogswinstmakers (OW'ers) beschermde en de arme, werkende bevolking deed hongeren, waren tot de vrede van 1918 week na week het onderwerp van de bijlagen van De Mosgroene. Voortdurend slachtoffer van Sluijters en zijn
Jan Sluijters, De vredeskeizer. De Nieuwe Amsterdammer, 16 maart 1918. Onderschrift: ‘- Nu naar 't Westen, om ze ook daar te vertellen, dat ik een democratischen vrede zonder annexaties wil!’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
twee collega's was de Nederlandse minister van Landbouw F.E. Posthuma, die als architect van de crisispolitiek beschouwd werd en wiens naam onverbrekelijk is verbonden met het woord ‘eenheidsworst’.Ga naar eindnoot7. Aan Duitse zijde was het keizer Wilhelm II, die het regelmatig moest ontgelden. ‘Der Kaiser’ was de martiale vorst die aan macht en Duitse grootheid het geluk van zijn volk en van de wereld opofferde. Op de meeste prenten ontving De Mosgroene geen reactie, maar toen Sluijters in 1916 de keizer op een van zijn prenten als slachter afbeeldde, reageerde één lezer. Hij vroeg zich af of men zo zijn doel niet voorbij schoot. De redactie verschool zich achter een artikel, waarin gemeld was hoeveel wild de keizer op één dag geschoten had. Vandaar, aldus het redactionele antwoord, het woord ‘slachter’... Na de oorlog stonden de Nederlandse binnen- en buitenlandse politiek centraal. Wiessing was lyrisch over de Russische Revolutie van 1917 en dus was de koudwatervrees voor revolutionaire oprispingen in Nederland, vooral in 1918, een dikwijls terugkerend onderwerp. Wiessing was zo enthousiast over de revolutie dat zijn blad steeds meer een lofzang op de zegeningen van die revolutie en steeds minder een politiek en cultureel weekblad werd. In 1919 resulteerde dit in een drastische teruggang van de oplage. De wekelijkse bijlagen werden maandelijks en Piet van der Hem en Willy Sluiter verdwenen geruisloos van het toneel.Ga naar eindnoot8. De maandelijkse prent werd voortaan gemaakt door Jan Sluijters. Daarnaast deden Tjerk Bottema en Jan van Wijk hun intrede. Bottema maakte wekelijks een zwart-wit cartoon, die in de tekst geplaatst werd en Van Wijk verzorgde een aantal kleurbijlagen. In 1920 was het helemaal afgelopen met de bijlage. Al die veranderingen gebeurden zonder ruchtbaarheid. Zo enthousiast als de eindredacteur in de eerste tijd schermde met een oplage van bijna 10.000 en de medewerking van kunstenaars als W.B. Tholen, Leo Gestel, A. Hahn, F. Hart Nibbrig, Th. van Hoytema, R. Roland Holst, Jan Toorop en Kees Maks, zo stilzwijgend verdwenen ze ook weer. Op 11 december 1920 kon Wiessing niet langer zwijgen. De oplage was gedaald tot 4.000 en hij moest het einde van zijn geliefd weekblad aankondigen. Over de kunstenaars die in die jaren meewerkten en het blad zijn reputatie hadden helpen geven, werd niet meer gerept. Ook in Wiessings gedenkschriften komen zij weinig ter sprake.Ga naar eindnoot9. Sommige van Sluijters' Mosgroene-prenten hebben dezelfde eeuwigheidswaarde gekregen als Daumiers prenten voor La Caricature bijna 100 jaar eerder. Bijvoorbeeld de plaat met het bijschrift ‘De duurte der levensmiddelen. Minister Posthuma: Lieve menschen, ga jullie dan ook op je oorlogswinst staan’. Een vergelijking met Daumiers (nooit gepubliceerde) Gargantua-prent dringt zich op. Posthuma, dik en in kelnerstenue draagt een schotel met eten, waarvan welgedane mensen eten die zitten en staan op zakken met oorlogswinst. Tegelijk richt Posthuma zijn verwijtende woorden tot de klein afgebeelde magere hongerlijders aan zijn andere kant (15-4-1916). Daumiers Gargantua toont een dikke koning Louis Philippe op een stilletje, die gevoed wordt met het eten van de armen, wat hij er in de vorm van adelsbrieven en onderscheidingen voor zijn medewerkers weer uitpoept. De overeenkomst is betrekkelijk, omdat de omstandigheden verschillen, maar in beide gevallen is het hoogste gezag corrupt en harteloos. Daumier moest voor zijn prent een half jaar de gevangenis in.Ga naar eindnoot10. Het is verwonderlijk dat tegen Sluijters en De Mosgroene nooit aanklachten zijn ingediend. Zijn prent naar aanleiding van de vrede van Brest Litovsk bijvoorbeeld had gemakkelijk als belediging van een bevriend staatshoofd uitgelegd kunnen worden. Het is een portret van de keizer, wiens tanden vewangen zijn door granaten, waartussen het arme Finland wordt doorgebeten. De vrede van Brest Litovsk behelsde namelijk de afspraak tussen Duitsland en Rusland dat er geen annexaties zouden plaatsvinden, maar Duitsland annexeerde desondanks Finland (16-3-1918). Bijna twintig jaar later publiceerde Het Volk (15-2-1936) een tekening van Peter van Reen, waarop Hitler, nadat een nazi in Zwitserland was vermoord, staand aan de zerken van Rathenau, Erzberger en Röhm uitroept: ‘Wij brave nazi's hebben nog nimmer een politiek tegenstander vermoord’. Hoofdredacteur J.F. Ankersmit van Het Volk werd wegens ‘opzettelijke beleediging een hoofd van een bevrienden staat aangedaan’ veroordeeld tot een boete van f 250,-. Volgens Jan Engelman ‘mocht’ er tijdens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Eerste Wereldoorlog meer tegen Duitsland dan in de jaren dertig (Algemeen Dagblad, 28-12-1968). Toch zijn de autoriteiten door Sluijters' prenten wel in de war gebracht. In Den Haag, Haarlem en Utrecht werden door de politie exemplaren van De weg des keizers (21-8-1915) in beslag genomen. De politiekorpsen hadden hervoor verschillende verklaringen. De Haagse politie meende dat de Nederlandse neutraliteit
Jan Sluijters, De duurte der levensmiddelen. De Nieuwe Amsterdammer, 15 april 1916.
door deze prent in gevaar kwam en de Haarlemse politie veronderstelde dat zij verantwoordelijk gesteld zou worden ‘als er een Duitscher voorbijkwam’ die deze prent zou zien.Ga naar eindnoot11. Wiessing en Sluijters werden echter met rust gelaten. Misschien wel de beroemdste plaat, die Sluijters in De Mosgroene publiceerde is Oorlogsken is jarig (31-7-1915). De kleurenlitho toont een uitgeteerde peuter van één jaar in zijn kinder- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stoel. Op zijn borst draagt hij een ijzeren kruis, de traditionele Duitse onderscheiding voor dapperheid en uit zijn mond druipt bloed. Een woeste krijger en een geraamte met een verjaarscadeautje, een blad waarop een slagorde is opgesteld, completeren het tafereel. Het bijschrift in dichtvorm luidt:
‘Ons Oorlogken is vandaag een jaar
‘Wij zett'en nieuw speelgoed voor hem klaar,
‘We sierden zijn hals met een lintje:
‘Ge zoudt hem nu stelen, ons kindje.
Gargantua, tekening van Henri Daumier.
bijdroegen. Simplicissimus was in 1896 opgericht als een progressief satirisch blad dat zich tot 1914 fel keerde tegen de keizer en de kroonprins en hun oorlogszuchtige politiek. In de oorlog werd het echter een Duits propagandablad, waarin vooral Frankrijk het moest ontgelden. Toch ontkwam ook Sluijters niet aan een aantal karakteristieken van de spotprenten van zijn tijdgenoten. Net als Braakensiek gebruikte hij historiserende scènes. In 1917 bijvoorbeeld beeldde hij de gruwelijkheid van een bombardement op een kleuterschool in Londen uit aan de hand van de kindermoord van Herodes in Nazareth (26-6-1917). Technisch waren Sluijters' litho's ook anders dan die van zijn Nederlandse collega's. Hij gebruikte steunkleuren, meestal rood en groen, die in één of twee drukgangen aan de prent werden toegevoegd en hun felheid accentueerden. Net als Daumier werkte Jan Sluijters met vet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
krijt, waardoor de prenten meer structuur hebben dan die van Braakensiek of Hahn. Van Daumier is bekend dat hij van zijn slachtoffers beeldjes maakte alvorens ze tot gelithografeerde karikaturen te verwerken. Die karikaturen lijken daardoor een extra dimensie te hebben. Sluijters maakte geen beeldjes maar toch hebben ook zijn prenten die extra dimensie.
Sluijters tilde de Nederlandse politieke grafiek in één klap op een internationaal niveau en hij oogstte daarmee de lof van kritische tijdgenoten. Cornelis Veth bijvoorbeeld, die in 1920 een duidelijk oordeel uitsprak over een aantal levende politieke tekenaars, was verrukt. Hij vond dat Sluijters' prenten brutale contrasten vertoonden en dat er een bijtend sarcasme in was gelegd. Veth betreurde het einde van De Mosgroene niet, maar vond het wel jammer dat daarmee ook aan Sluijters' werk als politiek tekenaar een eind was gekomen. Opvallend is dat Huib Luns, die een bescheiden monografie over Sluijters publiceerde, aan het grafisch werk vrijwel voorbij gaat. Hij schrijft dat veel van Sluijters' prenten fraaie lithografieën zijn en laat het daarbij. Dat geldt niet voor J.N. van Wessem, die in 1966 een kort geschrift over Sluijters publiceerde, waarin hij diens oorlogsprenten de beste voortbrengselen van de politieke tekenkunst in ons land noemt. Ze komen, aldus Van Wessem, voort uit oprechte verontwaardiging en ze hebben een ‘ongeëvenaarde kracht’. In de catalogus van de tentoonstelling, die het Noordbrabants Museum in Den Bosch en het Frans Halsmuseum in Haarlem aan Sluijters wijdden, zwijgen de inleiders over zijn spotprenten, maar op de tentoonstelling waren wel zes van de in totaal 81 prenten te zien. In de beschrijving in de catalogus worden deze prenten een bewijs genoemd voor de veelzijdigheid en het inlevingsvermogen van de kunstenaar. Ze worden echter, terecht, beschouwd als een geïsoleerd deel van zijn oeuvre. En wat zegt de chroniqueur van de Nederlandse spotprenten tussen de twee wereldoorlogen, Hans Mulder, in het Kunsthistorisch Jaarboek van 1977. Ook hij vindt dat Sluijters' oorlogsprenten tot het beste politieke tekenwerk behoren. En dat is ook zo. Jan Sluijters was een schilder, in zijn beginjaren modern en vernieuwend en later een succesvol society-schilder. Politiek geëngageerd was hij niet, maar op het breukvlak van zijn kunstenaarschap ligt de periode van de eerste wereldoorlog, waarin hij een grafisch oeuvre schiep dat zeker gerekend kan worden tot de hoogtepunten van de politieke prent in Nederland en waarin hij misschien wel voor het laafst als kunstenaar echt zijn tanden liet zien.Ga naar eindnoot12. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De andere prenten van Sluijters ben ik in catalogi noch in antiquariaten ooit tegengekomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BijlageOverzicht van de door Jan Sluijters gemaakte spotprenten. Dit overzicht pretendeert volledigheid, maar garandeert die niet. Voor eventuele aanvullingen houd ik mij graag aanbevolen. Van iedere prent zijn opgenomen de titel, de periodiek waarin en de datum waarop deze is opgenomen. Wanneer geen nadere bijzonderheden zijn vermeld, is de prent verschenen als bijlage bij De Nieuwe Amsterdammer en uitgevoerd als kleurenlitho.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|