| |
| |
| |
Herinneringen van een bibliothecaris 10
H. de la Fontaine Verwey
Vincent van Gogh, kunsthandelaar en bibliofiel
Op een herfstmiddag in het begin van de jaren vijftig wandelde ik, na afloop van een vergadering van het ‘Boekenimportbureau’, met mijn veel oudere vriend, de muziekuitgever Joh. A. Alsbach langs de Keizersgracht. Gekomen bij nr. 453, een statig huis bij de hoek van de Leidsestraat (naast Metz), wees hij me op een kogel, die in de linkerdeurpost was blijven steken en ondanks een dikke verflaag nog duidelijk zichtbaar was. Die kogel, legde Alsbach uit, herinnerde aan de mislukte aanslag van een jonge vrouw op het leven van haar gewezen minnaar, een vroegere bewoner van het huis 453, die een van Alsbachs beste vrienden was: de kunsthandelaar Vincent van Gogh. Uit wat Alsbach me toen en later vertelde over het warrige leven van zijn vriend, begreep ik, dat er over deze vergeten neef en naamgenoot van de schilder gewichtiger zaken te melden zijn dan enkel het verhaal van de verdwaalde kogel.
Vincent van Gogh, de kunsthandelaar, werd op 16 maart 1866 geboren te Amsterdam en was dus dertien jaar jonger dan zijn neef, de schilder. Hij was een zoon van Cornelis Marinus van Gogh en diens tweede vouw Johanna Franken. Zoals bekend had ds. Theodorus van Gogh, de vader van de schilder, drie broers die met opmerkelijk succes een kunsthandel dreven: ‘oom Cent’ (Vincent) in Den Haag, later in Parijs; ‘oom Henk’ in Rotterdam, daarna in Brussel, en ‘oom Cor’, in de familie meestal ‘C.M.’. genaamd, in Amsterdam. Deze laatste had zich in 1849 als boekhandelaar gevestigd op Keizersgracht 453. De zaken floreerden blijkbaar, want al spoedig werd het nabij gelegen pand Leidsestraat 19 er bij genomen als winkel en, later in de plaats daarvan, Leidsestraat 38, dat toen nog een geheel vormde met Keizersgracht 308. Evenals zijn broer, die, als boekhandelaar begonnen, naderhand tevens een kunsthandel had, ging C.M. zich ook op de kunsthandel toeleggen. Toch heiden de boeken nog lange tijd zijn hart, getuige de prachtige bibliotheek, die hij met veel liefde en zorg opbouwde. Behalve vele werken over kunst in de ruimste zin, bevatte deze boekerij een uitgelezen verzameling over Nederlandse letterkunde en geschiedenis met nadruk op de geïllustreerde werken uit de zeventiende eeuw, zoals emblemata en liedboeken, een vrijwel volledige reeks van de werken van Cats en vele andere schatten. Streng lette C.M. op de kwaliteit van zijn boeken, die in onberispelijke staat moesten verkeren. Het binden van fraaie moderne werken vertrouwde hij toe aan bekwame Belgische vaklieden, zoals Hardy-Méril, Schavye en Claessens. Op de grote veilingen in deze periode: Van
De kunsthandelaar en bibliofiel Vincent van Gogh.
| |
| |
Voorst (1859-'60), Schinkel (1864), Enschedé (1867) en Meulman (1869) behoorde C.M. tot de geregelde kopers.
Wat beoogde hij met deze bibliotheek? Antiquaar was hij niet, al gaf hij later enkele bulletins uit met oude en nieuwe kunstboeken. Was het louter liefhebberij? Hoe het ook zij, in 1876 werd deze kostelijke verzameling publiek geveild bij J.L. Beijers in Utrecht. Volgens de inleiding van deze laatste op de catalogus geschiedde de verkoop, omdat de eigenaar zich geheel wilde wijden aan een andere studie. Deze woorden wijzen er, dunkt mij, op, dat C.M. voortaan al zijn energie en beschikbare middelen wilds besteden aan de kunst. De boekhandel hield hij, maar liet de zorg daarvoor blijkbaar aan een bediende over.
Onze onderstelling vindt steun in enkele brieven van C.M.'s neef, Vincent, de latere schilder. In de jaren 1877 en 1878 woonde deze in Amsterdam op de Marinewerf, bij zijn oom Jan, de schout-bij-nacht, en bereidde zich, overigens zonder succes, voor op het staatsexamen. In die tijd kwam Vincent dikwijls bij zijn oom Cor, zowel in het huis op de Keizersgracht als in het Gooise buitenverblijf. In zijn brieven heeft hij het over de mooie oude boeken, die oom Cor hem toonde, maar ook over de vernieuwingen in de kunstzaal die plaats vonden in 1878, dus na de boekenveiling. De goede verhouding met oom Cor zou overigens verstoord worden, toen Vincent begon te tekenen. C.M. zag niets in de kunst van zijn neef en antwoordde zelfs niet toen deze hem een bundel schetsen toezond.
Ook als uitgever was C.M. actief. Zo publiceerde hij onder andere enige jaren het tijdschrift De Navorscher, waarvan hij de uitgave in 1861 overnam van Fred. Muller, maar in 1869 weer overdeed aan Loman. Ook gaf hij de monografieën uit over zeventiende-eeuwse Nederlandse graveurs van zijn zwager D. Franken Dzn, die in het volgende nog ter sprake komen.
In mei 1891 droeg C.M., toen 67 jaar oud, de kunst- en boekhandel over aan zijn 25-jarige oudste zoon Vincent, die de zaak voortzette onder de naam van zijn vader. C.M. ging in Leiden wonen, waar hij in 1908 overleed. Zijn weduwe zou zowel haar man als haar oudste zoon overleven. Zij stierf in 1919 in Baarn.
De jonge Vincent vond zijn bed gespreid! Opgeleid in de kunsthandel door zijn vader, kwam hij nu aan het hoofd te staan van een bedrijf, dat in binnen- en buitenland een uitstekende naam bezat. Evenals C.M. legde Vincent zich vooral toe op tekeningen en grafiek, zowel van vroeger eeuwen als van de eigen tijd. In zijn magazijn vond men een ruime keuze van tekeningen, aquarellen, hout- en kopergravures, en steendrukken van de beste kunstenaars. De lithografie beleefde in deze periode een bloeitijd. Aanvankelijk vooral gebezigd als reproduktie-techniek, evenals de ets, ontwikkelde de steendruk zich tot een zelfstandige kunstvorm. Vooral Franse kunstenaars leverden lithografisch werk van hoge kwaliteit, hier te lande gevolgd door figuren als Jan Veth en Th. van Hoytema, beiden vrienden van Vincent. Zijn verdienste is het een der eersten te zijn geweest, die het Nederlandse publiek bekend maakte met het werk van vele Franse lithografen en tekenaars, waaronder Fantin-Latour, Hervier, Meryon, Bresdin en Odilon Redon.
Cornelis Marinus van Gogh (oom Cor).
| |
| |
Voor de vorming van zijn smaak als kunstkenner had Vincent veel te danken aan zijn oom dr. Daniël Franken Dzn., een broer van zijn moeder. Deze in 1838 geboren Amsterdamse kassier (zijn bedrijf fuseerde later met de Kasvereeniging, waarvan hij de eerste directeur was) speelde een grote rol in het Amsterdamse kunstleven. Gedreven verzamelaar van oude en nieuwe schilderijen, prenten en boeken, behoorde hij in 1858 tot de oprichters van het ‘Koninklijk Oudheidkundig Genootschap’, dat hem later tot erelid benoemde, en in 1883 van de ‘Vereniging Rembrandt’, aan welke instelling hij in 1894 een bedgag van f 100.000, - schonk. In 1891 had hij zich uit het bankwezen teruggetrokken en zich gevestigd in een villa in Le Vésinet (tussen Parijs en St. Germain-en-Laye). In de Franse hoofdstad verwekte Frankens verschijning nu en dan enige opschudding vanwege zijn sprekende gelijkenis met de Duc d'Aumale, die als zoon van koning Louis Philippe, in 1882 uit Frankrijk verbannen was. Inderdaad, vergelijking van Frankens portret in de zaal van het K.O.G. (geschilderd door Willy Martens) met de beeltenis van de kunstzinnige hertog in het, door hem herbouwde en tot museum ingerichtte kasteel van Chantilly, leert, dat beiden als twee druppels water op elkaar geleken!
Franken heeft zeer verdienstelijk werk verricht
De kunstzaal van C.M. van Gogh, Leidsestraat 38 te Amsterdam.
door aan de hand van het materiaal in het prentenkabinet van de Bibliothèque Nationale en zijn eigen verzameling enige monografieën samen te stellen over Nederlandse graveurs van de zeventiende eeuw, die uitgegeven werden door zijn zwager C.M. van Gogh. Menigmaal trad hij op als maecenas en tot vele Franse kunstenaars stond hij in vriendschappelijke betrek king, onder wie A. Mouilleron, ‘le roi des lithographes’.
Na Frankens overlijden in 1898 bleek, dat zijn neef Vincent van Gogh, die dikwijls in Le Vésinet gelogeerd had, zijn universele erfgenaam was. Grote delen van de verzameling werden gelegateerd: schilderijen aan het Rijksmuseum en de stad Haarlem, vele prenten en boeken aan het K.O.G. en andere instellingen. Maar de geïllustreerde boeken, die Frankens bijzondere belangstelling genoten, gingen naar Vincent. Deze, die reeds over ruime middelen beschikte, werd door de erfenis een rijk man. Zijn kunsthandel liep uitstekend, zonder dat hij zich te veel behoefde in te spannen. In Den Haag werd een filiaal geopend op Kneuterdijk 16 onder leiding van de vertrouwde medewerker J.H. de Bois. Na de opheffing van de Haagse vestiging zou deze Amsterdammer zich zelfstandig in Haarlem vestigen, waar hij met zijn fijne smaak vele verzamelaars wist te inspireren. In Amsterdam was Vin- | |
| |
cents rechterhand H.L. Klein, die zijn opvolger zou worden.
Ook als uitgever deed Vincent van zich spreken. Nauw met de kunsthandel verbonden waren de albums met lithografieën naar het werk van Jozef Israëls, Jacob Mans en Anton Mauve, die hij uitgaf. Iets nieuws brachten de bekende prentenboeken met lithografieën van Th. van Hoytema, Hoe de vogels aan een koning kwamen (1892), Het lelijke jonge eendje (1893) en Twee hanen (1898). Veel teleurstelling bezorgde de uitgave van het Gedenkboek van de keuzetentoonstelling van de Hollandsche schilderkunst 1860-1892, georganiseerd door het Amsterdams Studenten Corps. Over de wijze van illustratie van dit werk ontstonden onoverbrugbare meningsverschillen tussen de beide vrienden Jan Veth en Antoon der Kinderen, met het gevolg dat er slechts één proefaflevering verscheen. In 1898 werd het boek onder een gewijzigde titel opnieuw op touw gezet, maar wederom kwam het niet tot voltooiing.
Het was duidelijk dat Vincent - in zin hart overigens eerder een ‘bohémien’ dan een strijder voor beginselen - een plaats kreeg in de kring van de mannen van Negentig, en deel had aan ‘de wending der geesten, die zich omstreeks 1890 in het kunst- en letterkundig leven van Nederland begon te doen gevoelen’, zoals
Daniël Franken Dzn. geschilderd door Willy Martens.
Koninklijk Oudheidkundig Genootschap, Amsterdam.
Huizinga schreef in zijn boek over Jan Veth. Die wending ‘berustte voor een deel op de reactie tegen het overmatig individualisme der eerste Tachtigers en sproot voort uit een behoefte naar meer stijl en stelligheid, meer vaste richting en geloof’. Het orgaan van deze beweging werd het vermaarde radicale weekblad De Kroniek, waarvan het eerste nummer op 20 december 1895 verscheen bij de firma C.M. van Gogh. Van dit weekblad getuigde Huizinga, dat het ‘aansluitend en voortbouwend op de beweging van Tachtig, toch een geheel nieuwe toon liet horen, en gedurende enige jaren een centrum van geestelijk leven in ons vaderland is geweest, zoals dit er te weinig gehad heeft’. Uit een brief van Jan Veth aan Tak, van 12 november 1894, kan men opmaken, dat het mede Vincent was, die bewerkstelligde dat P.L. Tak de hoofdredacteur werd van De Kroniek en Jan Veth zich losmaakte van de door De Koo geredigeerde Amsterdammer om de leiding op zich te nemen van de kunstrubriek van het nieuwe weekblad. Veths serie litho's Bekende tijdgenoten werd nu voortgezet als Portretten van de Kroniek. Overigens was Vincents bemoeienis met het weekblad slechts van korte duur, want aan het einde van 1896 traden Scheltema & Holkema op als uitgever van De Kroniek.
Over Vincents karakter en persoonlijk leven is
| |
| |
slechts weinig bekend. Wat daarover te vertellen is, ontleen ik aan gesprekken met zijn vriend en tijdgenoot Joh. Alsbach en aan de ietwat onthullende necrologie, die een andere intimus, dr. Anton C.G. de Vries, schreef ter inleiding van het eerste deel van de veilingcatalogus van nagelaten kunstwerken in 1911.
Over één ding waren beiden, Alsbach en De Vries, het eens: Vincent was meer liefhebber dan koopman, meer amateur dan kenner. ‘Had hij maar harder en meer systematisch gewerkt,’ verzucht De Vries, ‘dan zou hij zich ontwikkeld hebben tot een uitnemend kunstkenner; nu bleef hij een dilettant.’ Wél verzamelde hij met groot enthousiasme schilderijen, meubels en kunstvoorwerpen van allerlei aard, maar in zijn collecties ontbraken de strenge keur en de vaste lijn. Alsbach wist te vertellen, dat Vincent zich op een bepaald ogenblik met hartstocht wierp op het verzamelen van oosterse shawls, maar dit spoedig weer opgaf. Voor moderne kunst had hij stellig een scherp oog, maar voor het werk van zijn naamgenoot, die hij alleen als jongen gekend
Prospectus voor De Kroniek. Litho door Theo van Hoytema. Rijksprentenkabinet, Amsterdam.
heeft, gevoelde hij weinig of niets, al had hij werk van zijn neef in huis. Als zijn medewerker De Bois jaarlijks voor zijn patroon op reis ging om in Zwitserland wonende cliënten te bezoeken, was het de bediende, die zijn baas vroeg of hij ook werk van de grote Vincent mocht meenemen - hetgeen aarzelend toegestaan werd.
Zo leefde Vincent het leven van een rijke, epicuristische amateur, die zijn gaven niet volledig ontplooide en zijn eigen fantasie volgde. Dat hij zich weinig met zijn bedrijf bemoeide, kon hij zich veroorloven, omdat hij uitstekende medewerkers had. In het Parijs van het ‘fin de siècle’, waar hij veel vertoefde, voelde hij zich beter thuis dan in het Amsterdam van de jaren negentig. Verwend als hij was, kon hij moelijk tegenslagen verdragen en verviel meer en meer tot scepsis en neerslachtigheid. Kortom, hij voelde zich ongelukkig. ‘Alleen zijn liefde voor de kunst,’ aldus zijn vriend De Vries, ‘hielp hem over veel teleurstellingen heen, totdat hij het geluk vond in het huwelijk met een vrouw die hij aanbad.’
Het moet in de Amsterdamse kunstwereld een opzienbarende gebeurtenis geweest zijn, toen in 1907 de 41-jarige libertijnse vrijgezel aankondigde, dat hij in het huwelijk ging treden met een negentien jaar jongere vrouw. De uitverkorene was Cornelia Elisabeth Gijsberti Hodenpijl, dochter van de inspecteur van de geneeskundige dienst van de Koninklijke Marine, met de titel van schout-bij-nacht. Het huwelijk had plaats in Den Haag op 15 augustus 1907. De ‘garçonnière’ aan de Keizersgracht (het drama met de wraakzuchtige verstoten geliefde moet zich in deze tijd afgespeeld hebben) werd nu verruild voor het moderne huis Jan Luykenstraat 36. Over de prachtige inrichting van de echtelijke woning, gestoffeerd met een keur van kunstvoorwerpen, zijn de getuigen het eens.
Helaas, deze gelukkige periode zou niet lang duren. Twee jaar later werd Vincent ernstig ziek, moest verschillende operaties ondergaan en werd tenslotte in Nunspeet verpleegd. Daar overleed hij op 25 augustus 1911, 45 jaar oud. Aan welke kwaal hij bezweek is mij onbekend. Maar zijn vriend Alsbach had stellig gelijk, toen hij als zijn overtuiging uitsprak, dat Vincent aan het huwelijk, dat hem gered had, ook gestorven is. Jaren lang gewend te leven zoals het hem inviel, als een bohémien, zonder enige dwang of regelmaat, kon hij zich niet meer aanpassen aan een
| |
| |
normaal, geordend bestaan. Het huwelijksjuk, hoezeer hij er naar verlangd had en hoe zacht het ook was, kon hij niet verdragen.
De begrafenis had plaats op ‘Oud Eik en Duinen’ in Den Haag. De kranten kwamen met uitvoerige verslagen. De oude moeder en de jonge weduwe werden toegesproken door de uitgever J.G. Robbers, die de boekenwereld vertegenwoordigde; namens de vrienden sprak de assuradeur G.B. Salm. De weduwe hertrouwde vier jaar later en overleed in 1986 als moeder van een talrijk nageslacht. Haar eerste man had zij vijfenzeventig jaar overleefd.
De afwikkeling van de boedel geschiedde door twee vrienden van de overledene, de Amsterdamse bankier B. Etty en de Haagse boekhandelaar Wouter Nijhoff. De kunsthandel werd onder de oude firmanaam C.M. van Gogh voortgezet door H.L. Klein, sinds 1899 procuratiehouder. Het bedrijf, later gevestigd op het Rokin, bleef bestaan tot 1931. De boekhandel was reeds een jaar vóór Vincents dood overgenomen door J.C. Roos van der Kolk, die, sinds 1891 aan de firma verbonden, ging handelen onder de naam ‘Van Gogh's Boekhandel’.
Nu moesten de grote verzamelingen van Vincent te gelde gemaakt worden. Met deze taak werd belast Vincents reeds genoemde vriend, dr. Anton C.G. de Vries, die optrad namens zijn hoogbejaarde vader R.W.P de Vries, die acht jaar later overlijden zou. Dr. Anton zorgde voor royaal uitgevoerde, zorgvuldig bewerkte catalogi in groot formaat met veel illustraties. Gedurende vijf opeenvolgende laren werd er telkens één velling gehouden van een onderdeel van de collectie. In 1911 begon men met de etsen en lithografieën van moderne meesters; in 1912 volgden de houtsneden, gravures en etsen uit de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw, en in 1913 de oude en moderne tekeningen (tezamen met die nagelaten door P.A.M. Boele van Hensbroek, firmant van Martinus Nijhoff). De vierde veiling, in 1914, betrof geïllustreerde werken en boeken over kunst en andere onderwerpen. Hierbij trad Wouter Nijhoff als medeveilinghouder op. Zoals uit bewaarde documenten blijkt, hadden zowel De Vries als Nijhoff veel eigen boeken in deze auctie ‘ingestoken’. De vijfde veiling, in 1915, was, evenals de eerste in 1911, gewijd aan etsen en lithografieën van moderne meesters. Hieronder bevonden zich het volledige lithografische werk van Mouilleron, afkomstig van Franken, Jan Veths portretten voor De Amsterdammer en De Kroniek in bijzondere afdrukken, vele tekeningen en etsen van Ch. Rochussen, en tenslotte alles wat er restte aan fragmenten, ontwerpen en proefdrukken van het mislukte Gedenkboek van de Hollandsche schilderkunst.
Van deze overvloed aan grafiek en tekeningen werd natuurlijk niet alles verkocht. De ondertussen uitgebroken wereldoorlog was niet bevorderlijk voor de kooplust. Lang bleven er ‘opgehouden’ nummers in het magazijn van De Vries liggen. Nog in 1930 organiseerde dr. Anton een veiling van moderne tekeningen en etsen uit verschillende collecties, waarbij de naam van Vincent van Gogh als lokvogel diende.
De voor ons doel belangrijkste auctie was de laatste, die plaats had in 1918. Van 12 tot 14 januari van dat jaar verkocht De Vries ‘la bibliothèque privée de M. Vincent van Gogh’. Behoorden de in 1914 verkochte boeken tot de boedel van de firma en waren deze zijn persoonlijk bezit? De ter veiling aangeboden boeken vormden een met zorg gekozen keurcollectie uit Vincents bibliotheek waarvan minder belangrijke delen op andere veilingen verkocht werden. Deze collectie van 900 nummers, niet groot van omvang maar van hoge kwaliteit, is mijns inziens een van de schoonste verzamelingen van Nederlandse boeken, ooit in ons land samengebracht. De vermelding van enige willekeurig gekozen voorbeelden moge deze bewering staven. Onder de handschriften vallen op: enkele fraai verluchte middeleeuwse getijdenboeken, een aantal oosterse manuscripten en een exemplaar van de Franse emblemata van Georgette de Montenay (1602) met de eigenhandig geschreven Nederlandse vertaling van Anna Roemers Visscher (thans in de collectie Lugt te Parijs). Verrassend groot is het aantal banden, meest Franse, maar ook Nederlandse, zoals het rijk versierde en gekleurde marokijnen bandje met de naam van Elisabeth van Alckemade en het jaartal 1596 (thans in de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam). Van de vijftiende- en zestiende-eeuwse boeken met houtsneden noem ik: de wereldkroniek van Hartmann Schedel (1493), Breydenbachs reis naar het Heilige Land met de houtsneden van Rewich (1486, gekocht door het Rijksprentenkabinet), en de Dialogus creaturarum
| |
| |
van de Goudse drukker Gerard Leeu (1482) met de geestige afbeeldingen van diepen. De oude Nederlandse letterkunde is goed vertegenwoordigd door een reeks zeldzame rederijkers-bundels, werken van Coornhert en Jan van der Noot, en niet minder dan negen uitgaven van het Geuzenliedboek. Er volgt een fraaie verzameling van Nederlandse liedboeken, bestemd voor de ‘jeunesse dorée’, met kostelijke illustraties. De afdeling reisverhalen en atlassen is niet groot, maar bevat enkele ‘rarissima’. Bijzonder rijk vertegenwoordigd is de Nederlandse geïllustreerde topografie, een vaderlandse specialiteit. Wijzen wij tenslotte op de charmante bundeltjes met topografische en erotische prentjes, die dienden als ‘alba amicorum’ voor buitenlandse studenten aan Nederlandse universiteiten, zoals de Deliciae batavicae (1613) en Venus Batava (1618), de sierlijke boekjes van Crispijn de Passe jr. met de portretten van deugdzame en minder deugdzame vrouwen, en de poëziebundels van Cats, Huygens en Westerbaen in miniatuur oblongformaat.
Kan men in deze keurcollectie Vincents persoonlijke smaak terugvinden? Is zij door hemzelf bijeengezocht? Van zijn verzameling grafiek heeft hij stellig veel overgenomen van zijn vader en geërfd van zijn oom Franken. Met zijn boeken ligt het echter iets anders. We weten, dat Franken geïllustreerde boeken aan zijn neef vermaakte, maar ook, dat Vincents vader, C.M., zijn bibliotheek, veel groter en niet minder kostbaar dan die van zijn zoon, in 1876 verkocht heeft, toen Vincent tien jaar was. Anderzijds staat het vast, dat de zoon enige kostbare werken die uit zijn vaders bibliotheek kwamen (onder andere het handschrift van Anna Roemers Visscher) van een latere eigenaar teruggekocht heeft. Had hij deze boeken als kind opgemerkt en wilde hij ze daarom zelf bezitten? In ieder geval lag in zijn bibliotheek evenals in die van zijn vader, zoals trouwens van prentliefhebbers te verwachten was, de nadruk op de boekillustratie.
Er is echter een eigenaardigheid die veel van Vincents boeken kenmerkt en wijst op een uitgesproken persoonlijke voorkeur. Deze was tijdens zijn leven in de boekenwereld algemeen bekend. Vincent was de man van de oblong-boeken; onvermoeid was hij op jacht naar drukken in langwerpig formaat.
Zoals men weet, is het oblong-formaat in de Republiek in zwang gekomen tijdens het eerste kwart van de zeventiende eeuw. In die periode bezigden onze bekwaamste uitgevers het voor verschillende genres van boeken waarvoor het bij uitstek geschikt was: voor drukken met langwerpige illustraties. Deze vindt men in journalen van de Nederlandse ontdekkingsreizigers met afbeeldingen van vreemde landen en volken; kleine atlassen, zoals het zeldzame Caert-thresoor (1598); historiewerken met platen, zoals Baudartius' Nassausche oorloghen (1615); verzamelingen van emblemata - een genre dat in de Republiek een hoogtepunt beleefde; talrijke liedboeken van stichtelijke en amoureuze aard, van de strenge Valerius' Gedenckclanck (1626) tot de dartele Cupido's Lusthof (1626) en de liedboeken van Bredero (1621, 1622), - grote en kleine bundels, maar alle in oblong-formaat. Vergeten wij niet de weidse schrijfboeken van onze calligrafen, de vermaardste van Europa.
In het begin sproot Vincents ‘bevlieging’ voor
Veilingcatalogus van de bibliotheek nan Vincent van Gogh, 1918.
| |
| |
boeken in oblong-formaat waarschijnlijk voort uit esthetische voorkeur. Al verzamelend zal hij echter gaandeweg beseft hebben, dat de betekenis van deze vroeg-zeventiende-eeuwse rechthoekige drukken niet alleen ligt in het aantrekkelijke formaat. Wie deze boeken (enige honderden) bijeen heeft, ziet voor zijn ogen zich ontrollen het bonte, boeiende tafereel van de cultuur van de Gouden Eeuw op zijn best: de vrijheidszin, de drang om de onbekende wereld te verkennen, de vroomheid, de liefde voor poëzie en muziek, de aandacht voor het eigen land en het leven van alle dag - dit alles in beeld gebracht door het bruisende talent van jonge kunstenaars. Zó gezien was Vincents bibliotheek een monument en een meesterwerk.
De veiling van 1918 was een gebeurtenis in dat jaar vol wisselvalligheden met als slot: het einde van de wereldoorlog. Voor het eerst deed een nieuwe generatie van liefhebbers zich duchtig gelden, die met waar ‘feu sacré’ werkten aan de opbouw van hun bibliotheken. Enkele namen: PA. Pijnappel, de kluizenaar van de ‘Hoorneboeg’ (Nederlandse geschiedenis), W A. Engelbrecht, de Rotterdamse cargadoor (atlassen en reisverhalen), de Hagenaar mr. F.C. Koch (geografie, geschiedenis) en Frits Lugt, de grote kunstkenner, voor wie dr. F.C. Wieder op de
Vier exlibrissen van Vincent van Gogh geëtst door Marius Bauer.
veiling de schoonste geïllustreerde boeken kocht. Van de bibliotheken was het vooral de Amsterdamse, waarvoor dr. C.P Burger jr. de hand wist te leggen op een aantal lang begeerde desiderata. Ook de boekhandel weerde zich, al vond men de prijzen hoog. Nijhoff en Elte behoorden tot de grote kopers. Door de oorlogstoestand ontbraken de buitenlanders. De totale opbrengst bedroeg f 38.935,75.
Zo werden Vincents boeken wijd en zijd verspreid. Een aantal ervan belandde in veilige haven, in openbare bibliotheken. Andere verdwenen in de met jaloerse zorgen behoede kabinetten van verzamelaars om nu en dan bij het wisselen van de wacht op de boekenmarkt te verschijnen tot vreugde van de liefhebbers. Deze zijn er nog steeds op gespitst een boek te veroveren uit de bibliotheek van Vincent, herkenbaar aan één van de vier exlibrissen, die de bibliofiel liet ontwerpen door zijn grote vriend Marius Bauer, die ook voor de politieke prenten in De Kroniek zorgde.
Door zijn boeken heeft Vincent van Gogh, bliofiel in de beste zin van het woord, een duurzamer spoor achtergelaten dan door de verdwaalde kogel (enige jaren geleden overigens verwijderd), waar dit verhaal mee begon.
|
|